| |
| |
| |
III
| |
| |
De Homeros van de Bremer Presse
I
Een zwaar, in perkament gebonden folio-boekwerk ligt naast mij: de Ilias, het voor enige weken gereed gekomen eerste deel van de grote Homerosuitgave in het oorspronkelijk, door de Bremer Presse te München gedrukt en uitgegeven, dit voorjaar met het tweede deel, de Odysseia te voltooien. Het eerste werkje van de Bremer Presse dateert van 1913: Hugo von Hofmannsthals Die Wege und die Begegnungen, een ‘klein duur’ boekje van slechts enkele bladzijden. De Ilias, tien jaar na dit bescheiden begin, is een foliant van 480 pagina's, een formidabele verschijning. Laat de omvang van de Homeros ons niet al te zeer imponeren. Hij bewijst slechts, dat de eigenaar der pers ondernemingsgeest en kapitaal bezit. Het beginsel, bij het kleinood zo goed als bij het monument, is hetzelfde, gelijk ook alle middelen om het een en het ander tot stand te brengen dezelfde zijn. De monumentaliteit van de Homeros bewijst niet overtuigender dan de delicatesse van von Hofmannsthal het bestaansrecht en de onmisbaarheid van dergelijke op de handpers gedrukte en met de hand gebonden uitgaven. Dit bestaansrecht hebben zij gemeen. Zij willen niets anders dan, zoveel de noodzakelijke onvolkomenheid van al wat uit mensenhanden voortkomt het toelaat, volmaakte boeken zijn.
Of boeken van benaderde volmaaktheid bestaansrecht hebben, kan nauwlijks een vraag opleveren. Geen weldenkend mens, die het commercieel, en zelfs het sympathieker utilitair motief een ogenblik vermag te vergeten, zal ontkennen, dat mooie boeken, in welke en in hoe weinige handen zij dan ook terecht mogen komen, hun bestaansrecht in hun eigen wezen hebben. Zij beantwoorden aan
| |
| |
een behoefte, zoals mooie of mooi geachte kerken altijd aan een innerlijke behoefte beantwoord hebben. Evenals de geloofsovertuiging, die God in de schamelste stal niet minder zuiver dan in de prachtigste dom of tempel aanbidt, de aandrang heeft, haar eerbied en liefde voor de aanbedene uit te drukken in het gebouw, dat hij hem ter ere opricht, zo heeft de bewondering voor, het vertrouwen in de betekenis van wat de menselijke geest voortbrengt de natuurlijke begeerte, zich zelf in de schoonheid van het boek dat het bevatten zal, uit te drukken en te symboliseren. Het schoonste is mijns inziens het boek dat, voor iemand wie zuiverheid van vormen een levensbehoefte is, het zuiverst zijn dienende functie verricht. Voor zo iemand is zulk een boek, juist omdat het enkel dát doet, niet alleen middel meer: het is zelf een voortbrengsel van de menselijke geest geworden, dat door de gaafheid van zijn plichtsvervulling zijn persoonlijke waarde bewijst. Die twee dingen gaan dus samen: zodra een boek zo zuiver mogelijk het middel is dat het zijn moet, - zonder, zoals in de regel het geval is, ongevoeligheid of afstomping van verstand en zinnen zijner lezers nodig te hebben, om zich te doen aanvaarden, d.w.z. op de verkeerde wijze te doen vergeten - is het tevens een waarde in zich zelf en heeft het recht op onze liefde. Wij kunnen hieraan onmiddellijk toevoegen, op welke wijze een boek, dat (door zo zuiver mogelijk zijn dienende functie te vervullen) een eigen waarde verkrijgt, ontstaan kan. Op slechts éen enkele: door de volkomenste uitoefening van het vak of van de vakken, die voor het tot stand komen van een boek onmisbaar zijn. Mooi is dus eenvoudig dat boek, dat met het beste zetsel uit de best gekozen letter op het beste papier het best gedrukt is. Die eisen zijn elementair. Men moge verder verluchtende details aanbrengen, illustraties in of buiten de drukspiegel opnemen, maar geen verluchting, geen illustratie is in staat
een boek, dat aan de bovenstaande eisen niet beantwoordt, tot een boek van benaderde volmaaktheid te maken.
| |
| |
De heer Groesbeek, een bekend Nederlands uitgever, onderschreef enige tijd geleden in dit blad 's heren Tersteegs woorden, dat aan het boek, als voortbrengsel van de geest, misschien geen groter hulde te brengen is, dan door het zuiver te doen geboren worden uit de typografische kunst. Toen hij daarop echter beweerde, dat onze tijd niet meer de tijd van handpersen is, dat wil zeggen, dat volgens hem het beste werk der machinepersen voortreffelijk genoeg is om de hoogste verlangens te bevredigen, gaf hij blijk, tot de diepste kennis van het drukkersvak (waarvan hij als uitgever, naar de onvermijdelijk ontstane praktijk, nochtans sommige essentiële werkzaamheden verricht) niet doorgedrongen te zijn. De heer Groesbeek behoort tot hen, die het beste, mooiste boek niet maken kunnen, omdat zij de voorwaarden daarvoor niet kennen. Anderen zijn er, die hen misschien wel kennen (en erkennen) maar het bestaansrecht van het beste boek betwijfelen, omdat zijn produktiewijze zó kostbaar is, dat het noch voor algemene verspreiding in aanmerking komt, noch, in de regel, in de beste handen valt. De laatste categorie vertoont de neiging, om te vergeten, dat hetzelfde van de plastische kunsten gezegd kan worden, en om te onderstellen, dat in een beter geordende maatschappij voor het op de handpers gedrukte, en dus zeer dure boek feitelijk geen plaats meer bestaan kan. Het merkwaardige is, dat juist zij, die in zo'n boek in de eerste plaats de luxe zien - zij die, omdat het boek een voorwerp van waarde is, mogelijk alleen in een samenleving waarin het onrecht van een ongelijke verdeling van goederen bestaat, klaarblijkelijk niet weten, hoe het in een betere samenleving onder te brengen ware, - in het verdwijnen van het beste boek het verdwijnen van nog iets anders vrezen moesten, welks verlies hun samenleving meer schade zou doen dan de materiële verbetering haar baten kan.
Ik sprak van het op de handpers gedrukte boek, want daarom gaat het. Niemand ontkent, dat de beste machine- | |
| |
persen voortreffelijk werk kunnen leveren. Hier evenwel spreken wij van een boek, tot welks ontstaan maar éen gedachte leiding geeft: wat er gedaan moet worden, om het zo volmaakt mogelijk te maken. Het antwoord is eenvoudig: het moet door een fijn ontwikkeld drukker op de handpers gedrukt worden. Waarom, dat is gemakkelijk mede te delen, en de lezer zal dadelijk inzien, dat dit zuiver technisch en van alle tijden is, zodat de onderstelling, alsof de handpersdrukkers van onze dagen feitelijk de oude drukkers nabootsen, onzinnig wordt. De handpers - men kan deze voordelen in verschillende manifesten en zo ook weder in dat van de Bremer Presse vinden - maakt een ‘strengere kleur’, een ‘scherpere afdruk’ mogelijk. Alleen op de handpers kan het register geperfectioneerd worden. (Op dit punt is verder een gevoelig en gewetensvol vouwer nodig). Alleen de handpers stelt in staat tegemoet te komen aan de onregelmatigheden der handgeschepte, over het algemeen de schoonste en duurzaamste papiersoorten. Deze voordelen lijken een leek op het eerste gezicht misschien niet zo belangrijk, maar zij zijn in ieder onderdeel van het drukproces - het zetten buiten beschouwing gelaten - wat het drukwerk zijn perfectie geeft en wat wij in het beste boek dus niet missen kunnen. Het bestaan dezer voordelen kan ik hier natuurlijk niet aantonen, geloof echter niet, dat er onder onbevooroordeelde deskundigen verschil van mening over bestaat. Niets is trouwens gemakkelijker, dan gebreken speciaal van het register tot in vele der beste op de machinepers gedrukte boeken te constateren. Bestaan de opgenoemde voordelen werkelijk, dan eist het beste boek de handpers en komt iedere redenering, volgens welke de handpers om technische, economische, sociale, alles samengevat, om utilitaire redenen opgeborgen diende te worden, neer op de
gedachte, dat voor de zuiverste uitoefening van een nobel ambacht in de tegenwoordige en in de toekomstige samenleving geen plaats beschikbaar is. Mij dunkt, de gedachte uitspreken, is haar
| |
| |
veroordelen. Ik vrees echter, dat niet iedereen dat direct met mij eens is en daarom wil ik er nog even over doorgaan.
Men ziet dat ik niet spreek over ‘de scheppende kunstenaarsdaad van de drukker’, gelijk een geestdriftig drukker hier schreef. Ik waardeer in deze uitdrukking het enthousiasme waaruit de goede dingen voortkomen. Zij wekt een echo van stemmen, waarnaar ook ik in het verleden wel luisterde. Toch lijkt zij mij overspannen en daardoor eerder een belemmering dan een hulp tot een gezonde waardering van het werk des drukkers. Ik houd mij daarom aan het ambacht, welks zuiverste uitoefening voor het beste boek bestaansvoorwaarde is, en spreek de stelling uit, dat dit, het beste boek, behalve zijn eigen schoonheid, nog dit ander bestaansrecht bezit, dat het de gaafste, onbaatzuchtigste uitoefening in het leven houdt van een edel ambacht, dat enkel door de liefde voor het schone boek verhinderd wordt voorgoed beneden zijn hoogste standaard te zinken. De liefde voor het beste boek heeft dus een belangrijke sociale en ethische functie. Als de liefde voor iedere schoonheid, want geen schoonheid ontstaat op deze aarde zonder een, en dan de beste, menselijke arbeidzaamheid, en zo kon het zelfs theoretisch reeds vóor ik de voordelen der handpers uitmat, vaststaan, dat de voortreffelijkheid van het beste boek die van een menselijke arbeidzaamheid vooronderstelde. Wanneer ik tracht na te gaan, wat in mij zelf de diepste ondergrond is van mijn liefde voor het waarlijk schone boek, dan geloof ik dat het een behoefte aan reinheid is, en rein noem ik de arbeid van een ambachtsman, op welk gebied ook, die met volkomen uitsluiting van het commerciële motief als vormbeïnvloedend element, zijn werk de hoogste graad van volkomenheid tracht te geven, waartoe het, althans waartoe hij in staat is.
Bij een machinedrukker kan de arbeid door geen dieper drang geleid worden dan door die naar betrekkelijke volmaaktheid: de volmaaktheid van machinedrukwerk. Ver- | |
| |
der kan hij het niet brengen. De ideale handpersdrukker is de geïncarneerde drang naar absolute volmaaktheid, al is die voor een mens onbereikbaar. Die drang werkt ten slotte in de hoogste mate vormend. Zij draagt de geest kostbare wijsheid binnen. De wijsheid van het inzicht bij voorbeeld, dat de materie alleen tot onvoorwaardelijke onderworpenheid te brengen is, als men zich aan haar wetten onvoorwaardelijk onderworpen heeft. Iedereen weet, hoeveel arbeid onvolkomener blijft dan nodig was, omdat de arbeider tot dit inzicht niet toekwam. Het drukkersambacht, dat zo ontelbare metalen eenheden en bevlekkende materialen aan het tot stand brengen van éen enkele, lichamelijke, en zo reine eenheid onderwerpt, is bij uitstek geschikt die wijsheid te leren aanvaarden. In de ambachtsman verwezenlijkt, openbaart zij zich als de gave, om in eindeloos geduld een eindeloze oplettendheid te beoefenen. Kostbare gave evenzeer, want de noodzaak van het eerste pleegt de verslapping van de tweede tot gevolg te hebben. Als iedere arbeid is ook deze een tucht, een discipline, en een onmisbaar goed dus. Die wijsheid, die gave, de vormende betekenis van die tucht zijn mij in de loop der jaren door de ervaring zo plastisch bewust geworden, dat ik hen - nu De Zilverdistel niet meer bestaat, kan ik dat gemakkelijk zeggen - vanzelf als belichaamd zie in het profiel van de Zilverdisteldrukker, over de toegestelde vorm gebogen of, onder de hevige flonkervlam, die de lange stilte der avonden (en nachten!) doorsuisde, de blanke bedrukte vellen van het kostelijk papier beturend, waarop het nietigste detail, dat de gescherpte aandacht ontdekte, achtervolgd werd, al kostte het een ganse avond van nieuwe arbeid, om de oorsprong te vinden en uit de weg te ruimen. Dat het drukkersvak in de eerste plaats aan
de eisen van de praktijk voldoen moet, spreekt vanzelf. Dat de machinepers daarvoor onmisbaar en een schone uitvinding is, eveneens. Maar op dezelfde wijze, waarop het ambacht veredelt en versterkt, dreigt de machine tot verslapping en verzwakking te voe- | |
| |
ren en vooronderstelt haar gebruik een afstand van het beste. Het enig tegenwicht daartegen ligt in de handhaving van het ambacht dat de standaard schept, waarnaar de machinedrukker, die naar betrekkelijke volkomenheid streeft, zijn werk beoordelen kan en waarnaar hij zich richten moet. Aanvaardt men het verderfelijk beginsel, dat op grond van oppervlakkig begrepen sociale overwegingen, of enkel op grond van utilitaire en commerciële motieven aan het op de handpers gedrukte boek bestaansrecht ontzegt, dan zal men gedwongen zijn, datzelfde beginsel overal en altijd en in alle opzichten te laten doorwerken. Wat dit voor de mensheid betekenen zou, kan men zich slechts met weerzin voorstellen. Om bij het onderwerp van dit artikel te blijven: als de Cobden-Sandersons, de Van Royens, de Wiegands verdwijnen, loopt de boekdrukkunst ongetwijfeld gevaar, te eniger tijd opnieuw een paar plans naar beneden te zakken. Wat was, vóor Morris, in de negentiende eeuw het boek waard? Karakteristiek is het zeker, dat voornamelijk mannen, die van huis uit geen drukkers zijn, of waren, in staat bleken, de boekdrukkunst, door de minderwaardigheid der vaklieden zo diep gezonken, te zuiveren en op een niveau te brengen, waarop zij met het beste van vroeger weder kan wedijveren. Liever dan hen als een bizar en nutteloos soort zonderlingen te behandelen of te beschouwen, zouden én de drukker én de uitgever goed doen, wanneer zij deze mannen integendeel, als hun onmiddellijke schutspatroons, tijdgenotelijke ‘avatars’ van St. Lucas, bijzondere eer bewezen.
| |
II
Ik noemde zoëven de naam Wiegand. Ik denk, dat deze naam de meeste Nederlandse boekenliefhebbers nog onbekend is. Dr. Wiegand is de eigenaar, de eigenaar niet enkel, maar de ziel van de Bremer Presse te München. Dáar,
| |
| |
Georgestrasse 16a - een straat niet ver van de Siegestor, een huis dat in een grote tuin achter een ander huis in stilte verborgen ligt - vond ik de sfeer teurg, die ik zoëven voor U opriep. Bedrijviger natuurlijk. De Bremer Presse is een grote onderneming geworden. Er staan meer persen, er werken meer zetters, meer drukkers. Ik vond er, aan zijn eigen tafeltje, een blonde initiaalsnijder, vond er de binderij van Fräulein Thiersch, die aan de uitgaven der Bremer Presse volop werk heeft. Maar dezelfde drang werd er voelbaar: de drang, die ik in het gebonden exemplaar van de folio-Dante, op een werktafel, klaar voor verzending, verwerkelijkt voor mij zag. Wiegands geest beheerst hier alle takken van werkzaamheid. Hij heeft de pers, die, na in 1913 het boekje van Hofmannsthal, in 1914 Tacitus' Germania in het Latijn en het Duits gegeven te hebben, door de oorlog voor 5 jaar tot stilstand gebracht werd, sinds de uitgave van Hölderlins Oidipousvertaling in 1919, en zonder de beginselen der eigen-pers in een enkel opzicht geweld aan te doen, tot haar tegenwoordige omvang ontwikkeld. Hij gaf Kleists Robert Guiskard, de Elegieën van Tibullus in het oorspronkelijk, de Essays van Bacon, de Urfaust en de Iphigenie van Goethe, hij gaf Franse Chansons d'Amour en Lieder der Deutschen Mystik (waaronder ook Nederlandse), gaf Dantes Divina Commedia in het Italiaans en Fichtes Reden an die Deutsche Nation, de twee laatste werken evenals een bloemlezing uit Borchardts Dantevertaling in folio. Thans bereidt hij, in nieuwe letter, en in de lezing der door de vertaler zelf bezorgde uitgave van 1545 een uitgave van Luthers Bijbel in vier delen voor, die reeds in 1924-25 zal gereed komen. Ondertussen verschijnen, uit een kleiner variant van de gewone antiqua op de
pers gezet, maar op de machinepers gedrukt, bij een ‘Verlag der Bremer Presse’ goedkopere werken, waaronder ik een Deutsches Lesebuch in twee delen, een geheel volledige uitgave van Hölderlins Elegieën met al hun varianten, de vertaling van Tacitus' Germania, Goethes Hermann und Dorothea, Schil- | |
| |
lers Demetrius en Der Verbrecher aus verlorener Ehre en eindelijk een complete editie in drie delen van Borchardts berijmde Dantevertaling noem. Men ziet tot welk een bedrijvigheid de leider der Bremer Presse zijn onderneming in vijf jaar tijd heeft weten te brengen. Nemen wij nog bovendien de omstandigheden in aanmerking, waaronder hij werkte, dan dwingt een zo omvangrijke prestatie van zo uitnemende kwaliteit een diep respect af. Is het voor onze vaderlandse boekkunst niet jammer, dat tot nu toe geen enkel kapitaalkrachtig boekenliefhebber genoeg fantaisie en moed had, om de enige en voortreffelijke eigenpers die wij hebben, in staat te stellen, zich eveneens tot een onderneming als de Bremer Presse te ontwikkelen?
Ik heb de werkzaamheden der Bremer Presse nog niet volledig opgesomd en vermeld nu, dat Dr. Wiegand, om haar een derde arbeidsveld te geven, ook een Griekse letter heeft doen snijden. Als proefdruk daarvan gaf hij eind 1922 een bloemlezing uit Sappho's gedichten. Het eerste deel van de volledige Homeros ligt, terwijl ik dit schrijf, naast mij. Sinds de editio princeps van 1488 en Stephanus' uitgave van 1566 - Bodoni drukte alleen de Ilias, de Oxford University Press (uit de zg. Proctor-type) alleen de Odysseia - is van Homeros geen volledige monumentale uitgave meer verschenen. Dat alleen reeds maakt het verschijnen van dit boek in de geschiedenis der boekdrukkunst tot een gebeurtenis, waaraan een bespreking als deze al meer dan voldoende bestaansrecht ontleent. In tegenstelling, zo schrijft het prospectus, tot het handschriftelijk karakter der Aldijnse cursijf, wier invloed in de latere typen van Garamond, Fleischmann, Bodoni en Tischendorff tot op heden doorwerkte, is bij de Grieksche type van de Bremer Presse ‘der Aufbau der Satzfläche durch Symmetrie und Rhythmus der Einzelformen erstrebt, wenn auch manche, der Geschlossenheit des Wortbildes dienende Linienführungen handschriftlichen Ursprungs sind.’ Het resultaat - ook deze letter, als de andere, is Dr. Wiegands eigen
| |
| |
creatie - is inderdaad bijzonder fraai geworden. Hoe mooi de zg. Proctor-type, waarmede de Oxford University Press de Odysseia, waarmede Emery Walker Aischylos' Oresteia drukte, ook zijn moge, zij archaïseert en kan eigenlijk geen schepping van deze tijd genoemd worden. Voor mijn persoonlijke smaak is van de Griekse letters, waarmede ik kennis maakte, die van Dr. Wiegand een der allerschoonste, degene verder, die op de gedrukte bladzijde het zuiverste, afgewogenste effect tot stand brengt. Het is een type, van kleur en verdeling zo gelijkmatig, zo evenwichtig, zo rustig sierlijk, zo harmonieus, dat het openslaan van de folio-Homeros een verrassing is, die eerst tot aandachtige beschouwing, dan tot lezing prikkelt, en dóor de vertrouwelijke verhouding der lectuur de bewondering ten slotte nog aanmerkelijk versterkt. Tevens heeft zij haar bijzonder karakter als letter van deze pers. Ik geloof niet, dat ik mij vergis, wanneer ik tussen de Griekse letter en de antiqua een verwantschap waarneem, die hen zichtbaar tot het werk van een en dezelfde geest maakt. Naar de fractuur, die Dr. Wiegand voor de Luther-Bijbel ontworpen heeft, verklaar ik mij daarom gespannen nieuwsgierig.
Ik wil niet nalaten te zeggen, dat ook wat de tekst betreft, de Homeros een respectabel stuk werk is. Minnaars van schone boeken zien in hun geestdrift voor het boek als zodanig wel eens over het hoofd, dat dienst zijn eerste functie blijft, en dat de vorm van de inhoud ook in hún waardering niet verwaarloosd mag worden. Deze Homeros geeft de eerste uitgave van een door Prof. Eduard Schwarz vastgestelde nieuwe lezing, waarin de resultaten van enige tientallen jaren arbeid verwerkt zijn. In het prospectus, in de terecht zeer sobere aantekeningen aan het einde van het boek, geeft Prof. Schwarz hierover uitsluitsel. Het is hem er niet om te doen geweest, de Homeros-lezing van de latere oudheid, of die van Aristarchos, of een nog oudere te reconstrueren, hij heeft zich ertoe beperkt, uit de voorraad overgeleverde lezingen telkens die te kiezen, welke
| |
| |
hem de oudste en beste toescheen, zonder echter, zoals hij uitdrukkelijk opmerkt, éen ogenblik te vergeten, dat hij bij de lezer het onaangenaam wantrouwen moest trachten te voorkomen, van zich door de willekeur van een geleerde uitgever zijn recht onthouden te zien. Meer wil ik hierover niet zeggen. Voor het doel van dit opstel: ook in Nederland voor een wijde lezerskring op de Bremer Presse, in het bijzonder op deze Homeros de aandacht te vestigen kan dit volstaan. Bij de firma Martinus Nijhoff, Den Haag, die in ons land voor Dr. Wiegand optreedt, kan men de foliant bezichtigen. Behalve de eigenlijke boekenliefhebbers, moeten er in Nederland genoeg beoefenaars en minnaars der klassieke letteren zijn, die, gelijk menig simpel overigens boekenschuw gelovige zijn ‘mooie’ Bijbel, dit eerste monument van Europese poëzie graag in een boekvorm bezitten, die, voor de grootheid van het gedicht, hun zuiver belichaamde eerbied is.
|
|