228. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 10 april
1915
[Roma 10·IV·1915]
Zeergeachte Heer,
Ik ben weer uit geweest. Mijn spieren leken doorgesneden. Het heeft gelukkig maar
2 week geduurd, ofschoon ik nog verder den heelen dag op bed lig en tot geen
arbeid in staat ben, helaas. Ik schijn een soort typheuse koorts gehad te
hebben, die na een verwoede strijd met de ijszak de wij genomen hebben. [sic] De Beweging ontving ik en heb ik
successievelijk uitgespeld. Het artikel van Gerretson
is zeer interessant, - maar is het tegelijk niet erg vervelend? Of zijn het mijn
vermoeide hersenen, die mij dat doen verbeelden? Ik kom U vragen om een Erratum.
Natuurlijk is de slotclimax van mijn betoogje door een drukfout bedorven. Op
blz.53, regel 6 v.b. staat ‘menschelijk leven’ moet zijn [‘]menschelijk
lichaam’[.] Wilt U dit s.v.p. even vastleggen? De vorige maal ontving ik van
Versluys 6 vellen, maar alleen van het eerste deel v.mijn stuk over Wagner. Ik
schreef hem om de andere helft maar kreeg geen antwoord. Daar ik geen schoone
revisie heb gekregen, bezit ik dus geen exempl. Heeft U misschien nog schoone
revisies? Ik vrees dat het met dit laatste stukje, toevallig wéér over 2 vel
verdeeld, weer net eender zal gaan. v.d.Woestijne heb ik nu eindelijk ook
ontvangen. Ik heb al in 3 weken niets verdiend nu, en daar komt nog wel 1 week
bij. 't Ziet er treurig uit. Hartelijke groeten aan allen, ook namens Nelly
geheel Uw
PNv.E.