Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Tussen Dag en Nacht 1 De nacht weer na de dag. Die lánge dag: Onrust, vermoeidheid en gesmoord beklag. De nacht, hoe kort. Maar nu, in schemering, Dit ijdele smeken om bevrediging: ‘Geef mij, ik bid u, voor mijn laatste snik, Leven, een uur, was 't éen kort ogenblik Van met mijn ganse wezen klaar-bewust In 't diepste van mijn hart doorleefde rust.’ Dan, daar die bee vannacht niet wordt verhoord, (Stil, stil, het kán niet) nog dit andere woord: ‘Wees gij genadig, slaap, en geef mijn nood De rust, de ónbewuste, van de dood.’ 2 Stil, stil, het kan niet. Staak uw droef gebed. Gedenk de wijsheid van dat oude lied: Het bloed wil rust, maar 't hart gedoogt het niet Voor 't eind der laatste waak in 't laatste bed. Want slaap ook geeft u nooit waarom gij badt: Die donkere stilte die de ziel verkwikt, Zodat zij, als zij rijst en om zich blikt, Haar dag ziet glanzen als een dauwig pad. Ruisende van mysterie en gedrenkt Met eeuwigheid, wandelt zij heel die dag, Alsof een engel haar met diepe lach Vol van belofte weer naar de avond wenkt. [pagina 108] [p. 108] Beter dit waken dan, vol onrust en Vermoeidheid, ja, maar vast, en klaar-bewust Tot, dierbaarst, in die dróom althans van rust, Die 'k dagelijks meer als 't ene asiel erken. Vorige Volgende