De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd352. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 8 februari 1918Driebergen 8 Februari 1918
Zeergeachte Heer,
Hierbij drie beoordeelingen. Zijn ze te lang, dan kan op blz.4 een der citaten en met een kleine wijziging het sonnet op bladz.8 vervallen. Maar ze lijken door die aanhalingen, die met kleine letters gedrukt worden, langer dan ze zijn. Ik ben blij dat ik Bloy, in zijn geschreven toestand, rustig een maandje kan bewaren, om nu eens voorloopig hoofdzakelijk aan mijn Platoon-boek te werken. Alles komt dus prachtig uit. - Ik heb ook van Jacob Isr. de Haan een vriendelijke brief ontvangen. Hij bewaart mijn gedichten en artikelen altijd voor Vrijdagavond, schrijft hij. Nu ik een brief schrijf grijp ik de gelegenheid aan om, mede naar aanleiding Uwer opmerking in deze briefkaart,Ga naar voetnoot488 nog even op onze Driebergsche verwikkeling terug te komen. Er is één ding, waarover U zich door eenzijdige voorlichting eener-, en waarschijnlijk heelemaal geen voorlichting anderzijds een te optimistische voorstelling maakt. Dat is Mientjes ‘expansieviteit’. U zegt dat het gevaar daarvan zoo goed als overwonnen was. In waarheid echter was dit heelemaal het geval niet. Mientje zelf verbeeldde zich dat misschien, en voor Hilde was het misschien naar haar terugkeer uit Huizen zoo geworden dat er bij te leven viel, - maar het feit is dat Mientje in de kleinste kleinigheden haar ‘verliefdheid’ - daar lijkt het op - liet merken. Zelfs voor ons was dat vaak hinderlijk om aan te zien en aan te hooren, hoe goed wij het van Mientje overigens begrijpen kunnen. Dat Nine zich er bij voortduring aan gestooten heeft, Nine die er altijd bij was en die steeds de tusschenpersoon geweest was bij iedere collisie, dat is werkelijk heel verklaarbaar. Daarbij komt dat Nine zelf een dépit te verkroppen had: zij zelf had gerekend op een innerlijke verstandhouding met Hilde. In plaats van deze kreeg zij het ‘drama’ Mientje - Hilde met al zijn tormenten en doorschreide nachtwaken van Mientje te doorleven en zag ten slotte een zeker evenwicht alleen bereikt worden toen de verhouding tusschen Mientje en Hilde zóó geworden was, dat Nine haar met haar opvatting van waardigheid, onwaardig en ergerlijk vond. Het merkwaardige is dat voor Hilde zelf een omgang met Mientje alleen zonder Nine weinig bekoring heeft, en Hilde zelf dus ook slachtoffer geworden is van een genegenheid, die zij zeker niet in zoo hevige mate begeerd had. Maar Hilde hééft een eigenaardig karakter - ik heb nu veel met haar gesproken en zelfs (op volkomen vriendschappelijke toon) over eigen bezwaren tegen haar karakter - en het kan niet ontkend worden dat zij soms buitenmate prikkelend werkt, en daarvoor natuurlijk ook niet altijd die oogenblikken kiest, waarop een ander | |
[pagina 194]
| |
het 't beste verdragen kan. Het is misschien toevallig, maar 't treft toch zoo. Nine was steeds weken hypernerveus, had voortdurend hoofdpijn of verhooging, en had juist die avond alleen rust en stilte gewild. Ik geloof dat zij op 't oogenblik degeen is die over de ontknooping zelf het zuiverste oordeel heeft. - Wat de voórgeschiedenis aangaat: Mientje is vóór alles iemand die zich, zooals Hilde zegt ‘mit Haut und Haar’ wil overgeven, en de meest voor de handliggende natuurlijke manier is haar ontnomen. Nine heeft begrepen dat, hoe goed een vriendschapsverhouding ook zijn kan, vrienden in dien zin elkander niet gelukkig kunnen maken, en heeft dus ook niet getracht dat te doen. Maar Mientje heeft dat feitelijk niet begrepen. Vandaar opgekropte grieven tegen Nine's koelheid. Deze grieven tezamen met Nine's z.g. heerschzucht hebben in Mientje een latente stemming verwekt die na haar samenkomen met Hilde actief werd. Wat Mientje bij Nine niet vond - zonder schuld van Nine - dat zoekt zij nu bij Hilde, en met een onstuimigheid die werkelijk - ik zeg U dit natuurlijk in vertrouwen - volgens dr.Groot iets pathologisch had. Ik geloof dat Mientje buitengewoon onder deze geschiedenis met Hilde geleden heeft, en helaas is Hilde niet iemand om altijd de juiste weg te kiezen. Ten eerste stond haar de onstuimigheid tegen, maar soms liet zij zich het aanleunen. Uit dankbaarheid en omdat dankbaarheid Mientje zoo goed doet? Hilde zegt het, maar er komt ook grilligheid van eigen stemming bij, en het heele verloop van het laatste jaar was zóó dat Mientje zich zelf trachtte in te perken maar daar niet in slaagde en dan gelukkig was als zij bij Hilde een goed onthaal vond. Nine kan in menig opzicht, vooral ook in haar zelfconcentratie en de exclusieviteit die daarmee samenhangt, lastig zijn, ik geloof niet dat aan haar recht gedaan is noch door Hilde noch door Mientje. Zij heeft bij voortduring de rol van fâcheuse moeten spelen en zij was het receptaculum van al Mientje's klachten en grieven en verwijten tegen Hilde. Mientje heeft, haars ondanks, Nine feitelijk opgevoed in antipathie tegen Hilde en ik zou zeggen: dat Nine nog denkt over Hilde zooals ze doet, zou menigeen haar niet nadoen na háár ondervindingen. Er was een modus vivendi mogelijk geweest. Als Hilde er in toegestemd had om bepaalde avonden en uren bij Mientje te komen, dan zou Nine naar haar moeder gegaan zijn voor die tijd. Maar Hilde heeft dat geweigerd. Fijngevoelig, ongetwijfeld. Maar het is misschien wel eens goed je eigen fijngevoeligheden te verloochenen om de samenleving tusschen twee andere menschen, die op elkaar zijn aangewezen, mogelijk te maken. (Ik vergeet hierbij niet, dat ik geen partij ben en dus gemakkelijk kan ‘oordeelen’.)Nelly zeide mij dat Nine van morgen haast onbewimpeld zeide, dat zij zeker weer terug zou gaan, als Mientje het haar vroeg. Mientje zelf heeft in de loop van 1 week ontelbare veranderingen ondergaan. En, zooals Nine het opmerkt, het vreemde is dat Hilde's afstooten van haar vroeger wel, maar op 't oogenblik niet het gevolg heeft van toenadering naar Nine. Mientje heeft wel een sterke raadgever noodig en een andere dan Hilde. Ik ben te jong en word gecenseerd te weinig van vroegere verhoudingen op de hoogte te zijn, om veel te kunnen doen. Daarom heb ik U alles nog eens geschreven, in de hoop dat U in mijn beschouwingen hier en daar nog wat ontbrekend materiaal zult vinden. U bent voortdurend Mientje's geknipte raadsman geweest en U zult dus, wanneer Mientje zelf in Arnhem tot kalmte gekomen is, veel bij haar kunnen uitrichten. De laatste dagen leek Nine mij er het naarst aan toe. Zij lag vaak stilletjes te huilen, en | |
[pagina 195]
| |
het is voor haar een groote overgang, en misschien een groot verlies als het zoo blijven moest. Lijkt U dat nu noodig? Ook Mientje krijgt er niets voor in de plaats. Hilde verdwijnt van 't jaar en zal haar bovendien niet geven wat zij verlangt. Zij zegt zelf dat Mientje haar nog al eens verveelt. Zou het nu werkelijk niet mogelijk zijn dat Mientje en Nine weer gaan samenwonen? Brusse heeft mij geantwoord dat hij 't zéér op prijs zou stellen, zoo ik hem geestverwanten die nog geen gevestigde uitgever hebben, aanbeveel, maar dat hij liever geen boeken uitgeeft van schrijvers die reeds een vaste uitgever hebben, omdat het hoe langer hoe meer de gewoonte tusschen groote uitgevers geworden is elkander geen schrijvers af te nemen. Met Versluys staat hij overigens op zéér vriendschappelijke voet, schrijft hij; en daar niet alleen U, maar ook v.d.Leeuw, Uyldert, Prins bij Versluys zijn zal er van een groepsuitgever niet veel komen, denk ik. Het kan een rare methode worden om een schrijver die zijn uitgever niet meer lust te dwingen desondanks bij hem te blijven. Ik heb met veel genoegen sommige dingen in de opbouw der laatste aflevering opgemerkt. Uw gedicht in uitnemende correspondentie met mijn stuk. Tusschen dit en de Haans eerste sonnet het vers van Henriette Labberton, dat in de Haans sonnet geen duidelijker tegenstelling en rectificatie kon vinden. Het is merkwaardig hoe ‘beperkt’ de blik isGa naar voetnoot489 bij de Labbertons, niettegenstaande de edelste en warmste bedoelingen. Hoor ik spoedig van U? Als troost voor Uw ontworteldheid gelde dat ik, behalve de ongeriefelijkheden die ik met U deel, nog de drukte van een iederen morgen om zijn wandeling krijtend kind heb. Hij begint om half elf en rust niet voor hij wordt aangekleed. Ik verheug mij op lente en zomer. Hartelijke groeten, ook namens Nelly, en aan Mevr. en de heele familie Uw PNvEyck |
|