De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd319. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 26 september 1917Driebergen, 26 September '17
Hooggeachte Heer, Doordat mijn oude gymnasium-vriend vanEckGa naar voetnoot413 (die zich ontpopte als een der genen die de handschriften van van 't Lindenhout overgeschreven hebben en die ik dus over 't geval Noorduyn interpelleerde) een paar dagen bij mij gelogeerd heeft, kon ik U niet eerder antwoorden. U hebt gelijk dat ik dogmatische neigingen bezit en dat het intransigente overtuigd zijn van eigen meening bij mij de drang verwekt om haar met uitsluiting van al het andere voor te staan en te trachten haar aan anderen bij te brengen. Ik ben het verder geheel met U eens dat ieder het zijne doen moet, en dus een dichter wat des dichters is. Maar de langzaamheid waarmee alles gaat, het inzicht dat het meerendeel der menschen niet alleen, maar zelfs het meerendeel van hen die zich met iets beters bezighouden dan gewin, en dergelijks, van niets zoover af is en af blijft als van wat noodig is, verwekt een ongeduld, dat graag onmiddellijke werking zag en dus in onmiddellijke woorden, leerstellig, spreekt van wat het gedaan wil hebben. Er is dan toch nog een groote afstand tusschen sektarisme en dat. Er zal ongetwijfeld een tijdperk van actieve strijd moeten komen (de strijd is er natuurlijk ook nu, in elk werk dat verzadigd is van nieuwe overtuiging, maar ik bedoel een andere) en die strijd leidt van zelf tot een beperking. Iedere concentratie is toch een beperking, en er wordt dan onderscheiden tusschen wat op zich zelf goed is, maar ten opzichte van de toekomst op dat oogenblik reeds overleefd - en wat hee en al naar de toekomst gespannen is. Dan zal toch ook in de poezie dezelfde beperking plaats vinden als in de romanliteratuur: zooals U in een op zich zelf beschouwd goede real.roman toch geen heil ziet, omdat het beste in het soort geleverd is en het belang der geestelijke beweging verder ligt, dan dat van een op zich zelf min of meer goede realistisch psychologische roman. En waarom kunnen de beginselen, naar welke die onderscheiding tot stand gebracht wordt, niet éénmaal als beginselen worden uitgesproken? Is er zooveel bezwaar behalve ‘de beelden’ ook de achtergrond te geven waarvoor ze uitkomen? En waarom is dat Nieuwe-Kringreminiscens. Ik zeg in dat stukje ‘deze waarheid is bloed van ons bloed en de aanvang van al ons hopen, verwachten en arbeiden!’ Dat is geen letterkunde, maar levende overtuiging, en op de werkelijkheid gericht levend geloof. Dáaraan zal ik, in al wat ik | |
[pagina 164]
| |
schrijf, uitdrukking moeten geven en essentieele reden, waarom het één N.K.reminiscens zou zijn, het andere niet, bestaat er voor mij niet. Die zou voor mij bestaan, wannéér het nog was bij mij als in De N.K. Een redeneereng [sic] naar een kunstvorm toe, in afwachting dat de kunst zelf komen zou. Nu heb ik zóó het gevoel dat de zelfde stroom door alles gaat, door het uitgesproken geloof en door het geteekende beeld, dat ik in het uitspreken van dat geloof niet alleen geen gevaar zie, maar het zelfs goed acht. Evenwel, mijn N.K. avontuur maakt mij voorzichtig en daarom aanvaard ik voorloopig Uw beslissing. De geest heeft de tijd, zooals Mea schrijft, en al zou het een fout zijn in die gedachte stil te zitten, - in dat geval staat de mogelijkheid op andere wijze te werken open. Er behoeft niets geforceerd te worden en zooals U zegt, die hervormingsdrang is niet van vandaag of gister, en zal ook niet van morgen en overmorgen alleen zijn. - Gister kwam juffr. Telschow plotseling in Driebergen. Het onderwerp Der Krieg (van George) kwam al gauw naar boven en maakte zich van ons meester. ‘Ieder ander Duitscher had dat gedicht kunnen schrijven; en wat het eigenlijk wou: het gaf toch geen lösung aan van het conflict.’ zei juffr.T. Ik betwijfel toch of zij de eigenlijke Georgeidee,.die achter dit gedicht er de vooronderstelling er [sic] van is, begrijpt. Het hangt misschien samen met haar vasthouden aan een aantal min of meer dwaze details van de George-vergoding, die zij mij vertelde. Ik kan ze niet zonder meer in die nuance als waar aannemen. Dan: te eischen dat een dichter eine politische lösung zou geven, is op zich zelf al dwaas, maar in dit geval, nu de ondergrond is het geloof dat geen enkele politische lösung, maar enkel de inkeer van het volk, of van de menschheid, tot zich zelf, (en inkeer niet enkel, maar hervorming en wedergeboorte) de lösung kan brengen, is de eisch onhoudbaar, en onbegrijpelijk voor wie weet waar 't om gaat. 't Is vreemd. Onkunde omtrent George en te veel kennis van kwaadwillige anecdotes over hem lijken mij de beste verklaring, - een onkunde die haast noodzakelijk is tengevolge van H.T.'s karakteraanleg.(Daartusschendoor weer het zwakke verwijt dat Rilke zich nooit bij George had kunnen aansluiten.) In ieder geval zou ik toch wel willen weten in hoeverre al die anecdotes nu inderdaad waar zijn. Ik als Hollander, lees het gedrukte, maar hoe George praktisch in engere kring het gedrukte in zijn leven belichaamt, kan ik niet beoordeelen. Het schijnt dat juist daartegen bijzonder veel kritiek gaat. Hartelijk gelukgewenscht met Uw schoonmaak, en met Uw vita nova in villa nova. Altemaal namelijke omina. De Gids heb ik in dank ontvangen. Wij genieten van de fijne herfstdagen, - ze zijn heerlijk. Wilt U de heele familie mijn beste groeten (en die van Nelly overbrengen?) Hartel. ook van mij geheel Uw PNvE. |
|