Bernard Verhoeven: Guido Gezelle, 1930.
‘De Gemeenschap’ heeft Verhoeven met het schreeuwerige stofomslag om zijn boekje over Gezelle geen dienst bewezen. Het eerste wat zich, onder de woorden ‘10.000 francs’ - bedoeld is 10.000 franken: het bedrag waarmee het bekroond werd - aan ons opdringt, is de naam van de schrijver, die in zijn voorrede nochtans de hoop uitgesproken had dat zijn beschouwing Gezelles ‘dienstbaarheid’ weerspiegelen zou. Zo heeft de commissie hem geen dienst bewezen door te beweren dat zijn geschrift ‘hèt Gezelleboek’ is, want deze uitspraak wekt verwachtingen die het ons moeilijk maken met het aanzienlijk mindere dat hij gegeven heeft genoegen te nemen. Hij heeft ook zich zelf geen dienst bewezen, toen hij zijn voorrede begon met te zeggen dat zijn boekje ‘geen pretentie’ heeft dan ‘misschien’ om ‘eenvoudig te zijn’. Verhoeven, die zich op geschiedkundig gebied aan enige dwaasheden schuldig maakt, heeft zich met Gezelle als dichter nagenoeg niet beziggehouden. Zijn onderwerp is Gezelle de mens. Over deze zegt hij, naast dingen die onjuist zijn, telkens ook dingen die juist zijn en iedere lezer, ook de reeds welingelichte, tot lering kunnen strekken. Echter, al had hij uitsluitend goede dingen gezegd, dan nog zou zijn boekje als beschrijving van Gezelle de mens niet kunnen bevredigen, omdat het als Gezelles gevoelssfeer iets gans anders in ons oproept, dan wij uit diens eigen werken als zodanig erkennen kunnen. De schuld hiervoor ligt aan zijn schrijftrant. Gezelle is een dichter van betrekkelijk weinig beelden geweest: met zijn innerlijk moet dit ten nauwste samengehangen hebben, en een poging om dit innerlijk door een zo grote en óneenvoudige overvloed van soms aardige of