De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd353. Albert Verwey aan P.N. van Eyck, 11 februari 1918Noordwijk/Zee 11 feb i 18
Beste Van Eyck, Je drie boekbeoordeelingen en je verzen heb ik vanochtend aan de drukkerij bezorgd. Is het niet een wonderlijke trek, die van Rilke - en ook de duitsche bewerker van Hadewich [sic] in de Insel-Verlag vertoonde hem - die behoefte om vooral de sensualiteit, niet alleen te accentueeren, maar op eigen verantwoording in de plaats te stellen van klaarblijkelijk spiritueeler verrukkingen? Daarom juist mag ik Rilke niet, omdat hij als religieuse drift wil doen aannemen wat inderdaad de ongeklaarde, hoezeer | |
[pagina 196]
| |
door het intellekt bijeengehoudene, toch brokkelige, namelijk in facetten weerspiegelde, gevoeligheid voor enkel-indrukken is. Het is dezelfde reden waarom ik, vooral in zijn vroegste periode, Rodin niet mocht.Ga naar voetnoot490 Tegenover de vertalingen van Louise Labé zou ik dus zelfs een sterker wenk dan die je nu gaf, heel goed hebben begrepen. Met je beide andere stukjes, je oordeel Erens-Bloy-Huysmans zoowel als je karakteristiek van Dehmel ben ik het geheel eens. Ik las van de laatste eenige jaren geleden vrij veel en stond verbaasd over de lichtvaardigheid, waarmee hij almaar doorgistend, alles behield wat hij uit de te klaren vloeistof had moeten uit-scheiden. En te denken dat er een jaar geweest is, toen deze man in Berlijn de leiding nam in kringen waar George had kunnen erkend worden. Je uitvoerige uiteenzetting van de toestand Nine-Mientje-Hilde was me bijzonder welkom. Ook ik zou niets liever zien dan dat de twee eerstgenoemde [sic] elkaar weer vonden. Er is evenwel een ding dat ik even graag zou zien, namelijk dat Nine en Hilde elkaar weer vonden. Van de gemoedsstemming van Mientje wist ik alles sedert mijn bezoek in Juli. Toen al lag het heele gevaar voor de goede verstandhouding naar alle kanten in die gemoedsstemming [sic]. Maar ik houd vol dat sedert enkele weken dat gevaar buitengewoon verminderd leek, en ik geloof niet dat dit enkel schijn was. Dat daarna een uitbarsting van Nine de toestand onhoudbaar maakte, is een feit dat niet te ontkennen valt, hoe begrijpelijk overigens die uitbarsting me mag voorkomen. Het is tevoren geen oogenblik in me opgekomen dat Nine zich tegen Hilde zou kunnen wenden en ik geloof dat je gelijk hebt als je zegt dat er een zeker dépit achter school, dat Nine juist met Hilde een goede verhouding gewenscht zou hebben, en dat dus de uitbarsting meer tegen Mientje dan tegen haar gericht was. Is dit zoo, dan kan het niet in Nine's bedoeling liggen de eenige vreemdeling die ooit haar werk begrepen, bewonderd en vertaald heeft, onder de indruk te laten dat zij haar heeft willen beleedigen. Het zou - ik zeg nu niet: tegen haar belang - maar ik geloof dat het tegen haar natuur zou zijn. Kan eenerzijds Nine ertoe overgaan haar verhouding tot Hilde zoo te doen worden als die klaarblijkelijk zijn moet, - anderzijds Mientje ertoe gebracht worden haar toestand duidelijk intezien, dan moet, al is het niet dadelijk, en al blijven er litteekens, een goede omgang tusschen de drie partijen mogelijk zijn. Er blijft dan over, de vormen waarin die omgang zich zal hebben te bewegen, eens opzettelijk nategaan. Een groot nadeel lag in het saamwonen tot nu toe door gebrek aan ruimte en de noodzakelijkheid waarin ieder was om aan het leven van de andere [sic] in alle onderdeelen deel te nemen. Dank voor je polsen van Brusse. Zijn antwoord is niet onbegrijpelijk. Er is evenwel tegen aantevoeren dat noch Van der Leeuw noch Uyldert noch ik vanzins zijn Versluys meer iets aantebieden. Ik laat daar dat ik Versluys nooit voor vast uitgever gehad heb, en op 't oogenblik ook nog met de Wereld-bibl.Ga naar voetnoot491 en Tjeenk Willink in relatie sta.Ga naar voetnoot492 Wordt | |
[pagina 197]
| |
dit, door Brusse of door een ander, in overweging genomen, dan geloof ik dat zij er op den duur rekening mee zullen houden. Nog beter zou natuurlijk zijn als de Beweging een eigen uitgeverij bezat. Het ga je wel. Van der Leeuw schreef mij met veel voldoening over je proza, waarvan hij vooral het artikel over Kunst en Mystiek om zijn klaarheid en volledigheid bewonderd had. Hartelijke groeten, ook van de huisgenooten en aan Nelly. je A.V.
Brusses antwoord in je brief herlezend, treft het me nog meer dat het geen weigering is. Hij zou niet anders kunnen schrijven als hij wèl wou, maar omtrent de aard van onze verhouding tot Versluys nader wou worden ingelicht. Dat de afspraak van de uitgevers onderling tegen de schrijvers gericht zou zijn, kan ik niet aannemen. Eer dat ze dient tot beperking van unfaire concurrentie. |
|