De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd222. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 9 februari 1915Rome 9 Febr. '15
Zeergeachte Heer, Even een klein briefje, om mijn proefGa naar voetnoot172 huiswaarts te begeleiden (een uitdrukking van Perk, bezin ik mij) en een ander stukjeGa naar voetnoot173 tot escorte te dienen. Het is zoo plotseling, zonder gedachte aan publicatie geschreven, maar nu het er is, zend ik U het maar, zoodat U zelf beoordeelen kunt, of het belang voor U heeft. Ik was bijzonder blij dat de proef zoo gauw kwam (dank U voor de verduidelijking op pag.6 door toevoeging van ‘maar afgeleid’. Alleen heb ik ‘maar’ door ‘en’ vervangen, omdat de tegenstelling niet noodzakelijk is en het geboeid worden onmiddellijk het afgeleid worden kan met zich meebrengen, zooals hier.) Met de vorige ben ik weer ongelukkig geweest, terwijl ik juist zoo in mijn schik was dat ‘goddlijk hart’ door matte ziel vervangen te hebben (waardoor de antithese goddl.h. - ‘menschlijke sluimer’ verviel en de stemming beter aangegeven, en het ‘dragen’ meer mogelijk werd.) en er in geslaagd te zijn, van de twee ‘onverganklijk’-en, beide op de zelfde plaats staande, een, dat bovendien onjuist was, weg te werken. Het zij, ik troost mij met de gedachte, dat het in dezen toestand door U goedgekeurd was. Als 't eenigszins kan zou ik toch wel graag mijn beste lezing gedrukt zien, voortaan. Als het niet kan, dan zou het misschien beter zijn, het uittestellen. U weet, het is nu eenmaal een zwak van mij. Dat nu ook juist weer nú strubbelingen van de post kwamen. Nu is hij weer goed. Al genoeg, zult U denken, gepraat over de drukproeven. | |
[pagina 65]
| |
Ik dank U ook zeer voor de zorg voor de losse vellen. Mag ik er nu wéér om vragen? Het is zoo gemakkelijk. Ik ben nu vol werkmoëd. Maar of ik U met een langer stuk bevredigen kan, binnenkort, kan ik niet zeggen. (Straks steekt U nog een remmende vinger op.) Het is hier een rare toestand. Een beslissing over oorlog of vrede zal wel niet ver af zijn, denk ik. Er moet iets beslist worden. En dan... Wat een vreemde vertooning toch, een halve wereld één land dwingend als een soort van gericht over zijn neigingen. Wat wel het meeste verbaast bij de Duitschers, die allen en altijd de mond vol hebben v.psychologie, is het volslagen gebrek aan psychologisch inzicht. Die nieuwe acte v.bedreiging bijvoorbeeld! Zij jaagt de neutralen op, verschrikt niemand, verbittert de goedgunstigsten en wanneer het een ijdele bedreiging gebleken is, krijt Duitschland van alle kanten op zijn vriendelijkst een goedmoedige spot. Hier, in Rome zijn de Duitschen, volslagen ontoerekenbaar. Men denkt tusschenbeide krankzinnigen te hooren praten, zoó los van alle werkelijkheid, zoo doordrongen van een verwrongen idee van wat er in waarheid gebeurt. Het is vreemd. Ik zie daar in de Haans artikelen stuk voor stuk de groote Duitsche juristen, die men mij in mijn studies altijd als geweldige bazen aanprees: Laband,Ga naar voetnoot174 Liszt, enz. de verwardste en verblindste onzin uitslaan. Wanneer zal men weer in staat geraken tot waardeering v.d.Duitsche wetenschap? Het is waar, dat uitteraard juist de juridische professoren het meest bedorven zullen zijn. Is Laband niet juist een voorstander van de Staatssoevereiniteit, of vergis ik mij? Ik hoop dat ik spoedig iets van U hoor. Antwoordt U mij op mijn vraag over Perk? (Ik schreef U ook nog met de vorige proef een briefje, hebt U dat ontvangen?) Hartelijke groeten, ook namens Nelly aan U beiden. en de kinderen Hoogachtend geheel Uw PN.v.E.
De heer Wiessing heeft mij, onbeschoftelijk, niet geantwoord. Ik ben daar dus van af. Het boek v. Verhaeren is nog niet verschenen.
10 F. Ik krijg daar een briefk. v.Jacques, meldend over een conferentie van U met de Haan en Gerretson in Den Haag. Ook Gerretson? Is zijn adres nog hetzelfde? |
|