De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd299. Albert Verwey aan P.N. van Eyck, 7 juli 1917Noordwijk/zee 7 Juli 17
Beste Van Eyck, Ik heb in jaren niets van je gelezen dat ontroerender, en ontroerder is. Het gevoel dat zich door het gedicht-aan-mij als aanwezig kennen deed, heeft zich hier naar alle zijden uitgestort. Het stemt me gelukkig dat alles wat je sedert lang zoo smartelijk bewogen heeft, toch weer zijn dichterlijke uitdrukking heeft gevonden en daarin tevens het bewijs dat het niet van een aard was om ons te verdeelen, maar juist onder de oppervlakkige verdeeldheid een diepere verwantschap verborg. De verdeeldheid is er, in zooverre als bij jou altijd de gemoeds-richting, en daarmee de verhouding tot ons gemeenschappelijk innerlijk anders is. Anders is ook je estetiek, je uiting. Maar dat alles wisten we. Ik zelf heb meer dan eens mijn best gedaan je eigenaardig karakter te omschrijven en daarmee dat onderscheid vasttestellen. Dat nam evenwel niet weg dat hoe nadrukkelijker je gedachte tot eenheid drong en hoe duìdelijker een centrale sfeer in je schrijven naarvoren kwam, hoe meer ik in die sfeer en in die eenheid de verwantschap erkende met de mijne. Je verwarring bestond in niets anders - in de aan mij gerichte verzen zeg je het - dan dat je omtrent die gemeenschap niet zeker was, en meende dat je onderscheid met mij zich ook tot dit wezenlijkste door moest zetten. Dit laatste zou zijn alsof dat wezenlijke iets persoonlijks was. Ieder die het beleefd heeft, weet, dat het dit niet is, en dat zelfs als ons gevoel ons noodzaakt het ons voortestellen in persoons-verbeelding, het ons niet als de individueele mensch, maar alleen als zijn soort verschijnt. De onstoffelijke werkelijkheid omdat ze niet het eigendom van een voorbijgaande persoon is. Ze bestaat, onafhankelijk van de vraag door of aan welke personen ze verschijnen wil. Wie dus zijn gemeenschap, in dit wezen, met mij erkent, zal eenerzijds alle persoonlijke eigenaardigheden, in zichzelf en in mij, onderschikken aan die eenheid. Maar anderzijds zal hij ze als uitingen, en noodzakelijke uitingen, van die eenheid liefhebben en eerbiedigen. Je zult het hoe langer hoemeer merken dat alleen van het leven in die eenheid uit, mijn werk te verstaan en te beleven is. Ik leg daar nadruk op omdat je gedicht aan mij een belijdenis inhoudt, waarvan de ernst je natuurlijk zelf bewust is, - maar waarvan de beteekenis, als je de verzen uitgeeft, ook de uiterlijke lijn van je leven bepalen zal. Blijf je erbij, stuur me dan een afschrift dat ik naar de drukkerij kan zenden. Ik zal het dan in het eerstvolgende nummer uitgeven. | |
[pagina 147]
| |
De nieuwe reeks zou ik willen bestemmen voor het September-n r .Ga naar voetnoot379 Bij gelegenheid, als jij de mijne of ik jouw kant uitkom, hoop ik zeker dat we elkaar zien zullen. Geloof me inmiddels met hartelijke groeten, ook aan Nelly en van de huisgenooten, als steeds, je toegenegen Albert Verwey |
|