Verzameld werk. Deel 3
(1959)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
In memoriam Jean Moréasaant.In een korte aankondiging bericht het dagblad de dood van Jean Moréas, de Griek die, Fransman geworden, bijna dertig jaren een voorname plaats heeft ingenomen in de literatuur van zijn nieuw land, en reeds sedert lang een der belangrijkste moderne Franse dichters was. Het zij mij vergund, ter herinnering aan de kunstenaar ook in ons land, in enkele bladzijden iets van zijne eigenaardige figuur te zeggen: wij kunnen hem, meen ik, bij zijn dood geen beter eer bewijzen, dan, op het ogenblik dat zijn lichaam voor goed uit het leven zal worden weggedragen, met korte woorden te wijzen op het blijvend schone zijner kunst, op het éeuwige dat uit zijn ziel omhoog bloeide.
Van alle jonge dichters, die, omstreeks 1880, in Frankrijk tot het besef kwamen, dat een algehele omwenteling in zake verskunst dringend en onvermijdelijk was, behoorde Jean Moréas tot de eersten. Ofschoon Gustuave Kahn om zijn eigen, niet onmiddellijk naar buiten zich uitende belevingen het begin der beweging reeds in 1878 stelde, kunnen wij de werkelijke aanvang toch niet vroeger nemen dan ten vroegste 1883, het jaar waarin Moréas, Barrès, Tailhade en anderen hun kleine tijdschriften begonnen op te richten, waarin sommige verzen van Moréas' in 1884 verschenen bundel Les Syrtes geschreven werden. Sinds dat jaar was Moréas de man die, op het strijdgebied om verschillende kunstprincipes, het meeste gerucht maakte, niet alleen door zijn Manifeste littéraire van 1886, niet alleen door de overdreven luidruchtigheid, waarmede in 1892 de uitgave van zijn Pèlerin passionné begroet werd, maar ook door zijn ontrouw worden aan de eigenlijke symbolistische | |
[pagina 145]
| |
beweging om een nieuwe school, de ‘École romane’ te stichten, en om de karakteristieke rusteloosheid, waarmede hij ten slotte ook dit ideaal verliet. Wanneer wij in bijzonderheden nagaan, op welke wijzen zijn innerlijk zich aan ons voorgedaan heeft, komen wij tot deze resultaten. Moréas schreef eerst tamelijk regelmatige verzen, wier soms aan Baudelaire en Verlaine herinnerende inhoud evenwel reeds heenging naar het hier niet zeer moeilijk genietbare symbolische. In weinige jaren verliet hij de vormen, die hij tot dan toe gebruikte, bijna geheel, en kwam hij tot een vers-librisme dikwijls zó doorgevoerd, een enkel maal zó bijna te noemen brutaal, als weinigen der belangrijke dichters durfden of wilden aannemen. Tegelijkertijd werd de inhoud steeds troebeler, en zo niet troebeler, dan toch ingewikkelder, verloor zijn kunst de spontaniteit die zij nog bezeten had, kreeg zij de gekunsteldheid die haar in zo ruime mate en zo langdurig eigen geweest is. Vervolgens ging hij onder de invloed zijner studies van het oude Franse vers weder over tot een klassieker, een regelmatiger vers, met ongetwijfeld een gans andere soort van inhoud, maar deze minstens even ondoorzichtig gebleven, zo, door zijn eigenaardige woordkunst, niet nog moeilijker geworden. Doch ook deze periode gleed langzaam heen. Onder de invloed zijner liefde voor de Griekse en Franse klassieke tragedie, is bij hem het geloof gerezen, dat de toekomst der poëzie in het drama, dat wil zeggen in een hergeboorte van het zuivere klassieke treurspel ligt, nam hij dezelfde vorm aan, waarin dat laatste zich in Frankrijk had geopenbaard en schreef hij twee voorbeelden van deze oude, nu weder nieuwe kunstsoort. Ten slotte, zonder de laatste liefde te laten varen, gelijktijdig daarmede, dichtte hij in eenvoudige, streng klassieke alexandrijnen zeer sobere verzen, waaraan dan niet meer het gevoelig vernuft, maar het gevoel zelf de inhoud gaf. Wat het symbolisme, dat ik, om het verrassende van dit einde duidelijker te laten zien, zolang niet aanroerde, be- | |
[pagina 146]
| |
treft: wij zien dezelfde man, die méer dan anderen iets verwachtte van scholen, van theorieën, van publieke strijd, van omwenteling, ten laatste zonder enige drukte, zeer bedaard en zonder ophef, erkennen, dat dit alles waardeloos is; de dichter die een der paladijnen voor het vers-librisme was, verzen schrijven in strenge maten, welke onmiddellijk, door hun duidelijke inhoud inwerken, d.w.z. gedichten die én wat vorm én wat inhoud betreft, juist het tegenovergestelde zijn van wat hij zelf nadrukkelijk met de andere als alleen-zaligmakend evangelie had opgesteld. Kort saamgevat is hij dus de schrijver geweest van zacht melancholische gedichten in tamelijk regelmatige vormen (Les Syrtes, óok nog Les Cantilènes) van symbolische verzen in excessieve, moderne vormloosheid (een gedeelte van Le Pèlerin passionné, b.v. Autant en emporte le vent) van meest vrijwel lege verzen in weder strakkere maten (laatste deel van Le Pèlerin passionné en de Sylves) van de strenge klassieke tragedie (Iphigénie, Ajax) en van inhoudsvolle gevoelsgedichten in heldere vormen (Les Stances). Het is misschien niet onnodig daarbij aan te tekenen, dat hij niet anders mag beschouwd worden dan volkomen eerlijk zijn gang gaand, zijn eigen ontwikkeling volgend, en zich absoluut niet schamend, zo dikwijls hij om al die veranderingen de naam van weerhaan en eerzuchteling tegen het hoofd geslingerd kreeg. Dat hij de idealen zijner jeugd liet varen, is op zich zelf zo merkwaardig niet: reeds anderen hadden die gedeeltelijk als onvervulbaar en niet wenselijk leren erkennen. Maar niet éen deed dit zo volkomen en sloeg een zo geheel aan de vorige tegenovergestelde richting in,Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 147]
| |
als Moréas, na er zo hevig en met zoveel gerucht voor gestreden te hebben. Niettegenstaande alle gewicht, waarmede Moréas steeds de poëzie behandelde, en niettegenstaande al de waardering, die hij voor het Leven beschikbaar had, moeten wij tot het inzicht komen, en is uit het voorgaande alreeds min of meer af te leiden, - want gaf hij in zijn werk niet het beeld van zijn wezen en lijkt dit meestentijds anders dan een wezen dat een weinig met zich zelf speelde? - dat hij jarenlang met het leven en de waarachtige poëzie enigermate gespeeld heeft, om eerst langzamerhand te leren, zowel het een als de andere te zien zoals zij zijn, essentieel ernstig te worden en het warme Leven te doen kloppen in gevoelvolle verzen. Ernstig te worden. Ik wil hiermede niet zeggen, dat Moréas niet altijd ernstig was - hij was integendeel in al zijn eigenaardigheid serieus, streed en leefde ernstig, maar zonder geheel te kunnen onderscheiden, welke dingen de grote ernst waard zijn, en wat in werkelijkheid Ernst is. En al blijft het betreurenswaardig, dat hij daarvoor zoveel tijd nodig gehad heeft, - wij mogen verheugd zijn dat hij dit toch mocht leren: zonder dat konden wij hem niet, behalve als historisch persoon en als een invloedrijk letterkundige, die met grote beheersing der taal merkwaardige, fijne en literaire verzen schreef, ook nog en voornamelijk als de dichter beschouwen dier schone en echte poëzie, die tot de eenvoudigste behoort van alle dichtkunst, welke geschreven werd door in dezelfde tijd levende kunstenaars. Opmerkenswaard is daarbij, dat hij aldus geleidelijk iedere allure van grootheid liet glippen, alle verwachting van school-leiderschap liet varen, en dat hij in zuiverheid tot een dichter werd, die, hoe waarlijk ook dichter, ongetwijfeld in de ruime zin, geen groot dichter was en dit, wellicht, ten slotte ook niet meer verlangde te zijn. In dat deel van zijn werk, dat hem ons het langst zal doen gedenken: dat kleine boek van doffe klachten, van beheerste en edel gedragen melancholie, van gedempte, | |
[pagina 148]
| |
nooit in wanhoop of hartstocht uitbrekende droefenis; die bundel, waarin een mensenziel na vele nutteloze dwaaltochten, gewond en moede van de lange reis, altijd, ook waar zij haar honger nog stillen moet met het brood der bitterheid, begerig naar rust en vrede, eindelijk haar stil verlangen, haar berusting in 't sluimerende of zachtjes wakende leed dat het leven nooit verlaat, haar rusten ín die resignatie en ín dat verlangen, en in al wat er aan droefgeestige herinnering of teruggedrongen begeerte in haar overblijft, uitzingt in gedichten, die vol van datgene, wat de dichter tot zingen dreef, geen doel hebben, dan om die tot schoonheid geworden zielsaandoeningen in anderen te doen herleven, - in dat boek der Stances heeft hij zich zelf het niet weidse, niet statige, maar sober schone monument opgericht, dat altijd duren zal. En zoals ook de wilde kreten en de schreeuwen, de wanhoop, de haat en de walmende liefde, zoals die hartstochtelijke, ontstellende ontroeringen hem vreemd waren, zo draagt ook dit monument niet om zijn voet het reliëf gebeeldhouwd der ontzaglijke, grootmenselijke worstelingen, in zijn beeld niet de wrong der verstikkende benauwenis, maar staat het, gedempt-glanzend, harmonieus, droefgeestig-grijs onder een zacht zuivere hemel, is het de fijne, teder troostende schoonheid voor de intieme ogenblikken, de momenten van stille bezinning op lust en leed. April 1910 |
|