Verzameld werk. Deel 3
(1959)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Stefan Georgeaant.Geachte Hoorders, In mijn gedachten de stof groeperend, die ik voor een lezing over de man, wiens naam gij op de uitnodiging tot deze bijeenkomst hebt kunnen lezen, de moderne Duitse dichter Stefan George vergaderd heb, kwam ik voor de noodzakelijkheid te staan ener beantwoording van vragen, die zich vanzelf opdoen bij de behandeling van deze, meer dan éen andere tijdgenoot, belangwekkende dichter. Welke beschouwingen, vroeg ik mij af, zal ik moeten houden over de Duitse kunst der negentiende eeuw, om mijn toehoorders een juiste indruk te geven van Georges plaats en betekenis, welke uiteenzettingen over het wezen der poëzie, welke bepalingen van de desideranda ener moderne dichtkunst zijn passend, wil ik het goede licht laten vallen op het vérstrekkende streven, dat de man van mijn onderwerp altijd gekenmerkt heeft, hoe zal ik de evenwichtige verhouding vaststellen tussen het algemene en het bijzondere aan de dichter, die tegelijkertijd een groot kunstenaar en een markante cultuur-historische verschijning is. Vragen, die zich bij schier iedere kunstenaar van meer dan plaatselijk belang opdringen, maar die nergens zo nauwkeurig moeten overwogen worden als in dit geval. In de navolgende beschouwing zult U, geachte hoorders, kunnen erkennen, op welke wijze ik hen ten slotte meende te moeten beantwoorden; dat ik hun bestaan hier vermeldde, het is omdat zij reeds een programma inhouden voor het eerste, algemene, gedeelte mijner lezing en U aldus vanzelf leiden naar gebieden, waarop ik U gaarne nog enige tijd vertoeven zag. Hoe was de toestand der Duitse dichtkunst omstreeks de tijd, waarin George de gedichten van zijn eerste, Hym- | |
[pagina 229]
| |
nen genaamde bundel schreef? Een kleine terugblik is noodzakelijk. Er is maar éen man, wiens persoon, naar de woorden van George, de Duitse literatuur der ganse negentiende eeuw beheerst heeft. Door de diepte en de veelomvattendheid van zijn geest en zijn gemoed, door de ongehoorde en veelzijdige rijkdom zijner begaafdheid, door alles wat hem opbouwde, laat ik zeggen, door zijn ganse persoonlijkheid, die zo mijlenver zich verhief boven bijna alles wat hem omgaf, kon Goethe een invloed uitoefenen, een schaduw werpen, zo groot, zo breed, dat een verklaring van hen die na hem komen, noodwendig beginnen moet met een terugzien en een opzien naar de man, die deze ingrijpende invloed oefende, deze brede, diepe schaduw tot lang na zijn dood werpen kon. Hij had zich alle geestelijke leven der voorbijgegane eeuwen eigen gemaakt, alle gedachten, alle ideeën, alle gevoelens, tot kunstwerken geschapen, tot stelsels van wijsgerige, van religieuze aard verenigd, alles had hij in zich opgenomen, in alles had hij geboord tot hij de kern gevonden had, hij was in waarheid de erfgenaam van veler eeuwen en veler volken cultuur. Hij leefde in een tijd, die een der bewogenste was in de geschiedenis der mensheid, hij beleefde het dat een der rassen, die de aarde bewonen, er eindelijk in slaagde, een hogere trap te bereiken dan de verst-ontwikkelde cultuurvolken, de Grieken en de Romeinen ooit hadden bereikt, hij doorleefde met zijn grote geest en zijn grote ziel al de hartstochtelijke stromingen, al de wrijvingen, al de vernielingen, maar ook ál de wederopbouwingen, die met dat grote feit wel moesten samengaan, hij was een der weinigen, misschien zelfs de enige, die zinnend en peinzend, van uit een rijpheid als geen bezat, het leven van zijn tijd in zich opnam en door zich heen deed gaan, en zich geheel en al bewust kon worden van wat dit alles voor de geschiedenis der wereld betekenen kon. Wat van het uiterste belang is, de grootste kunstenaar van zijn tijd, schiep hij alles, verleden en heden, zoals hij 't in zich zelf verwerkt had, om tot werken die | |
[pagina 230]
| |
te zamen genomen baseren op een verzadigdheid van al het meest waardevolle der vergleden tijden, die de levende monumenten werden van de tijd, waarin zij ontstonden, die, ten slotte, heenziend over die tijd, als vuurtorens brede banen licht uitwierpen over de jaren, die komen zouden. Goethe vervulde - ik gebruik hier een term van een wijsgeer, over wie ik straks nog nader zal handelen - die eis dat de Dichter een wegwijzer zij naar de toekomst. Het spreekt wel vanzelf, dat het de Duitse dichtkunst niet mogelijk was op het hoge niveau te blijven, waarop zij door deze zeldzame tezamenkomst der meest uiteenlopende begaafdheden in éen persoon gekomen was. Eensdeels kan men aannemen, dat na die opeenhoping van energie in éen mens, noodwendig een tijd móest komen, waarin zwakkere energieën tot uiting kwamen, ik bedoel, dat de stijging tot zulk een hoogte noodwendig door een daling gevolgd moest worden. Anderdeels is het niet anders dan gemakkelijk verklaarbaar, dat het beste wat gedurende lange tijd na Goethe zou geleverd worden, voor een groot deel zou zijn het werk van éen man, die in zich zelf een belichaming zou zijn van een der meerdere wezensdelen van de grote Meester, een artiest, erfgenaam van een der Goethes die wij leerden kennen, met geen andere afwijkingen, dan een geheel andere, afzonderlijke persoonlijkheid, met eigen leven, eigen karakter natuurlijkerwijze met zich meebrengt. Ik noem U hier Hölderlin, die vreemde Griekse ziel, die, verdwaald in het Duitsland der negentiende eeuw, zo lang, zo hartstochtelijk, zo onstuimig en zo mateloos verlangde naar zijn beter land, dat ook hier de geest zich zelf vernielde en eerst de waanzin de bittere doofster was van deze laaiende vlam der begeerte. Er is een andere stroming, een andere vloed van innerlijk leven, die haar bruisende, langgerekte golven door de negentiende eeuw stuwde: de romantiek. In hun oorspronkelijk doel reagerend tegen de nuchtere en verstandelijke Aufklärung, gingen de aanhangers der romantische school van de gedachte uit, dat de | |
[pagina 231]
| |
poëzie het middelpunt van het leven behoort te zijn. Was het wonder, dat zij daarom het liefst zich wendden tot die tijd, die nu nog altijd, niettegenstaande de wetenschap hem zoveel van zijn vroegere bekoorlijkheid ontnam, hetzelfde waas van poëzie behouden heeft, de middeleeuwen? Zij waren niet geheel van andere richting dan Goethe, het zou bijna onmogelijk geweest zijn: in Goethes later werk is veel te vinden, wat op invloed van dezelfde denkbeelden zou wijzen. Toch kan men zeggen, dat een in hoofdzaak gans andere stem in hen aan het woord is. Laat ik van de diepste geest onder hen melding maken, van de onder de naam Novalis beroemde Friedrich von Hardenberg, om vervolgens mijn aandacht te schenken aan de gevolgen, die de romantiek in Duitsland gehad heeft. Zij was verderfelijk. Meer dan een man als Goethe, eigende hun karakter, en dat hunner overtuiging, zich tot gemoedsuitstorting en gevoelige overpeinzing van mystieke dingen. Moeilijk bleek het, wat het laatste betreft ook door de invloed van Duitse wijsgeren, als hun tijdgenoten Schelling en Fichte, deze dingen in die mate te beoefenen, dat het zo noodzakelijk evenwicht tussen deze en de werkingen van de geest bestaan bleef. Mocht het de eerste romantici nog gelukken, aan dat gevaar van teugelloos zich over te geven aan de draaikolk van het onstuimig, en door de fantasie opgezweept gemoedsleven, van zonder de omhooghoudende kurken der rede te verzinken in de put van al méer vervagende mystiekheid te ontsnappen, het is zeker, dat talloze hunner navolgers zo gelukkig niet waren, meer en meer als ware zwakhoofden zich lieten meesleuren, geen maat of grens meer kenden, en aldus, daar ook het breken van alle vormen onvermijdelijk was, de oorzaak werden van de toestand van smakeloosheid, zwakhoofdigheid, bandeloosheid, ja van die algehele anarchie, waarin zich de Duitse dichtkunst enige tientallen van jaren bevonden heeft en voor een groot deel nog bevindt. Niet alleen op het gebied der letterkunde neemt men die | |
[pagina 232]
| |
anarchie waar. Op nagenoeg elk terrein van geestelijkheid is zij duidelijk te bespeuren. In de wetenschappen heerste die verregaande zucht tot specialisering en detailstudie, die in haar tucht van z.g. wetenschappelijkheid ongetwijfeld geen, maar in haar zelfoverschatting, en in haar blindheid voor haar eigen tekortkomingen - het gemis aan zin voor synthese, voor wijdheid, voor het Begrip - een gevaarlijker anarchie is, naarmate zij meer de uiterlijke schijn van strengheid bezit. In de beeldende kunsten, waarin, evenals in de wijsbegeerte, een zelfde geest van romantiek tot uiting kwam, woedde zij heviger nog, - alle toegepaste kunst wist, en weet meestal nog, slechts dingen voort te brengen, die een gruwel zijn voor het oog, een walg voor het gemoed, en een leegheid voor de geest. Wat de muziek aangaat, ten slotte, sterk gevoel en diepe inhoud week meer en meer bij de meesten tot zoete sentimentaliteit, of epigonenschepping der grote meesters, en vindt een wel zeer naargeestige vorm in de vloekwaardige, filisterachtige Liedertafelei, die in Duitsland zo welig getierd heeft. Bij deze algemene geestelijke ellende kwam ten slotte de zelfvoldaanheid van de Duitser, waardoor hij met al zijn frappant Duitse eigenschappen onbewust van al zijn noden deugden maakte, en prat ging op een cultuur, waardoor de afwezigheid van een waarlijk Duitse cultuur de enkele te schrijnender werd. Dit leven, welks lauwe zelfvoldane schijn-volheid ik hier zeker niet te scherp heb getekend, vond ten slotte zijn richters. Ik noem Richard Wagner, Friedrich Nietzsche, Arnold Böcklin. Zij allen werden geboren met de drang tot ontwikkeling, tot zuiverheid, met een door geen tegenspoed te bedwingen afkeer van halfheid. Het was Richard Wagner, die de gezonken kunsten gezamenlijk wilde verheffen uit hun lage stand om ze gezamenlijk op te voeren tot éen grote cultus der schoonheid, die de wereld reiner, sterker, schoner, rijper zou maken dan te voren. Welke bijzondere eigenschappen Wagners kunst eigen waren, | |
[pagina 233]
| |
doet hier niet ter zake, - nimmer kan ontkend worden, dat wij in hem te doen hebben met een der sterkst strevende geesten der negentiende eeuw. Zijn jarenlang lot moge hiervan tot bewijs strekken. Arnold Böcklin, als Wagner, ontvluchtte het Duitsland van zijn tijd, en droomde zich in het land zijner liefde een schoonheid, voor welke hij grotendeels zelf de vormen moest vinden. Hij slaagde hierin al te vaak niet, - welke gerechtvaardigde bezwaren zijn er niet tegen zijn schilderijen te maken? Maar niemand kan hem de roem ontnemen, van een der heel weinigen geweest te zijn, die, met verstoring van hun eigen vrede en vreugde, in 't gericht gezeten hebben over de schijnschoonheid of het schoonheid-gemis van zijn tijd, en aan zijn eigen werk een geestelijke waarde gaven, die aan alle anderen ontbrak en hen allen veroordelend, allen tot aanstoot en ergernis was. En na hem dan die verbitterdste richter van zijn tijd over 't algemeen, maar over de geest van Duitsland het felst en in 't bijzonder, Friedrich Nietzsche. Geen heeft zo veelomvattend en zó snijdend alles wat hem omringde, gegeseld. Geen heeft diermate in alle richtingen, in alle hoogten, in alle diepten zijn vlijmscherp verstand doen werken, geen is erin geslaagd, zó volkomen al de gebreken van de tijd en van de tijdgenotelijke mens bloot te leggen als hij. Daar is geen ding, waarin die besproken anarchie zich voordeed, - en waarin Nietzsche er niet in slaagde haar ontbindende, verlammende ellendigheid bloot te leggen. De religie, de moraal, de kunst, de wijsbegeerte, de wetenschap, - uit al deze uitingsvormen van cultuurleven wist hij de voosheid te ontdekken, het bracht hem zover, dat hij ál de zwakheden samenvattend het bestaan van een Duitse cultuur ontkende, en ál deze dingen, en nog zoveel daarbij van zich afwerpend, onder de last van zijn ál te zware, in te grote eenzaamheid te volbrengen taak bezweek. Maar voordat deze waanzin bij hem uitbrak had hij zijn heimwee naar een andere bestaanswijze geschapen in een ideaal, dat het tegendeel is van alles wat | |
[pagina 234]
| |
de tegenwoordige mens kenmerkt: zijn Zarathustra, zijn Uebermensch. Waarlijk, een uit verachting geboren verering was deze, het is een zijner schoonste betekenissen. Hij bleef een droom. Een droom die Nietzsche te doordenken en te doorvoelen achterliet, - een heerlijke droom, - maar die voor de huidige toestand, waarin schier niemand tot de erkentenis van zijn slappe waardeloosheid gekomen was, geen kracht kon hebben voor het bestrijden, het uitroeien of het opheffen der bestaande waardeloosheid. Nietzsche werd krankzinnig, en daar niemand naar hem geluisterd had, en Wagner eerder naar een bevordering, dan naar een bestrijding van het verderf was omgebogen, - liet hij het ganse geestelijke leven in Duitsland weinig of in 't geheel niet beter achter dan het was in de tijd van zijn bitterste kritiekoefening. Dat het zo niet blijven zou, is duidelijk. Te veel zaden waren door Nietzsche uitgestrooid, te duidelijk waren de wonden aangewezen, te veelvuldig waren de problemen gesteld, dan dat zij op den duur hadden kunnen verkommeren in de stenige bodem. Zo was het: gelukkig, zeker, omdat alreeds die persoon geboren was, maar toch geenszins verwonderlijk, dat reeds een jaar na het uitbreken van Nietzsches krankzinnigheid het eerste boek gedrukt werd van de jongeling, die de erfgenaam van Nietzsches richterschap zou zijn, van Stefan George. Hier eindelijk vindt men in Duitsland de dichter, die, jong nog, de eigenschappen bezat, welke Nietzsche in de 99ste aphorismus van het tweede boek van Menschliches Allzumenschliches van de dichter eist, waar hij zegt: ‘So viel noch überschüssige dichterische Kraft unter den jetzigen Menschen vorhanden ist, welche bei der Gestaltung des Lebens nicht verbraucht wird, so viel sollte, ohne jeden Abzug, einem Ziele sich weihen, nicht etwa der Abmalung des Gegenwärtigen, der Wiederbeseelung und Verdichtung der Vergangenheit, sondern dem Wegweisen für die Zukunft: - und dies nicht in dem Verstande, als ob | |
[pagina 235]
| |
der Dichter gleich einem phantastischen Nationalökonomen günstigere Volks- und Gesellschafts-Zustände und deren Ermöglichung im Bilde vorwegnehmen sollte. Vielmehr wird er, wie früher die Künstler an den Götterbildern fortdichteten, so an dem schonen Menschenbilde fortdichten und jene Fälle auswittern, wo mitten in unserer modernen Welt und Wirklichkeit, wo ohne jede künstliche Abwehr und Entziehung von derselben, die schöne grosse Seele nog möglich ist, dort wo sie sich auch jetzt noch in harmonische, ebenmässige Zustände einzuverleiben vermag, durch sie Sichtbarkeit, Dauer und Vorbildlichkeit bekommt und also, durch Erregung von Nachahmung und Neid, die Zukunft schaffen hilft. Dichtungen solcher Dichter würden dadurch sich auszeichnen, dass sie gegen die Luft und Glut der Leidenschaften abgeschlossen und verwahrt erschienen.’ Gij zult, geachte toehoorders, nu begrijpen, waartoe deze lange beschouwing dienstig was, hoezeer zij noodzakelijk was voor het begrip van een der voornaamste, met de andere nochtans nauw verbonden figuren in deze man: de strijder. Het zal voldoende zijn, wanneer ik, aanwijzend hoe George de taak die hij op zich nam, volbracht en opvatte, en in welke kunstdaden die volbrenging eeuwig werd, mij van hier af uitsluitend bij hém bepalen blijf. Gij hebt U van den beginne af een man te denken, wie kracht, eerlijkheid en wijsheid bestaansvoorwaarden voor het leven waren. Rijk en geheel onafhankelijk, heeft hij nooit de strijd gekend tussen zucht naar materieel voordeel en drang tot geestelijke zuiverheid en heelheid. Rijk van gaven en ontbloot van roemdorst, is in die andere strijd tussen zucht naar gemakkelijke tijdelijke gevierdheid en moeizaam verworven, weinig genoten roem naar de eeuwigheid de laatste altijd overwinnaar gebleven. Hij is een man, die geboren werd met de trek der eeuwigheid, éen die dadelijk, toen hij de eerste jongelingschap ontgroeid was, begrepen heeft dat de cultuur, die hij om zich zag, een | |
[pagina 236]
| |
schijn, een valse toestand, een mom van gemis aan cultuur was, en dat hij, wanneer hij de gaafheid en de hoogte bereiken wou, die hem heerlijk en onmisbaar leken, dat alles in verachting ver moest ván zich houden, om alleen voort te bouwen op het werkelijk gewin, dat de tijden der wereld gebracht hebben. Dit is de reden dat hij, nauwelijks man, de enige werkelijke krachten van zijn tijd erkend heeft, en zich van ál het andere, evenals indertijd deze krachten zelf, voor immer afkeerde. Zij, van wie hij zich afkeerde, mogen hem beschuldigen van ‘Welt-entrücktheit’, van ‘Nuraesthet’ te zijn, van vreemd te zijn gebleven aan het veelvoudig en zo ontstellend zich openbarende leven, - ik verzoek U evenwel, hierbij te bedenken, dat een zich afwenden van bepaalde manifestaties van het leven, geenszins een vreemd worden aan al zijn manifestaties beduiden mag, ja, dat men veeleer mag aannemen, dat de geest, die eenmaal tot inzicht in de onvolmaaktheid éner manifestatie kwam, de meest betekenisvolle daad verrichtte, deze, zich langs de afgedwaalde verzandende beek tot de enige bron te wenden en van haar uit de bredere, meerbelovende en diepere bedding te zoeken. Dat was het dan ook, wat George gedaan heeft. Dit onderscheidt hem van de kunsthervormers, die in de verschillende landen om dezelfde tijd opstonden. Zij, Hollanders en Fransen, brachten in hoofdzaak een vernieuwing van kunstvormen en kunstbegrippen, - wat George wilde en wat zijn strijd zoveel zwaarder maakte, was dat niet alleen die ene uiting van de cultuur moest herzien worden, maar dat het ganse geestesleven, waarvan de kunst de bloem moest zijn, te herscheppen was. Dit geeft hem, wat alle tijdgenoten, ook de grootsten missen, het heroïsche. Ik wil U op een bijzondere omstandigheid wijzen, op de noodzakelijkheid namelijk, dat George, en juist hij, zich tot dit grote werk geroepen achtte. Het was in de eerste plaats niet zozeer omdat een jonge geest, een jong gemoed vol wetensdorst zich tot zijn eigen tijd wendde om voedsel en lafenis, die hem zouden doen rijpen tot | |
[pagina 237]
| |
de uiterste volmaaktheid, welke hij volgens zijn aanleg bereiken kon en op het wreedste werd teruggestoten, toen deze tijd hem niets te geven had, dat als groeikracht zijn innerlijk tot ontwikkeling zou drijven, - het was vóor alles hierdoor, dat George geboren werd met een ziel, die als een zuiver deel te begrijpen is van de ál-ziel der wereld. Aanhangers van George spreken van het kosmische aan George, en inderdaad, de aarde bracht in hem een mens voort, die, niettegenstaande hij de meest verfijnde eruditie verwierf, die het kind, de jongeling van onze tijd ten deel valt, in zijn innerlijke wezen geheel en al verbonden was met haar, waaraan hij ontsprong. Georges persoonlijkheid is er een, die in haar gehele ontwikkeling een eigenaardig beeld geeft van de ontwikkeling der aarde, wij zien datgene, wat deze gedurende eeuwen en eeuwen doorleefde, in dat ene leven tezaamgedrongen, en herkenbaar. Dit maakt het noodzakelijk, dat in hem de mogelijkheden, de kiemen aanwezig waren van al wat de aarde zelve op de heirweg van haar ontwikkeling heeft voortgebracht, maar tevens dat hij, George, instinctief een afkeer bezitten moest tegen al datgene, wat een afdwalen naar zijpaden betekent, van alles wat ondoelmatig is, en het voortgroeien van de boom des levens eerder tegenhoudt dan bevordert. De jonge George vond in zich zelfs niet de mogelijkheid van een verwantschap tussen zich en de cultuur van zijn tijd, - was het wonder, dat hij haar ontvlood naar landen, waar althans een gedeelte van wat hij zocht aanwezig was, waar hij althans vormen vinden kon, verreweg verkieselijk boven de vormen, die hij in Duitsland vond? En terwijl hij voor zich zelf voort werkte, en alles in zich opnam, wat zijn brede geest waardevols vond in de dingen waaraan hij zijn aandacht gaf, - heeft hij in zijn werken ondertussen in vaak onvergelijkelijke gedichten een merkwaardig voorbeeld gegeven van een leven, dat achtereenvolgens de verschillende ontwikkelingsstadiën der wereld doorliep en aldus, om het zo uit te drukken, een kort begrip gaf van de geschie- | |
[pagina 238]
| |
denis der mensheid. Ongetwijfeld is het vreemd, dat hij daarbij zo volkomen een modern mens kon wezen, met belangstelling voor al de, uit de aard der omstandigheden interessante schone bloemen, die uit het asveld der moderne beschaving wiesen, - wij zouden daaruit evenwel ten beste en ten hoogste de stelling kunnen afleiden, dat het ondergrondse leven der ziel zijn eigen geheimzinnige stuwkracht gehoorzaamt, en door geen persoonlijke, lichamelijke, meer uiterlijke eigenschappen belangrijk te wijzigen is, dat wij allen op deze wijze een stuk der wereldziel in ons dragen, maar dat dit bij geen mens zo volmaakt een beeld was van het geheel met al zijn elementen als bij Stefan George. En dat juist deze man daarbij een kunstenaar, een schepper is, het mag voor mij een bewijs zijn voor de juistheid mijner visie, wanneer wij in de al-ziel dezelfde eeuwige scheppingsdrang erkennen, als die haar klein beeld eigen is. Voordat ik nu tot een nadere beschouwing van deze ontwikkelingsgang overga, vraag ik U vergunning, nog enkele woorden te wijden aan de wijze, waarop George tegenover zijn land is opgetreden. Gij weet misschien, dat hij, te zamen met Hugo von Hofmannsthal, in wie hij een zelfde drang omhoog uit het moeras, en de macht tot verheffing gevonden had, een tijdschrift stichtte, dat slechts voor genodigden verkrijgbaar was. Het waren de Blätter für die Kunst, die in de eerste jaren na 1890 begonnen te verschijnen. Een stelliger manier om de tijdgeest te laten voelen, hoezeer hij hem verachtte, hoezeer hij hem te slecht vond voor het zuivere, het goed, dat zij te brengen hadden, is wel niet denkbaar. Ik mag U er zeker wel de aandacht op vestigen, dat uit deze, hun handelwijze éen consequentie niet te trekken is: deze, dat George en Hofmannsthal tot de verfijnde literaten behoorden, die op de toppen hunner individualistische zelfverheffing, zich te subtiel, te broos achtten voor de menigte, en een ontzenuwende cultus der schoonheid begonnen, die hen ver hield van ál wat | |
[pagina 239]
| |
kracht en forse bloei is. Men blijve bedenken, - het zal U straks blijken - dat weinige dingen de persoon van George zo karakteriseren als zijn bezit ener onvermoeibare, onuitputtelijke kracht. Heel dit zich afzonderen is niet anders te beschouwen dan als het vormen van een gezonde kern, die door mindere bestanddelen of sappen niet te schaden was, en die door zorgvuldige keuze der voedingsmiddelen, kon groeien en ontwikkelen tot iets, dat waarlijk rijp en rijk genoeg werd, om ten slotte een heel volk tot andere ideeën te regenereren. Zij vormden een groep - het moet helaas gezegd worden, dat er zich, hoewel volkomen invloedloze, mindere elementen toch nog voordeden - wier leiders zorgvuldig konden uitzien naar het verrijzen van persoonlijkheden, die krachtens hun streven, tot hen behoorden. Voor een groot deel zijn zij daarin geslaagd. Maar reeds beginnen vele Duitse jongelingen doordrongen te worden van de betekenis van Georges verschijning, en zo onderlinge wrijvingen, onvermijdelijk bij zoveel verschillende persoonlijkheden en zo strenge tucht, zo een afval, een verraad, en dergelijke feiten de beweging kwaad deden, zo het aanwezig zijn van mindere elementen twijfel wekte aan de voortreffelijkheid van de gedachte en van het streven, - deze laatsten hebben toch niet de minste invloed gehad op de levensgang van George, en kunnen door hun tegenstelling met de leider zoveel te meer de indruk geven van de machtige figuur van de laatste. Laat ik thans uw aandacht vragen voor een beschouwing van het oeuvre, zoals dat uit dertig jaren voor ons ligt, dat oeuvre, waaruit ik nu verder deze man voor U heb op te bouwen. In vijf delen is dit tot op heden verenigd, vijf delen, waarvan elk een periode van zijn leven draagt en afsluit. Gij ziet de rij aanvangen met de vereniging dier drie afzonderlijke bundels: Hymnen, Pilgerfahrten, Algabal, voorzetten met die andere combinatie: Die Bücher der Hirten-und Preisgedichte, der Sagen und Sänge und der hängen den Gärten, nog hoger klimmen in Das Jahr der Seele, en met Der | |
[pagina 240]
| |
Teppich des Lebens und die Lieder von Traum find Tod mit einem Vorspiel, om haar hoogste top te bereiken met Der Siebente Ring, welk boek niet alleen het grootste boek van George uit kunstoogpunt is, maar tegelijkertijd de hoge volledige samenvatting van zijn geestesleven in haar uiterste bereiktheid. De toekomst zal leren, of de dichter, die thans 45 jaar oud is, nog boven dit punt uit zal stijgen kunnen. Hymnen, Pilgerfabrten, Algabal. Ik begin met U te zeggen, dat deze boeken beschouwd worden als en zijn de voortbrengselen van Georges dionysische periode. Hier leeft de ziel, die, wakker geworden uit haar eeuwige slaap, en nu eerst zover ontwikkeld, dat zij zich kan openstellen voor de dingen buiten de haar omsluitende kring, voor 't eerst rondziet, en geheel vreemd in het leven staande, weinig begrijpend, haar eigen drang volgt. Gundolf noemt ze de orgiastische boeken, Klages de hymnische. Een naakte ziel, die verwonderd al het omringende beschouwt, die zich zelf vol voelt van geheimzinnige stromingen welke haar houding bepalen, éen die een weg zoekt. En nu is het eigenaardig en betekenisvol, wat de eerste zelf-gevoelens zijn, die bij haar oprijzen, wat de eerste houdingen zijn, die zij aanneemt, op welke wijze zij zich tot de wereld wil verhouden. De titels zeggen het u reeds. Priesterschap en Koningschap, dit zijn de voornaamste, het leven vormende eigenschappen die George in zich erkende als de eigenschappen, die hem zijn karakter gaven. Priesterschap en Koningschap. Aanbiddende verering, buiten zich stelling van schone idealen, de ene, kracht, strijd, streven naar het bereiken de andere. Deze twee verenigd, elkaar omvangend, elkaar ook afstotend soms. Zij geven tegelijk de dubbele drang aan, die de oermens moet eigen geweest zijn. En zo is het eerste boek der Hymnen een verzameling van gedichten, als lofzangen gezongen, maar vol van leed, strijd en eenzaamheid. Want de ziel, die zich gewijd voelde, en de ziel die tegelijk voelde zich in daden te moeten uiten, komt wel onmiddellijk tot het besef van de zware dingen, | |
[pagina 241]
| |
die haar te wachten zijn. Anders nog niet is dit boek dan dit: een zich ontwaakt voelen, een om zich zien, een zich willen geven en een teruggestoten worden, een zich willen geven en zich op grond van gewijdheid en zuiverheid niet mógen geven, - een verlangen naar liefde, een onbevredigdheid, een heimwee naar andere aardse wezenlijkheden te midden van het land dat hem omgeeft, - ten slotte een zich volstrekt vreemd voelen van alles gepaard aan een ander gevoel: dat van de noodzakelijkheid om die weg te vinden. Zo maakt de ziel zich op, en vindt in het pelgrimschap voorlopig haar bestemming, - pelgrim wordt de dichter, niet een wereldlijk zoeker, maar een die de drang der gewijde geestelijkheid diep in zich voelt woelen. Ik zal u twee gedichten voorlezen, waarin Koningschap en Priesterschap voelbaar zijn, - waaruit gij tegelijk zult zien, hoe het besluit pelgrim te worden zich voelbaar maakt in Georges kunst. Het is niet nodig over het tweede boek, de Pilgerfahrten, lang te spreken. Voldoende is het, op te merken, dat de dichterziel in de dingen buiten haar, waar zij ook heen gaat, niet vond wat zij zocht. Zij mag een tijd lang in een bepaalde gemoedsstaat, van liefde bij voorbeeld, vervulling van haar verlangen te vinden gemeend hebben, - in waarheid komt zij te snel weer tot de ontdekking, dat haar pelgrimstocht nog niet ten einde is; even onvoldaan als zij in de aanvang van het boek haar tocht aanvaardde, vinden wij haar aan het einde weer. Nog altijd heeft zij in al de dingen buiten haar, het wezen van zich zelf en de wereld niet gevoeld, nog altijd trof de dichter nergens de inhoud aan, waar de schone vaas zijner ziel om vroeg. Wat moest hij doen? Waar hij het leven, dat hij verlangde, niet vinden kon, ging hij het scheppen. Hier verenigde hij Koningschap en Priesterschap, en schiep hen samen in de figuur van die vreemde priesterkoning der late oudheid: Algabal, d.w.z. Heliogabalus. Voor alles moet ik hier opmerken, dat men in dit geval aan de naam geen dier verhalen mag verbin- | |
[pagina 242]
| |
den, die men in de regel over Heliogabalus aantreft: hier is Algabal de naam van een, die ‘aller Handels Wahn’ erkend hebbend, uit zijn enkele priesterlijkheid tot koning verheven, zich onder de grond een wereld schiep, zoals hij zelf haar verlangde. Vreemde, donkere werelden schiep hij onder de bodem, waarover de mens ging. De oorzaak van alles is de ontgoocheling der jeugd, die op de puinhopen zit van haar idealen en verlangens, daarop rust nu een levensbeschouwing, die de waan overal aanwezig ziet, en waar hij iets anders dan hem aanschouwt, dat door vernietiging beveiligt voor bederf. Hij doodt de slaaf, die hem deed schrikken óm gedood te worden, - zijn naam wordt gegraveerd in de avondbeker, - hij doodt de broeder, liever dan dat hij hem van zich vervreemd ziet, hij doodt de kinderen die hij na een roes der paring, gelukzalig onder een boom ingeslapen vindt, omdat hij niet wil, dat zij ooit uit de droom hunner heerlijkheid ontwaken tot de straffende doem van het leven. Wat blijft er voor hem over? Aan de priesteres zelfs, die hij zich koos, vond hij de smart, vol van hunkerend heimwee denkt hij lang aan de dagen van zijn priesterschap, toen hij gemeenschap had met de sterren en de zonen der goden. Zo komt hij weer tot het inzicht, dat hij zich óok zijn verlangen niet kan scheppen, de geestesspanning die hem tot een zó overmoedige gedachte dreef, houdt op, en wanneer hij ontwaakt uit zijn verre droom, ziet hij alles nog koel en onverschillig, even zwevend als ooit, niet nader bij het doel, vermoeid alleen door de oversterke actie en de weemoed der ontgoocheling. En zo komt er na die grote inspanning van geest en gemoed vanzelf een tijd van reactie (van zelfinkeer en overgang, zegt Verwey) wier gevolgen in de nieuwe bundels geopenbaard worden. Overzien wij evenwel eerst, hoever wij nu zijn. Ik noemde deze boeken met geleende termen orgiastisch, dionysisch. Hun vormen hangen nauw samen met de zielestaat, waaruit zij voortkwamen. Met alle traditie moest George | |
[pagina 243]
| |
breken, de taal die hij bij zijn tijdgenoten en hun voorgangers vond, kon hij niet gebruiken, hun vorm moest hij als afgesleten en voor nieuwe inhoud onbruikbaar, verwerpen. Ook aan dit uiterlijk deel van zijn kunst bemerken wij aldus de gevolgen van het feit, dat hier een mensenziel, zonder een erfenis van 't verleden te aanvaarden, eigen vormen zocht voor een eigen inhoud, die zij grotendeels nog vinden moest. Dit maakt, dat deze bundels zich zozeer onderscheiden van al wat naast hen in de Duitse literatuur verscheen. Gij denkt misschien, bij 't horen van de termen orgiastisch, dionysisch, dat gij hier een wilde werveling zult vinden, een gebroken onstuimigheid van lijnen, klanken en gebaren. Schreeuwen, zwijmelingen verwacht gij misschien. Gij zult ze niet vinden. Gij treft strenge vormen aan, harde wetten leidt gij af, en ook: de jongheid van deze dichtkunst uit tekortkomingen die jeugd eigen zijn. Gij zult enkele malen die verzen moeten lezen, - maar wanneer gij eenmaal de sleutel gevonden hebt, dan zullen U in hen voelbaar worden, niet de persoonlijke stemmingen van een bijzondere mens, maar de gloeiende, droog-schrijnende, zengende gloed ener heet strijdende oerziel, gij zult starheid, hitte, ontzaglijke koude, ijslucht voelen, en U tegelijk verwonderen hoe vreemd zij schroeien en strak zijn onder de strakke kramp der woorden. En met deze wetenschap zult gij weer gaan nadenken, en U verbazen hoe dat alles te bepalen valt uit verzen, waaronder gij wereldse en modern-steedse gedichten als bijvoorbeeld Hobe Säson, of Der Infant vindt, en toch zult gij op den duur de waarheid die ik hier zeg, erkennen. In Hymnen nog vervloeiend en jeugdig, zijn de Pilgerfahrten reeds veel rijper, terwijl Algabal, dat in veel opzichten een overladen werk, en een boek van uiterlijkheid werd - gij zult dit begrijpen, wanneer gij bedenkt, hoe hier de scheppingswil zich belichaamt in een wereld die niets van onze eigen heeft en een kunstmatige schepping is met geen doel dan de dichter uit eigen daad te geven wat hij zoekend niet vond, - van een merkwaardige volkomenheid is. | |
[pagina 244]
| |
Ik kwam tot het tweede boek, Die Bücher der Hirten- und Preisgedichte, der Sagen und Sänge und der hängenden Gärten. Een reactie, een inkeer tot zich zelve. De eerste groep gezangen van een Griek, de tweede van de minstreel, de derde een tot het heengegaan Hymnen-Algabal-tijdvak terugblikkende vlucht naar een oosterse droomwereld. ‘Nirgends’, zegt de dichter in een korte voorrede later, ‘nirgends soll das bild eines geschichtlichen oder entwickelungsabschnittes entworfen werden: sie enthalten die spiegelungen einer seele die vorübergehend in andere zeiten und örtlichkeiten geflohen ist und sich dort gewiegt hat. Von unsren drei bildungswelten ist hier nicht mehr enthalten als in einigen von uns noch eben lebt’. Daarom behoef ik niet breedvoerig over dit boek te spreken. Van grote rijpheid, wat de zuivere kunst-technische behandeling naar alle richtingen heen betreffen kan, doet het U waarnemen, hoe de ziel van de dichter eindelijk de weg meent gevonden te hebben, die haar tot zelfbezit zal kunnen brengen. Uit het uitsluitend dionysisch leven omhooggewassen, heeft zij zich ervan bewust gemaakt wat uit de Griekse wereld eerst, wat uit die der middeleeuwen op een weer verdere trap daarna, in haar was achtergebleven. Zo is dit boek dan ook geen beschrijving van Griekse en middeleeuwse cultuur, evenmin een bewust opgebouwde verkunsting van een ontwikkelingsgang bij de schrijver. Want noodwendig bijna, was het, dat de ziel langs die zekerste weg zou trachten tot het bezit van zich zelf te komen, en wanneer wij er een ontwikkeling in waarnemen, dan is dat slechts, omdat wij op grond der beschouwing van een gans oeuvre des te zekerder de betekenis van George kunnen duidelijk maken. Griekse gedichten, middeleeuwse minneliederen en gedichten die de geest dier tijden in zich dragen, zij wijzen ons aan, hoe George van uit zijn dionysische tijd tot een apollinische kwam, om vervolgens de stemmen en trekken in zich te voelen ontwaken, die hem, kind van vele geslachten duits-katholieke | |
[pagina 245]
| |
levenswezen, niet gedichten over de middeleeuwen deden schrijven maar de middeleeuwen zelf, zoals die nóg in hem leefden, deden leven in zijn gedichten. Het boek van de hangende tuinen is dan nu een eens nog weggaan naar de regionen die hij reeds lang verlaten had, een weemoedig terugzien, een tot inzicht komen ook dat de koning in hem, door de tijd heen, tot drómen van daden geraakt, een geestelijk koningschap moest blijven. Het eind van het boek is hoopvol. Wel verliest hij er een koningschap in, maar terwijl zijn treurnis in eenzaamheid peinzend nog(...) schreit over wat zij verloren had, lokt alreeds uit de stroom hem het ruisen der stemmen. Een nieuwe periode brak aan, de diepste, de innigste, beslotenste, wij treden het Jaar der Ziel binnen. Welke lange dwaaltocht heeft de dichter achter zich, hoeveel hoop en verlangen is in hem afgestorven, door hoeveel levens is hij heengegaan, voordat hij eindelijk kon binnentreden in dat schone gebied, waarop hij zolang vertoeven zou? Hij zal er een lange tijd blijven, hij zal er luisteren naar alle stemmen, alle ontroeringen, alle gedachten, waarvan de ziel het gewelf dat haar omgeeft, vervult. Zij is niet blijde, niet licht, te veel wonden lieten de littekens, die, nauw gesloten, nog altijd pijnen, zij is door te veel pijn en leed en waan heengegaan, dan dat zij, zich bezinnend, niet bovenal van een weemoedige, en droeve schoonheid zijn zal. Daarbij voegen zich de aandoeningen die het persoonlijk leven zo rijk aan de dichter bracht en die hij eerst nu geheel overziet. Zij worden de aanleidingen tot dichten, zij in hun voortdurende slingeringen van verlangen naar vervulling, van hartstocht naar bevrediging geven de motieven, die door de dichter verwerkt werden. Eén ding vooral is hier geen ogenblik uit het oog te verliezen, men zal goed doen het bij George altijd en overal vast te houden: dat hij bijna nimmer stemmingslyriek geeft. De gedichten van Das Jahr der Seele lezend, te denken dat men hier te doen heeft met een verzameling stemmingsgedichten | |
[pagina 246]
| |
die zich alleen door de graad hunner voortreffelijkheid van de rest onderscheiden, zou een volkomen misverstaan blijken. Het is hier niet de mens, die met aangedaan gemoed de ontroeringen zingt, die hem pijnlijk beroerden. Het is hier de wereldziel zelf, die zich naar de woorden van Wolters tussen de twee uitersten van hartstocht en vervulling geschud voelt, en in het kunstwerk een in zich volmaakte eenheid van rust en beweging schept. Gij vindt in dit boek vele, vele landschappen. Geen schilderingen deze: zij zijn symbolen, zij zijn, meer nog, de zichtbare beelden, waarin de aandoening zich zelf verstoffelijkt. Geen kunstenaar heeft in die mate de gave bezeten een gans complex van ontroeringen door een landschap in U wakker te roepen. Die eigenschappen bezat hij reeds in de Hymnen, in Die Gärten schliessen b.v., - deze eigenschap bereikt in Das Jahr der Seele haar volgroeidheid. Ik zal U enkele der schoonste gedichten, ook zulke, waarin George van zijn dichterlijke jeugd spreekt, voorlezen. Is deze lezing niet ál te onvolmaakt, dan zult ge sterk kunnen voelen hoeveel tezamendringen van ‘Seelenstoff’ in woorden hier tot stand kwam, hoe eeuwig en algemeen geldig de ziel is, wier stemmen zij zijn, welk een kunstenaar de man is die hen schreef. Traurige Tänze heet de laatste afdeling. Het is hier de ontroerende zwaarmoedige dans der droefenis, - en waarin kan de smart zich heviger en schrijnender uiten dan in de dans. ‘Der schmerz’, zegt Wolters, ‘ward in der seele des dichters kein duldender zustand, sondern erschafft im werk sein eigenes fortlebendes widerspiel, zuckt im körper des gedichtes als leidenschaftliche erregung fort, kämpft mit dem zwingenden gesetz der form um das ruhende gleichgewicht, und leid und lust des herzens schwingen so in ihrer engen selbstgeformten kugel gleichlaufend mit den ewigen gegenpolen des kreisenden alls.’ Voor een nieuwe levenstijd heeft verkeer in warme, bloeiende zomer de ziel voorbereid en rijpgemaakt. Een eerste blik op het titelblad van het vierde boek: | |
[pagina 247]
| |
Der Teppich des Lebens und die Lieder von Traum und Tod mit einem Vorspiel, leert ons dadelijk hoe vruchtdragend Georges verblijf in dat land van warmte en wijdheid, de ziel, geweest is. In de titels reeds vinden wij de vastheid, het rustige zekere bezit, waar zijn leven tot hiertoe een strijd om was. Nu is hij in staat het Leven te zien als een tapijt, waarin alle lijnen, kleuren, tekeningen in onderlinge betrekking, en alle onmisbaar, het kleurig en volmaakt geheel vormen, nu zijn de liederen, waartoe zijn ontroering hem dringt, liederen van droom en dood, liederen van leven en sterven, nu is het voorspel voor die bouw de strijd tussen zijn engel en hem zelf, zijn worsteling met de geest, die hem, vóordat hij het grote leven in gestalten zal uitbeelden, leert, hoe de dichter heeft te schiften, welke doelen hij zich te stellen heeft, waarboven hij zich te verheffen, wat hij in zich uit te roeien heeft. Het bevat heerlijke verzen, dit voorspel, het is een drama, dat George hier gaf, welks tegenbeeld men niet vinden zal. ‘Die Kunst kann nur mit dem Ausserordentlichen gedient sein’ zeide Goethe. Hier is die eis wederom vervuld. Hier zijn verzen verzameld, die voor de moderne mens, die waarlijk de trek naar kracht en hoogheid bezit, bijna een evangelie zijn. Ik kan van de betekenis van dit gewichtig voorspel geen betere indruk geven dan door de woorden van Friedrich Wolters, in zijn Herrschaft und Dienst aan te halen: ‘Wessen herz noch nicht ganz vom gifte einer kranken zeit zernagt ist, muss fühlen, dass hier eine menschensehnsucht grosse ziele setzt, die selbst schon in ringender mühsal über tausend ziele ging, dass eine werksicherkeit vom göttlichen zwange des schaffens spricht, die selbst am gram der tiefsten zweifel litt, dass hier ein heimatstolz die marken seiner herrschaft zieht, der in den geistigen reichen am tiefsten heimweh trug, dass hier ein urteil über sünde und sitte, schön und unschön, würde und unwürde richtet, das seine maasse aus der unbedingtheit eines grossen lebens zieht und seinen anspruch aus dem wahrsten rechte, der | |
[pagina 248]
| |
einzigkeit einer hohen seele nimmt, der über jeder wertung ihrer zeit erhaben, dem markte fern, den edelsten ein führer, sich selbst nur an den höchsten meistern misst und die untragbare not der erkannten einsamkeit nur dadurch lindert, dass sie ihr Selbst im Ewigen, ihr Göttliches, den Engel sucht.’ Het tapijt van het leven zelf is uit de aard der zaak minder vol van een spanning dan het Voorspel, zonder die spanning blijkt het niet. Het is moeilijk, er de weg in te vinden, in de ‘Urlandschaft’ ziet gij het tapijt voor U ontrold met telkens nieuwe paren van beelden, die telkens nieuwe inzichten en vergezichten voor U openen. De hartstocht laait in een enkel vers, het verval van een gans leven schrijnt erin, de sterkste dadenliefde is in een ander dreunend tot een uiting gekomen, en zo zult gij langs die beelden dwalen, tot gij eindelijk aan Holbein en Jean Paul genaderd en met hen de kunst binnengetreden zijt. Gedurende nog enige tijd blijft gij daar: verschillende gedichten geven ieder een nieuwe blik op de kunst in haar aanraking met het leven. De liederen van droom en dood, waarin de schoonste verzen voorkomen, zijn ten slotte de lossere, meer onmiddellijke gezangen van een geest, die in een ander werk de gebondenheid der dingen neerlegde. Dat is de inhoud van Der Teppich des Lebens. Een meesterschap, een strengheid van bouw, diepte van gevoel, dat bijna nimmer ontbreekt, kracht van geest en karakter, het zijn alle de grote eigenschappen die het boek werkelijk enigermate de zin geven van een dom, een dom, die het beeld is van het leven, waarin rust en verhevenheid van de diepste dingen spreken en zingen, wier wezen te verstaan de mensen gegeven is. Wat dit boek voor de gestalte van George betekent, het zal U duidelijk zijn. Nu eerst heeft hij alle velden van de wereld en wat zij bevatten, doortrokken en haar wezen begrepen, nu eerst heeft hij al de diepte van de menselijke ziel, zoals zij groter en omvattender dan elders in hem leefde, leren kennen, en alles heeft zich verenigd tot een vast, onomstootbaar geheel: nu mogen wij | |
[pagina 249]
| |
George als de man voor ons zien, die de krachten en de zwakheid, de waarde en de waardeloosheden doorspeurd had, en alle zich eigen makend, geen vreemdheid zou vinden, aan wie hij niet dadelijk haar vreemdheid ontnemen kon. Maar aldus zich zelf en het leven in hun betrekkingen en in hun wezen kennend, moest hij nu ook noodwendig bepalen, in hoeverre hij zelf deel kon uitmaken van de wereld zoals deze tegenwoordig geworden is, nu eerst kon hij naar buiten de sprekende dichter worden, die hij tot nu toe slechts door houding en door indirecte daden geweest was. Het is dan ook overnatuurlijk, dat Der Siebente Ring, het boek dat na zeven jaren volgde, een volledige samenvatting inhoudt van al de gedachten en gevoelens die de strijd van het persoonlijke van George, en van zijn persoonlijk leven met de wereld had opgewekt. Ik zal U niet spreken van de eigenaardige getallen-eenheid, die dit boek, het zevende, na zeven jaar verschenen, in zeven afdelingen verdeeld, waarin het getal zeven telkens teruggevonden wordt, zijn naam gegeven heeft. Het kan uw inzicht niet verruimen. Maar wel zal ik, als een einde van deze lezing, een enigszins uitvoerige beschouwing geven van de voornaamste partijen, en vanzelve uit deze beschouwing de laatste samenvatting vinden, die mij mijn taak als voleindigd zal doen beschouwen. De eerste afdeling, die George Zeitgedichte noemde, behandelt - ik kies dit woord voor deze gedichten opzettelijk - Georges positie tegenover de tijd, de tweede, Gestalten, bevat in beelden het wezen van de Dichter en de tweestrijd die er in de Dichter wezen kan, daarna in vier afdelingen breekt het innerlijk leven uit in een vloed van gedichten, voor een groot deel zó schoon, dat weinige dichters schonere geschreven hebben. Laatik, ofschoon George zelf in een laatste afdeling, Tafeln, gedeeltelijk tot zijn uitgangspunt terugkeerde, - in een omgekeerde volgorde aan de laatste het eerst enige woorden wijden, opdat ik de Zeitgedichte het laatst behandelend, kan eindigen met een over- | |
[pagina 250]
| |
zicht, dat de positie van George definitief te bepalen zoekt. Vier afdelingen, hoofdzakelijk gewijd aan de uitstorting des gemoeds, directer dan in Das Jahr der Seele, en dikwijls nog ontroerender. Twee afdelingen: de Gezeiten en de Lieder die de aandoeningen ener droefgeestige liefde zingen, een middelste, Maximin, die in een eigenaardig samenstel van gedichten het leven en de dood tot onderwerp heeft van de jonge dichter, die, gestorven en door George als een god vereerd, door deze grote dichter een onsterfelijkheid verkreeg, niet geringer dan die van menige om eigen werken tot na zijn dood beroemde. Het is als een kerkdienst gegeven, advent, Kunfttag genaamd, reponsoriën, Erwiderungen geheten, Initiatie, dodenmis, bedevaart, Sursum Corda, Gebeden, Sakrament, wederverschijning en extase, het bevat schone gedichten, die te zanten de nagedachtenis van deze geheimzinnige jongeling een waas van onaantastbare heiligheid geven. Maar niet van deze verzen wil ik U er enkele voorlezen. Vergun mij U uit de Gezeiten verzen te doen horen, die U door volmaaktheid van uitdrukking, diepte van gevoel, adel, reinheid, kracht en beheerstheid zullen treffen. ‘De strijd met de wereld’, schreef Verwey in zijn kritiek over Der Siebente Ring, ‘spiegelt zich in tal van begeleidende beelden af’. Het zijn de Gestalten. De Kindsheid van de Held, - van de Held die voor George de dichter is, - de hoeders van de voorhof met zijn merkwaardige, diepe en aandrijvende beginverzen, - de tempeliers, als de edelen gezien die ver van de menigte, in stilte, beladen met de vloek van het gemeen, voor het heil van het gemeen werken en lijden. Maar op twee gedichten-paren wil ik U hier nog uitdrukkelijk wijzen: op de twee verzen die George Der Fürst und der Minner, en op de twee, die hij König und Harfner noemde, verzen boven alle belangrijk omdat zij een zo schoon, zo diep en tegelijkertijd een om hun betekenis zo ontroerend inzicht geven in twee der aangrijpendste wezens-omstandigheden in de dichter. ‘Tweemaal’ - | |
[pagina 251]
| |
Borchardt schreef over deze verzen uitnemende dingen - ‘contrasteert George wereldlijke grootheid en grootheid die niet van deze wereld is, terwijl deze gedichten-paren ook onderling op zich zelf weder de sterkst denkbare contrasten zijn.’ In de eerste splitst hij twee bestanddelen van het dichterschap, gelijk hij het begrijpt, en schept ze tot gestalten, hier contrasteert hij de heerszucht en de opoffering als twee op elkaar aangewezen helften der innerlijke wereld. Hier laat hij de dichter zien als de heerser, die rijken bouwen en kracht en macht uitstralen moet om het volk, als de zich zelf opofferende minnaar vervolgens, die zijn eigen adem aan de anderen gegeven heeft, opdat die hen zoet omzweve en ofschoon hij lijdt, toch prijst wat geschied is. Hoe anders is het probleem van König und Harfner. Men ziet Saul voor zich, en klein maar machtig in zijn nabijheid David. Het is niet meer het leven, dat zich door de kunst bedrogen en uitgezogen erkent, het bedrog ontdekt en zijn tegenspel voortaan haat, het is slechts het éne bliksemende moment van de diepe Saul-haat tegen David-naturen, van Ayax-haat tegen Odusseus-natuur, een korte, secondelange onderbreking van het bewustzijn demonisch aan elkander gesmeed te zijn en elkander niet te kunnen ontkomen. Het is hier de bittere klacht van de koning, klacht verzadigd van zengende haat, dat zijn diepste werk, zijn zwaarste daden, dat al zijn arbeiden voor de ander niets is dan een aanleiding tot spelende schoonheid, dat zijn verhevenst koningsleed door de dichter versmolten wordt tot een geminachte lichtheid. Veel zult gij, mijne hoorders, misschien reeds gevoeld hebben van de diepten en de hoogten, van de ellenden en de stijging die een dichterziel als George eigen moeten zijn. Enkele Zeitgedichte zullen - daarvan ben ik overtuigd - dat gevoel tot rijpheid brengen. Veertien gedichten van gelijke omvang vatten hier een groot gedeelte van Georges levensvisie samen, in drie daarvan treedt hij zelf als richter op, in enkele andere sticht hij de voorgangers der negen- | |
[pagina 252]
| |
tiende eeuw een monument, - in een paar eert hij de enige vorstelijkheid en priesterlijkheid, die in waarheid hoog gebleven zijn, in nog enkele de houding, die nederige, maar sterke zielen in deze tijd aannamen. Maar in een gedicht geeft hij de snerpendste verachting voor de tijdgeest en haar uitingen op een wijze zo bitter, zo onherroepelijk wreed insnijdend, dat waarlijk de man groot en hoog moet zijn, die zulk een grenzenloze minachting durfde uitspreken. Wilt gij, mijn toehoorders, dat ik U spreek van deze verzen. Laat ik zelf U er enkele voorlezen. Zij zijn zó geschreven, dat de stem onder de woorden spreekt. Maar het zijn geen liederen. Zij hebben een duidelijkheid, een scherpheid, een dadelijkheid die de zingende stem niet eigen zijn. Ik lees u het gedicht op Nietzsche, dat op de twee Beierse vorstinnen van Oostenrijk, het eerste en het laatste, waarin de dichter zijn eigen gestalte omhoog stelt in de tijd, en wil dan ten slotte deze voorlezing van gedichten eindigen met het daarstraks vermelde Porta Nigra, dat, uit de mond van de schandknaap, die geblanket en omgeurd de soldaten wachtte, die hem zouden willen gebruiken, woorden van verachting doet horen, die gij niet spoedig vergeten zult, dat gedicht, waarin de verachting voor het heden van de meest verachtelijke verschijning van het verleden schreeuwt onder de stille woorden. Ik heb mijn tocht langs Georges leven volbracht. Ik heb U, hoop ik, aangetoond, hoe deze dichter uit een jeugd, die zoekend en niet vindend, doorgolfd en doorkrampt van wat Klages noemt het ‘Urschauer’, zonder traditie, nieuwe vormen schiep voor nieuw verlangen, hoe hij, na een inkeer tot zich zelf, die hem een tijd lang deed ontwikkelen wat er uit vergane tijd in hem aanwezig was, gekomen was tot een verdiept en verinnigd inzicht in zich zelf, in het leven daarna, die de mogelijkheden van het laatste opstellend, door vergelijking tot de erkentenis kwam van de onvruchtbaarheid en de verachtelijkheid van zijn tijd, en weigerend daarin neer te dalen, zelf hoog blijvend, zijn | |
[pagina 253]
| |
verachting, zijn niets ontziende kritiek slingerde over de wereld, nieuwe eisen stelde, en de besten der bevolking van zijn land aldus dringen wilde tot een verheffing uit het moeras, waar zij allen in verzonken. Ik zeide aan de aan vang van mijn studie dat George niet alleen een groot kunstenaar, maar eveneens een grote cultuur-historische verschijning was. Een groot kunstenaar. Velerlei tederheid zult gij in zijn boeken vinden, weinig speling, een grote, alles doordringende ernst, maar bovenal een kracht van verlangen en liefde en geloof, die u zelf verheft wanneer gij u aan haar overgeeft. Het is niet denkbaar, dat gij de stralende verhevenheid niet gevoelen zoudt van de man die in de uiterste verwijding van zijn zelf, die in zijn hoogste extase uitriep:
Ich bin ein funke nur vom heiligen feuer,
Ich bin ein dröhnen nur der heiligen stimme.
Maar ook een grote verschijning in de geschiedenis der mensheid. Want niet alleen voor Duitsland, voor de ganse wereld heeft hij zich zelf door zijn werk als een voorbeeld gesteld. Niet alleen in dat ene grote land is de cultuur der mensen veelal slechts een schijn, een zelfgenoegzame leugen, in alle landen, kan men zeggen, is men verder dan ooit verwijderd van de drenkende bronnen van het waarachtige leven. Waar zijn de idealen, waarom men strijdt, wat zijn de vragen, voor wier beantwoording men werkt? Kan men de grootheid van een tijd niet meten aan de betekenis der problemen, die de mensheid zich ter oplossing gesteld heeft? Georges figuur is er niet een, die de vervulling van het tijdsverlangen zijn kan. Hij ook, in al zijn grootheid, is een wegwijzer, een voorloper. Dat zag hij zelf in, en dat hij ook dat inzicht tot een gestaltenpaar verwerkte, waarin hij de leider, hoewel zijn hart breekt door deze overdracht, aan de jongere, maar grotere, die na hem kwam, de macht overgaf, om zich zelf voortaan tevreden te stellen | |
[pagina 254]
| |
met de rol van bewaker en dienaar, dat getuigt te meer voor de grootheid van zijn karakter en de ontroerende vastheid van zijn geloof. Mijn toehoorders, misschien heb ik U te onvolmaakt, te onvoldoende over deze dichter gesproken, - dat ik het te lang deed, zou ik U niet kunnen toegeven. Ook George is een der pijlers van verlangen naar de andere oever, waarvan Nietzsche sprak. Over een man, wiens doel zo hoog, wiens geloof en wiens moed zo onverwoestelijk, wiens werk zo rijk en zo vruchtbaar is, deze avond tot U te hebben mogen spreken, was mij een genoegen, en gaf mij een vreugde, die mij zelf reeds een voldoende beloning zijn voor de moeite, die het met zich meebracht. Mocht ik, heengaande, ook bij U een geloof in, ook bij U het verlangen naar een nieuw licht, en de begeerte hen beiden te versterken door de lectuur van Georges werken, hebben opgewekt, die beloning zou zo overvloedig worden als het gewin dat gij zelf uit uw lezing zoudt verkrijgen. Ik dank U voor Uw welwillende aandacht.
1911 |
|