| |
| |
| |
Feuilletons 1932-1936
| |
| |
Charles Morgan: The Fountain, 1932.
Charles Morgan, lees ik in een mij met zijn laatste boek toegezonden mededeling, behoorde tot de Engelse officieren, die na de val van Antwerpen tot aan het eind van de oorlog in ons land geïnterneerd waren. Zijn eerste roman: My Name is Legion, in 1925 verschenen, werd van 1919 tot 1924. geschreven. Hoe het ontvangen is, herinner ik mij niet. Portrait in a Mirror, zijn tweede, volgde in 1929. Door de kritiek werd het algemeen zeer warm ingehaald en dat er een bekende ‘prijs’ aan werd toegekend, deed het, te zamen met zijn wezenlijke kwaliteiten, de belangstelling van een groter publiek trekken. The Fountain, dat in het begin van dit jaar uitkwam, is Morgans derde. De schrijvers, die de keuzecommissie van de ‘Book Society’ vormen, hebben het tot ‘book of the month’ gekozen. Het Engelse publiek maakte er zich onmiddellijk met zoveel aandrift van meester, dat in weinig weken niet minder dan 30.000 exemplaren verkocht werden. De kritiek heeft er soms bewonderend, maar altijd waarderend over geschreven. De val van Antwerpen had in 1914 plaats. Morgan moet op dit ogenblik dus omstreeks veertig jaar oud zijn. Dat hij tot heden niet meer dan drie boeken schreef, en dat deze boeken elkander, bij alle individuele verschillen, onderling ten innigste verwant zijn, het een zowel als het ander wordt begrijpelijk, en blijkt voor Morgan dan kenmerkend, wanneer wij opmerken, dat zij alle drie door éen enkele, dwingende preoccupatie van hun schrijver bepaald zijn, en anders dan uit die preoccupatie ook niet werkelijk begrepen kunnen worden.
Niet alleen Morgans innerlijke preoccupatie zelf - zijn centrale probleem - is in alle drie zijn boeken hetzelfde, ook
| |
| |
zijn oplossing van dit probleem is zich door de jaren in beginsel gelijk gebleven sinds hij, met een voorgevoel van of een voorgezicht op wat hij daarin wou uitdrukken, zijn My Name is Legion begon en dit boek na voltooiing deze uitspraak van de Indische dichter-wijze Kabier als motto meegaf: dat de ware heilige niet hij is, die van u eist, uw deuren te sluiten, uw adem in te houden en de wereld te verzaken; maar hij, die u, waar uw aandacht ook rusten moge, de Opperste Geest doet aanschouwen; die u leert te midden van al uw bedrijvigheden stil te zijn; die, in geluk verzonken en onvervaard, door alle verblijdingen de geest der eenheid handhaaft. My Name is Legion was, behalve een eerste uiting van verlangen naar goddelijkheidservaring, tegelijk Morgans eerste afwijzing van verzaking der wereld en der aan de zinnen vijandige ascese als middelen tot het bereiken daarvan. Stilte, de volstrekte innerlijke stilte die de mens midden in de wereld, en aan haar deelnemend, onkwetsbaar maakt, ziedaar, wat hij ook toen alreeds als het doel, de vervulling van het menselijk leven en streven aanwees: de mogelijkheid - tegenover welke de ascese hem niet een voorwaarde, maar integendeel een gevaar voor, een belemmering van de hoogste vervulling toeschijnt - om, gelijk hij het in Portrait in a Mirror uitdrukt, in de Natuur een de natuur nochtans overschrijdend wezen te zien, de mogelijkheid, niet alleen van ‘een speculatieve’, maar van ‘een zintuiglijke visie der ziel’, slechts door een zuiver doorleven van het volledige mensenleven verwezenlijkbaar.
Het is ondoenlijk, dit centrale probleem van al Morgans boeken, maar van The Fountain in het bijzonder, dit probleem dat, hoe onbewust men zich daar bijna overal nog van zijn moge, in de vorm waarin hij het zich gesteld heeft het centrale probleem voor de gehele mensheid is, in een dagbladbespreking uitvoeriger te behandelen. Het gezegde volstaat, om te doen inzien, hoezeer de verkenning van het in de diepste zin van dat woord goede leven Morgans innerlijkste bemoeienis is. Dat hij zich aldus een denker
| |
| |
toont, wil echter niet zeggen, dat zijn romans vermomde wijsgerige strekkingsgeschriften, symbolisch uitgedrukte of aangeduide ideologieën zouden zijn. Niet alleen, immers, is het hem, gelijk wij reeds zagen, meer dan om een speculatieve om een zintuiglijke visie der ziel, om leven, om ervaring te doen, maar, als romanschrijver optredend, toont hij zich op menige plaats in zijn boeken van het wezen der kunst ook te zeer bewust dan dat hij tot een dergelijk gebruik van de romanvorm in staat ware. Reeds op de laatste bladzijde van My Name is Legion sprak hij van het in ieder mens levend goddelijk wezen als van datgene dat ‘alleen door liefde en door kunst “bevrijd” kan worden’. Onthuld kan worden, kerniger nog, verschijnen kan, ware zuiverder geweest, maar uit die slotgedachte van zijn eerste boek laat zich al afleiden, een hoe essentiële functie Morgan aan de kunst, maar dan onvermijdelijk voor zich zelf ook aan zijn eigen kunstenaarschap toekent. Dat niet alleen. Zij maakt het begrijpelijk, waarom kunst en liefde, zoals deze door zijn centraal probleem bepaald zijn en de liefde bij Morgan dus uit diepere grond dan dit in het overgrote deel der romans het geval is, in zijn boeken ook beslissende stoffelijke betekenis hebben: waarom de hoofdpersoon van Portrait in a Mirror een jong, ontluikend kunstenaar is; welke bijzondere betekenis het heeft, dat alle drie Morgans boeken en tot op zekere hoogte dus zelfs zijn My Name is Legion, liefdegeschiedenissen zijn: liefdegeschiedenissen namelijk die - onder het gebod van het inzicht dat, als de zinnen dan niet verzaakt mogen worden, de hartstocht een toelaatbare, ja, onmisbare functie der liefde is - dank zij zijn centrale probleem door deze vraag bepaald worden: op welke wijze, onder welke voorwaarden, ter bevrijding, ter onthulling, ter verschijning van de geest door de liefde, ter vervulling van de liefde
derhalve de geliefde tegelijk ‘centre of revelation’, midden van openbaring, en ‘object of desire’, voorwerp van begeerte, zijn kan en zelfs zijn moet.
In My Name is Legion, waar de vrouwelijke hoofdpersoon
| |
| |
gedurende het grootste deel van het verhaal als aan het zinnenleven vreemde belichaming van een goddelijk vermogen, van de geest gegeven is, luidde het antwoord aldus, dat geslachtelijke liefde zonder hartstocht geen levende menselijke werkelijkheid is, dat het goddelijke alleen door de levende menselijkheid der liefde ‘bevrijd’ kan worden, alleen zij op de rest der mensheid hervormende werking kan uitoefenen. Mits aan de geestelijke bemoeienis ondergeschikt gemaakt, was de hartstocht daarmede als functie erkend geworden. Hoe juist Morgan ertoe kwam, een van zijn werken een kunstenaar tot hoofdpersoon te geven, dat, zei ik, beseft men zo men zich herinnert, hoe hij, aan het slot van zijn eerste boek, als middel tot ‘bevrijding’ van het goddelijke naast de liefde nog alleen die andere scheppende werking, de kunst genoemd had. Aldus luidde in Portrait in a Mirror, zijn tweede boek, over een kunstenaar, het antwoord: dat de geliefde, door de wijze waarop zij in dat boek eenmaal als middel van openbaring aanschouwd was, en onder de daar gestelde omstandigheden, zonder ontrouw van de kunstenaar aan zijn wezen, en aan de primaire persoonlijke functie van dat wezen, zijn kunstenaarschap, geen voorwerp van begeerte kon zijn: zonder haar vernietiging als midden van openbaring zelf niet in hartstocht bezeten kon worden - een betrekkelijke afwijzing van de hartstocht, maar waarin de strenge voorwaarde voor zijn aanvaarding niettemin duidelijk besloten lag.
In de slotzin ener gedrukte samenvatting van zijn inhoud, waarin de hand van de schrijver zich duidelijk herkennen laat, vindt de vraag ook van The Fountain de formulering waar ik zoëven al een woord aan ontleende: hoe een man door de druk der wereld rondom hem en de begeerten van het vlees gekweld, zonder ascetische afsluiting die ‘staat van rust binnen het bedrijf der wereld’, ‘die innerlijke stilte’ bereiken kan, waarin hij ‘onkwetsbaar’ zal zijn. Geimpliceerd is deze vraag, maar het antwoord tevens, in
| |
| |
Morgans verhaal: de geschiedenis van een in Nederland geïnterneerd, op verwezenlijking van het contemplatieve leven gericht Engels officier: het ingrijpen der wereld in diens gretig aanvaarde afzondering door een poging tot ontvluchting, waaraan hij uit loyauteit meedoet en door de langzame bewustwording, de geheime ‘betovering’ daarna, van zijn hartstochtelijke liefde voor een half-Engelse, doch Engels voelende, met een Duits officier getrouwde en gedurende de oorlog als stiefdochter van een Gelders edelman op diens kasteel wonende voormalige leerling; de breuk der betovering, en verdieping der verbintenis dan echter door het lijden en sterven van de ten dode verminkt naar Holland gekomen, in het begeerde contemplatieve leven door de Engelsman als zijn meester erkende Duitser. Die, de hele betekenis van het ook in The Fountain weder als vroeger luidende antwoord zuiverder, maar ook strenger makende verdieping ligt hierin: dat het eenmaal aanvaard- zijn van de hartstocht een verantwoordelijkheid, een verplichting tot aanvaarding ook van zijn gevolgen insluit, die, na de breuk der betovering, en buiten de poort van het verloren en gesloten paradijs, de mede door zijn zinnen geschapen verbintenis ook zonder de betovering van de hartstocht als enige mogelijke grondslag voor een nu waarlijk goed, een misschien zwaar en smartelijk, maar zinrijk en waardig leven erkent.
Gedachten, en die men in The Fountain rijker, veelzijdiger, schoner dan hier terugvindt, maar die toch geenszins mogen doen vergeten wat ik zoëven al opmerkte: dat Morgan er voor alles kunstenaar, denker dus uitsluitend door middel van zijn kunstenaarschap is. Wanneer hij het hierboven geschetste tot de zin van zijn boek heeft kunnen maken, het op bladzijde na bladzijde in de vorm van overpeinzingen heeft kunnen uitwerken, maar niettemin - reeds het populaire succes van zijn boek staat daar borg voor - een boeiende, aangaande de werkelijkheid van zijn figuren overtuigende roman schreef, dan is dit, omdat hij tot de wei- | |
| |
nige romanschrijvers behoort, die niet door de beperktheid van hun eigen geestelijke aanleg gedwongen zijn om zich bij de schepping van hun milieu van pogingen tot het toelaten ook van hoger begaafde individuen zo angstvallig mogelijk te onthouden, en die niet, wanneer zij zich daartoe verleiden lieten, slechts het pijnlijk bewijs van hun eigen beperktheid of armoede leveren. Reeds de jonge schilder van Portrait in a Mirror wist Morgan zo uit te beelden, dat wij in zijn kunstenaarschap zonder aarzeling geloofden. In The Fountain was zijn taak in zekere zin nog moeilijker. In Lewis Allison, in Ruprecht von Narwitz meditatieve denkers voor ons oproepend, moest hij niet alleen aantonen, zelf tot overpeinzingen van het hoge niveau van zuiverheid en diepte, van wijsheid bekwaam te zijn, waarop het doel, de opzet van zijn boek eisten dat deze staan zouden. Daar rechtstreeks uitspreken van die overpeinzingen hem ontzegd was, moest hij in hen ten overvloede figuren kunnen scheppen, zó werkelijk, dat hun gedachten altijd als natuurlijke levensuiting van hun persoonlijkheid erkend, deze overpeinzingen zelf als onmiddellijke, als voor hun karakteristiek onmisbare, als levende uitingen van die figuren in zijn boek opgenomen konden worden. Ondanks enige vragen, waartoe Morgans
behandeling van zijn figuren ook op dit punt aanleiding kan geven en die ik in dit korte bestek verder verzwegen moet laten, lijkt het mij onmiskenbaar, dat hij in die taak, het tot levende werkelijkheid scheppen van denkersfiguren als Allison en Narwitz, voortreffelijk geslaagd is. Karakteristiek daarvoor is geen andere trek zozeer, dan dat niet in de lagere sfeer van de eigenlijke liefdegeschiedenis, maar in de hogere sfeer van de onderlinge verhouding der drie hoofdpersonen na de komst van Ruprecht op Enkendaal, waardoor Lewis' en Julies liefdebetrekking zo ingrijpend veranderd werd, de ogenblikken voorvallen, die de lezer van The Fountain het innigst ontroeren.
Over de tekening van allerlei andere figuren, Julie en de
| |
| |
oude Van Leyden bijvoorbeeld, of bijfiguren als Ballater, Ramsdell en Sophie van Leyden, kan ik, hoeveel met name over Julies voelen, denken, handelen nog te zeggen ware, hier niet spreken. Of, in hoe verre, en in zoverre op welke wijze Morgan erin geslaagd is, in dit boek-als-geheel zijn beschouwing volkomen gaaf en overtuigend uit te werken, de andere vraag, of zulk een algemeen geldig geachte beschouwing in de verwikkeling van bijzondere levens ooit zonder enige schade hetzij aan deze laatste, hetzij aan de beschouwing zelf uitgewerkt worden kan, ook om daarop te antwoorden ontbreekt mij de plaats. Dat The Fountain te onzent handelt, wil ik alleen in herinnering brengen, om de betekenis daarvan in dezer voege te beperken, dat het, ook wanneer het boek in een voor het Nederlandse leven karakteristieker kring dan de oude feodale adel speelde een bijkomstigheid ware en thans voornamelijk aan de beschrijving van het landschap zijn belang ontleent. Ik wil hier nog slechts even op dat andere, overal aanwezige element in The Fountain wijzen, waardoor het niet alleen verhaalkunst, maar ook schrijfkunst, dat wil zeggen, naar alle zijden kunstenaarswerk is, ik bedoel zijn proza: proza van een zuiverheid en voornaamheid van toon, van een ingetogen en gedragen maatgang, van een zowel in de treffende formulering van gedachten of bewustwordingen als in de sobere rijkdom van zijn beschrijvingen indringende beknoptheid, van een, op sommige bladzijden en in talrijke zinnen door de woorden heen schijnende innerlijke gloed, die het zonder moeite boven de overgrote meerderheid der hedendaagse romans doen uitstijgen.
Stellen wij vooraf vast, dat deze twee, alleen in hun bemoeienis om een heilsweg voor de mensheid zo overeenkomstige schrijvers, én in de inhoud van het door elk hunner verkondigde ‘evangelie’, én in het mede voor de aard van hun evangelie zo kenmerkende karakter van hun stijl, én in hun hele scheppingswijze, tot in de maat van hun, bij de een zo jachtend-overstelpende, bij de ander zo rustig- | |
| |
beperkte produktiviteit, welhaast volstrekte tegenstellingen zijn, dan geloof ik veilig te mogen aannemen, dat Morgan en Lawrence in de Engelse romanliteratuur van de laatste twintig jaar de twee belangrijkste figuren zijn. Dat Morgan nog tot een sterkere, rijkere ontwikkeling van zijn beschouwing zal komen, mogen wij hopen, en, bij een man van zijn ernstige en toegewijde ‘single-mindedness’ misschien zelfs verwachten. Zijn roman als zodanig, ik bedoel als mensen-schepping, zal daardoor ongetwijfeld nog min of meer van karakter veranderen. Ook zoals The Fountain nu voor ons ligt, echter, dwingt het, door zijn schoonheid, en door de diepte waarvan die schoonheid meermalen de openbaring is, bewondering af. Wie er eigen streven niet alleen, maar ook de door eigen streven ingeslagen richting in herkend heeft, zal die bewondering nog te guller voelen en uiten, naarmate hij zich meer bewust is hoe zeldzaam een boek als dit is en zijn moet, en hoe weinig kans er ondanks zijn succes als verhaal nog bestaat, dat het door de velen die het lezen en prijzen in zijn diepste strekking, zijn fijnste schoonheid ten volle begrepen zal worden.
|
|