Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 483] [p. 483] Ik zág Hem Ik zág Hem, plotseling, in de majesteit Van de eenvoud, naakt het lichaam, beeld Der zuivere ziel: een Heiland, uit wiens hart Een licht naar buiten scheen, en om Hem hing, Waarin, van meer dan broze ruimte-en-tijd, En boven aards-en-hemels Eeuwige Vorm, Verinnerlijkt, en glinster-stil, Hij ging. Nacht-schemer wies: 't gezicht was weg. De schijn Der halve maan klaarde nabij de kim. Zoelte, doorvlijmd om 't eigen kort-geding, Suisde van de einder tot mijn heuveltop. Ik stond, en hoorde. Uw stilte... En de mijn, - Angstig popelend, naar verzonken schred: In 't stroeve hart bonsde, alleen, de klop. Dan liep ik huiswaarts, neer langs 't rulle pad, Door schemerlicht en schaduw. Viel een tak? Een gaal werd wakker, floot, en sliep weer in. - Ginds, uit de verte, zóng 't van heerlijkheid! - Heb dank! Hij duldde, dat ik Hem aanbad! Doe nú de ramen dicht. Mijn lied zij, eens, De blijde naklank van Zijn Majesteit. Februari 1951 Vorige Volgende