De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd305. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 14 augustus 1917Driebergen 14 Aug' 17
Zeergeachte Heer, Hierbij het gedicht terug. Ik kan geen prototype vinden, zend U hierbij echter een staatje ter keuze: òf als bijdrage in een toekomstige vertaling van het gedicht in het Fransch, of als begin van bewijs bij geschrifte dat het Hollandsche vers zelf al vertaald is. Er zullen toevalligheden zijn, maar U zult er ook dingen in vinden, die een aparte verklaring behoeven. Zoo bv. die schaduwbanden (blz 3) en die sarabanden. ‘hun’ tocht slaat op de winden, maar is dan inderdaad bende niet juister, en zou dit dan niet op een (onjuiste) vertaling wijzen? Er zijn rijmparen, die haast te merkwaardiger zijn monastère... champ de fougère bijvoorbeeld, neige-cortège/soudain: violet et carmin maar ik wijs vooral op de 4 laatste regels van 't gedicht. Er is echter nog één paar woorden dat voor mij beteekenisvol is. In beide gevallen heeft het Fransch één woord, terwijl in het Nederlandsch een minder teekenende omschrijving plaats heeft: 1°. lage geboomte voor futaie (wat dan zoo natuurlijk mogelijk rijmt op plaie (kwetsuren) 2°. een | |
[pagina 152]
| |
nog sterker geval ‘open boschplek’ voor clairière, dat dan rijmt A, op chaumière, dat in elk geval een juister woord zou zijn dan schuren, waar in deze omgeving van stroo sprake is. B op salle mortuaire, sterfzaal, dat ook in zijn rijmen op clairière een (door de aard van het beeld) haast àl te merkwaardige coincidentie zou opleveren. Ik hecht ook veel aan de laatste 4 regels. Wat de 2 laatste betreft; hun in 't fransch gepaard rijm doet het hem beter dan in het Hollandsch waar dagen 7 regels terug zijn rijm terugvindt, terwijl in het Fransch de 2 regels niet anders dan gerijmd te vertalen zijn. Er zijn overigens nog meer mogelijkheden van rijm, die ik niet opgenoemd heb, omdat ik zoo gauw geen voldoende volzinconstructie kon bedenken. Op blz.3 onderaan bv. ontdooien en statige pleidooien, waar dégèlent kan rijmen op plaidoisies solennelles, maar 't noodig zou zijn van toen wanneer te maken. Op de zelfde pagina halm en korrel en kaf: grain, rijmend op coupait les mains (ook al weer iets waarschijnlijker omdat de straf wel hand afsnijden, maar niet arm afsnijden was) Dan vergat ik nog landes... guirlandes, waar 't eerste door landen vertaald zou zijn en 't Fransch een Verhaerenachtig woord zou geven. Verder op dezelfde pag. continûment, continûment ... soulagement. Op de volgende blz. bleek-teer: pâlotte vertroeteling in werkwoordvorm: dorlote op blz.7. op epée: balaye (glinstervegen) Wat nu? Is dit alles toevallig? Of heeft Permijs zijn gedicht eerst in 't Fransch geschreven? 't Lijkt mij onwaarschijnlijk. Ik ben werkelijk heel benieuwd naar Uw verder oordeel. Ik ben 't geheel met U eens dat er Prachtige beelden in staan, maar ik meen dat verschillende van die beelden op Fransche prototypen zijn terug te brengen. Jammer dat ik, in plaats van U zekerheid te geven, de onzekerheid nog vergroot heb. Ik elk geval hoor ik Uw bevinden? Natuurlijk spreek ik tegen niemand over v.d.Berch [sic!] en ik heb al aan Hilde gezegd er niet over te spreken (gister was Cronheim hier, en ik zag haar net nog tevoren) Ik zou trouwens uit mij zelf mijn mond wel gehouden hebben. Het boek van George heb ik dadelijk besteld. Wat zal dat zijn? Ik herlas gister nog een paar van zijn gedichten, o.a. Die Hüter des Vorhofs, waar ik zoo bijzonder veel van houd en het motto van Schiller voor Gundolfs boekje over George. Wat U over Péguy zegt, heb ook ik gezegd na de lezing van het eerste wat ik van hem in handen kreeg. Dat was ‘note sur Bergson’ en ik was het verleden voorjaar juist aan 't lezen toen U in Den Haag bij mij was.Ga naar voetnoot389 Ook toen vroegt U wat ik er van dacht en vermeldde ik de vele herhalingen. Nu wil ik het niet zoo bepaald van Notre Patrie zeggen, maar van zijn latere prozawerk durf ik toch stellig beweren, dat in stede van een belemmering te zijn, de z.g.herhalingen van Péguy, die beter uitbreidingen kunnen heeten, als de eenig-mogelijke en dus noodzakelijke uitingsvorm van Péguy met vreugde aanvaard kunnen en moeten worden. De stijl van Péguy karakteriseert hem in al zijn eigenschappen en men kan niet Péguy aanvaarden en zijn uitbreidingen verwerpen, want dit laatste is in waarheid de heele Péguy verwerpen. Zijn stijl is de exacte spiegel van | |
[pagina 153]
| |
zijn denkwijze en het is merkwaardig hoe hartstochtelijk dit proza is, hoe levendig, hoe men bij voortduring de sterke stem van Péguy zonder befloersing hoort, en hoe sterk den stroom met al zijn vertakkingen, niettegenstaande deze, ongestoord door de voorgeschreven bedding stuwt. Maar het is waar dat er meer lectuur voor noodig is, om dat te zien, of het moest zijn dat, ‘Notre Jeunesse’ en ‘Victor Hugo’ de eerste lectuur waren. Binnenkort hoop ik U dat deel der Oeuvres Completes, waarvan nog maar 2 dln.uit zijn, te zenden, zoo U er belang in blijft stellen.Ga naar voetnoot390 Het is ook typisch dat dit proza, dat in strijd is met alle noties over het Fransche proza, door een paar van de fijnste representanten onder de prozaschrijvers, gekarakteriseerd of bewonderd is. Zoo Barrès, en zoo Gide. De laatste schrijft er over, maar begrijpt de ruigheid, de boersche strakheid niet van Péguy. Halévy schrijft: ‘océans de paroles, océans non tumultueux comme il semble d'abord mais réglés au contraire souverainement réglés: car les flots se suivent, le flux monte; et un ordre lent, sûr, anime ces pages dont la densité est un effroi pour l'oeil[']. Het beeld der golven is karakteristiek. Gide aesthetiseert ‘Le style de Péguy est semblable à celui des très anciennes litanies. Il est semblable aux chants arabes, aux chants monotones de la lande; il est comparable au désert. Le style de Péguy est semblable aux cailloux du désert qui se suivent et se ressemblent, où chacun est pareil à l'autre, mais un tout petit peu différent; d'une différence qui se reprend, se ressaisit, se répète, semble se répéter, s'accentue, s'affirme et toujours plus nettement; on avance.’ Porché zegt, (hij vergelijkt P's stijl met het marschrhythme) ‘Ce rythme m'est apparu souvent comme le rythme intérieur de la prose même de Péguy. Et c'est pourquoi elle donne quelquefois au lecteur mal préparé l'impression du piétinement. Erreur. Péguy ne piétine jamais sur place, mais il est vrai qu'il n'avance que d'un pas à la fois... Dure est la route et lointaine l'étape, et il faut aussi surveiller la droite et surveiller la gauche, le fusil sous le bras, parce qu'il y a des buissons pleins d'embûches.’ Ik haal deze schrijvers natuurlijk niet aan om door hun autoriteit mijn gedachte kracht te geven, maar omdat alle drie aan het zelf de verschijnsel hun eigen interpretatie geven en de drie beelden elkaar merkwaardig bevestigen en aanvullen. En hier is de laatste karakteristiek, van Péguy zelf: Les tenaces aïeux, paysans, vignerons, les vieux hommes de Vianey et de Saint Jean de Braye....’. Les ancêtres au pied pertinent, les hommes noueux comme les ceps, enroulés comme les vrilles de la vigne, fins comme les sarments et qui comme les sarments ont retournés en cendre. Et les femmes au battoir, les gros pacquets de linge bien gonflés roulant dans les brouettes, les femmes qui lavaient la lessive à la rivière. Ma grand mère qui gardait les vaches....’ Ik heb U nu lang genoeg bezig gehouden. Ik zeg ‘bezig’, misschien dwaalden Uw gedachten al af naar nijpender bezigheden. Ook wij zijn heel blij dat U nu eens hier geweest bent. Jammer dat U al zoo gauw uit de streek weg gaat. Cronheim belooft mij een proef van de vertaling. Ik zag een proef van drie gedichten voor de Almanak. Ook Michael. Ik vind ‘Streitbar geist wie keins’ minder mooi dan 't Georgesche. Hartelijke groeten van ons beiden, Uw toegen. PNvE |
|