De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der LeeuwHet is merkwaardig te noemen, dat Van Eyck en Van der Leeuw pas zo laat met elkaar in kontakt zijn gekomen, terwijl er toch verscheidene gemeenschappelijke punten tussen hen zijn aan te wijzen. Beiden voelden zich nauw verbonden met het tijdschrift De Beweging en zijn leider Albert Verwey. Van Eycks vrienden, Bloem en Greshoff, waren al sinds 1911 met de wat oudere Van der Leeuw bevriend. Van depreciatie van elkaars werk was geen sprake. Integendeel. Ondanks het door Van der Leeuw gekonstateerde verschil in levenshouding kon hij in zijn brief aan Greshoff van 5 juli 1911, waarmee hij de toezending van diens in de Inleiding genoemd artikel (zie noot 12) beantwoordde, o.m. schrijven: ‘Ook het in tegenstelling brengen van mijn opvatting met die van v Eyck lijkt mij een gelukkige vondst. Deze dichter toch, die ik zeer bewonder om zijn zangerig vers, en zijn diep en zuiver voelen, heeft een levensvisie die zoo volkomen tegen de mijne indruischt, dat het mij ook juist daarom een bijzonder genot is zijn werk te bestudeeren. Het lijkt of zijn negaties mij mijn eigen geloof en vertrouwen krachtiger en duidelijker beseffen doen’. En ook uit L1 spreekt onomwonden waardering. Van Eyck van zijn kant had in zijn kritiek op Boutens' Carmina in 1912 aan het slot tegenover de afgewezen verzen van Boutens uitdrukkelijk de poëzie van Van der Leeuw gesteld. Dit alles in aanmerking genomen is het niet vreemd, dat Van Eyck, toen 4 jaar na zijn vorige in november 1917 een nieuwe bundel Gedichten verscheen, zijn geestverwant een exemplaar toezond. Op dat ogenblik woont Van Eyck met zijn vrouw en hun zoontje van 1½ jaar sinds medio 1916 ambteloos in Driebergen. Een in 1916 ingetreden verwijdering tussen Verwey en hem is sinds enige tijd weer hersteld en hij heeft zijn medewerking met poëzie en kritiek aan De Beweging hervat. Zoals de hier achterin opgenomen Lijst van afzonderlijke publikaties laat zien, zijn van Van der Leeuw, die vanaf 1908 met zijn vrouw in Voorburg woont, tot dan drie boeken verschenen. Ook heeft hij de verhalen, die in 1919 onder de titel Sint-Veit en andere vertellingen verschijnen, al achter zich. Van de gedichten die de inhoud zullen vormen van de bundel Opvluchten is ongeveer de helft reeds geschreven. Uit omstreeks deze tijd dateert het opstel Het Duitsche heimwee naar het Zuiden. De korrespondentie opent met het kaartje, waarmee Van der Leeuw Van Eyck voor de toezending van zijn Gedichten, waarvan er velen hem, uit De Beweging, bekend blijken te zijn, bedankt. |
|