Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Benaderingen I Nu zit ik bij mij zelf. Eenzaam en stil Vlak naast mij zelf is 't dichtste dat ik kwam. Met dringende ogen staar 'k naar kans op vlam Waar 't gloeit, nóg, onder stof-grijze as van wil. Als 'k eens mij zelf, mijn zelf ben, zal gegaan En ik én as én kool zijn. Dit is niets, Al lijkt het wie lang vruchteloos werkte iets, Want meer dan bitterheid van wil, van waan. Meer dan die waan reeds, lang mijn een of al, Maar toch, dit uur, ofschoon tot dunste wand Van as nu tussen schijn en zijn verbrand, Steeds ondoorgankelijk nog, een starre wal. [pagina 103] [p. 103] 2 Mij is 't als hem, die generzijds de muur Woorden gesproken hoort in helle min, Wier tot de taal der ziel vervoerde zin Over de grens ruist van hun klank en duur. Maar niet voor hem. Beklemd hunkert hij: ‘Dit, - Dit plotseling omslaan van een oud gemis In volheid boven zijn en niet-zijn, is De klop, de drift, de hartsgloed van 't bezit.’ Ik ben als hij, en niet als hij. Geen lust Door drift en gloed klinkt mij van ginds als hem, Maar of, uit licht dat straalt, met heldere stem Een ziel zich opzingt tot volmaakte rust. [pagina 104] [p. 104] 3 'k Had hem verwacht. Hij is mij trouw. Elk jaar, Als de aandrang wat hem laag en stom hield brak, Zingende eensklaps, hoog op tak of dak, Gewiekte grauwe luchtgeest zit hij daar. In nauw een handvol bros karkas en veer 't Klein hart dat bonst: de onstilbre kracht-op-kracht Van drift, die recht naar 't eind der wereld tracht, Flitsend, in mij slaat laatste aarzeling neer. Zingt uit zijn keel de dood het leven, of 't Leven de dood? Ik weet het niet. Ik weet Alleen, dat als hij zingt, míjn hart vergeet, Hoe 't ooit, schoon sterfelijk, meer wou zijn dan stof. Vorige Volgende