358. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 27 februari
1918
[Driebergen] 27 Febr.'18
Z.G.H. Dinsdagavond half acht ontving ik de proef. Daar een half uur later de
avondlichting aan 't postkantoor is, heb ik hem gecorrigeerd en juist op tijd
afgegeven, zoodat telegrafeeren niet nodig is daar de proef zelf morgen met de
eerste bestelling in Leiden bezorgd wordt. Ik dank U
intusschen zeer voor Uw rücksicht met mijn revisiegevoeligheid. De proef bewees
trouwens, hoeveel dingen, òf verkeerd gecorrigeerd worden, òf over 't hoofd
gezien. Ik ben de laatste 2 weken nu weer heerlijk opgeschoten met mijn
Platoon-studie. Eerst zal ik nu Bloy gaan gereedmaken en dan verder mijn boekje
voleindigen. V.d.Berch [sic] heb ik
eens doorgebladerd. Tot heden is 't vrij verschrikkelijk. De poezie is
gemeenlijk voor hem nog een heel lang Procrustesbed, waarop hij zijn gedachten
en sentimenten uitrekt. Ze schreeuwen er van, wat geen wonder is bij zoo'n
onnatuurlijke martelie. Ik zal er dus niet over schrijven.
De toevoeging aan de laatste zin over Rilke's vertaling zult U hebben opgemerkt.
Inmiddels, na hart.gr aan de heele familie van de mijne
geheel Uw
PNvE