De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
161.
| |
[pagina 247]
| |
hun inhoud en wezen, en wilt U mij dus deze maal vergunnen heelemaal open mijn eigen intiemste gedachten over deze verzen te zeggen? Mijn eigen gedachte is voortdurend geweest, dat dit de beste, diepst-doorvoelde, en tegelijk rijpst tot uiting gekomen gedichten zijn, die ik ooit schreef. Ik heb dit gevoel zóó sterk gehad, dat ik ze met een paar andere voortdurend afzonderde, en er een warm gevoel van had, alsof ze mijn intiemste leven, ontdaan van iedere houding, volledig weergaven. Het is zóó sterk, dat ik er zelfs met eenige ontroering aan denk, en dat, wanneer ik ze een enkele maal voorlas, de ontroering v.d.inhoud zich weer geheel van mij meester maakte. Ik heb dit zoolang ik dichter ben, nooit zóó sterk ondervonden, ik zou zelfs durven zeggen, dat ik het nooit ondervonden heb. Ik heb niet alleen niet de gedachte van in overleefde gevoelens te hebben geleefd, maar het is mij, of het gevoel van deze verzen mijn eigen levensinhoud is, en dat al het andere werk dat van het tegendeel spreekt, niet anders is dan de worsteling om uit de beklemming te geraken. Het is mij of dit het onherroepelijk gevoel in mijn leven is, - en wanneer U in de Nov.aflev. van Onze Eeuw de 4 eerste gedichten neemt, dan geloof ik, dat U beter dan uit deze woorden begrijpen kunt, hoe ik dit bedoel. Het vreemde is, dat deze gedichten zonder eenige bespiegeling ontstaan zijn, zij zijn naar hun wording volkomen zuiver emotioneel, - emotioneeler heb ik gedichten nooit geschreven. Dit kan eerder een reden zijn om mij in de verzen te vergissen, dan om er zeker van te zijn, dat zij poëzie zijn, dat weet ik. Hoe emotioneeler, hoe gemakkelijker de herlezing dezelfde ontroering wakker maakt, en hoe spoediger deze zich in haar onmiddellijkheid zal substitueeren voor de misschien ontbrekende poetische ontroering v.'t gedicht zelf. U ziet, dat ik deze mogelijkheid onder de oogen zie, maar desniettegenstaande dat kan ik over deze verzen niet anders denken dan ik doe. Ik heb zoo'n gevoel van zekerheid, dat ik, wanneer ik ze zou komen te veroordeelen, in dezelfde lijn, mijn geheele werk voel te moeten veroordeelen, omdat ik, het heetste gevoel in mij gehad hebbend, de sterkste emoties blijkbaar niet tot poëzie zou kunnen maken, en dus de poëzie der zwakkere mij waardeloos zou schijnen. Nu U eenmaal de gedachten over deze verzen hebt, die U in Uw brief uitspraakt, zult [sic!] U dit alles misschien licht een beetje überschwenglich lijken, ik zou mij dat kunnen begrijpen. Toch is het niet zoo bedoeld en gevoeld, ik leg U eenvoudig een biecht af van mijn intieme gedachten over verzen van mij, gedachten, die ik heb sinds ik ze, een paar maanden geleden schreef. Maar dan begrijpt U, wat Uw brief plotseling voor mij beteekent. Ik voel mij op 't oogenblik alsof mijn innerlijkst bestaan onzeker is gemaakt, ik voel mij tegelijk onbeschrijflijk teneergeslagen, juist omdat het voor mij nu niet de kwestie van deze gedichten is, maar de levenskwestie van mijn dichterschap. Wat ik hier allemaal schreef, zal U wel niet tot een ander gevoel brengen, - het zijn gepassioneerde uitroepen, - en de kwestie is eenvoudig, dat de verzen U juist niet emotioneel hebben aangesproken. Wat moet ik nu doen, en denken en gelooven? Als ik dit verwacht had, toen ik Uw brief openmaakte! De kwestie is: Ik begrijp het niet, en ik voel het niet. Ik sta voor de omstandigheid dat de man, wiens oordeel voor mij het meest bindend is van allen in Nederland, nu een oordeel uitspreekt, waar ik mij op 't oogenblik niet door mag laten binden, omdat het tegen mijn geheele persoonlijk [heid] strijdt. Wat schiet er over? Het aan den tijd te laten, die of Uw, of mijn gedachte | |
[pagina 248]
| |
verandert. De Uwe, - onwaarschijnlijk, alleen mogelijk wanneer meerdere gedichten zich vereenigden tot uitingen van een levensperiode, die haar werkelijkheid en de poezie v.haar uiting duidelijk deed worden. Of de mijne, - en daarvan weet ik nu niets. Iets kan ik nu al vast doen: U de gedichten der laatste maanden alle sturen, zoodat U beter over een geheele tijd tegelijk kunt oordeelen. Ik zal ze zoo gauw mogelijk overschrijven, zooveel te gauwer weet ik Uw definitief oordeel. Mijn brief zal U toch mijn heele gemoedstoestand tegenover mijn laatste poëzie, of dan, voorloopig liever verzen, hebben doen voelen. Maar leest U vooral ook die gedichten uit Onze Eeuw.Ga naar voetnoot492 Uit hen - die terugkeer tot het Celloconcert v.Lalo - kunt U misschien nog 't best zien, wat hier is: een leven in de sfeer v. overleefde gevoelens, - of een leven in grondgevoelens, die plotseling al het andere in hun naar boven borrelen, hebben op zij geworpen. Ik zal U niet eens hoeven vragen als 't kan mij spoedig te willen schrijven. Met hart. groeten ook aan Mevrouw Hoogachtend
Het bovenstaande schreef ik van morgen en omdat het tòch voor U eenige waarde heeft, misschien, zend ik U het mèt het navolgende. Ik heb al mijn werk van van 't jaar doorgekeken en er voor 't eerst over nagedacht in verband met wat ik van mijn heele leven weet. Ik ga voort met onbevangenheid over mij zelf en mijn arbeid te schrijven. Ik zie alles nu zóó. Gelijk ik U van 't voorjaar al in een gesprek vertelde: ik ben innerlijk weer aan 't sukkelen geraakt. Dit is b.v. uit de eerste helft der nu in De Bew.geplaatste verzen te merken.Ga naar voetnoot493 Het laatste gedeelte van mijn stuk over Wagner gaf al duidelijk de richting aan, ik heb toen een tijd lang niets geschreven, en daarna heb ik omtrent 2 maanden in een toestand van volslagen depressie geleefd, de 2 maanden om de heele Augustus-maand heen.Ga naar voetnoot494 Daaruit zijn ontstaan, in 't begin Tot den Daimoon, en na dit plotseling: Het Nachtegalenboschje, de 9 eerste gedichten v.Onze Eeuw, Stilte, later nog: Tot een misvormd Kind, nog later Angst.Ga naar voetnoot495 Na ‘Stilte’ meerdere andere gedichten, die U lezen zult. Deze gedichten, ik bedoel nu tot en met ‘Stilte’ zijn volkomen emotioneel ontstaan in een tijd zooals ik mij weinig perioden herinner. Al wat ik hier boven schreef, geldt hiervoor. Het is juist dit, - plotseling in mijn ouder, maar feller, heeter geworden levensgevoel van vroeger naar buiten gebroken, en dat is zóó sterk in mij geweest, dat de gedichten voor mij de zelfde heete melancholie hebben, die veel | |
[pagina 249]
| |
hopeloozer is dan ik haar ooit in de Doolfhof had. Ik ben dus naar mijn leven overtuigd dat ik niet in een sfeer van overleefd gevoel verkeerde, maar in een onderst levensgevoel, dat de bodem van mijn wezen uitmaakt. En dat is zoo duidelijk in de 4 O.E. gedichten. Zooals ik dien tijd mijzelf geleefd heb, is het niet mogelijk dat mijn gevoel een overleefd gevoel was. Ik heb het sterkste besef gehad, dat ik doen kan wat ik wil, maar dat onverhoeds dit eene levensgevoel omhoogslaat en mij machteloos maakt. En tegelijk, dat ik 't zoo fel doorleefd heb als nooit. Het is ook voorbij. ‘Tot een misvormd Kind’, door een onmiddellijkheid in mij opgeroepen, is een gedicht dat een groot beeld geeft van wat ik mij zelf gevoeld heb, een ziel met hoeveel verlangen, maar onherroepelijk geschonden, en eenzaam. Zoo komt het, dat dit gedicht, al weer een maand of meer later geschreven, dezelfde toon heeft en mij dezelfde trilling geeft als ik er aan denk. En Angst, daarna is geheel retrospectief (en vooronderstelt het einde). Dat maakt eigenlijk de rekening op en besomt op hoeveel mij die maanden zijn te staan gekomen. Ondertusschen meen ik alweer de lijn van mijn andere gedichten voortgezet te hebben. Er is dus een abschnitt, een periode, als ik sinds 4 jaar niet meer gehad heb, en die uitgeraasd is. Dat zij er geweest is, is niet te ontkennen. Blijft over haar te verklaren. Ik kan dat nog niet. Misschien is het de laatste koortsachtige (want zoo voelde en voel ik haar) ‘oplaaiing’ van het oude gevoel, misschien zal ik zoo'n periode altijd na lange tijd hebben. Ik weet dat niet, maar wel weet ik, dat ik mij weer oneindig krachtiger gevoel, en zelf dit korte tijdsverloop als volkomen geëindigd voel. Dit alles is dus naar mijn leven. Blijft de poëzie. U zegt,: leg je zelf de vraag voor, - misschien zal je antwoord mij nopen tot een nieuwe beschouwing. Ik heb haar ontkennend beantwoord, maar anders dan U waarschijnlijk gedacht hebt. Misschien kan ik inderdaad U tot een nieuw beschouwen gebracht hebben, - omdat U, plotseling die 4 gedichten ontvangen hebbend, niet wetend, wat daarna al weer volgde, ze misschien ook moeilijk in Uw gedachtengeheel over mij een plaats kondt geven. En door de analogie v.'t uitgedrukte gevoel met het vroegere tot Uw onderstelling: overleefd gevoel, van zelf gevoerd werd. Ik durf niet hopen, dat U nu wel den indruk zult krijgen, dat deze verzen poezie zijn. Ik kan ze niet anders voelen, en wat sterker is (laat ik hierbij dadelijk zeggen, dat zij al lang genoeg geleden zijn, om dat te kunnen zeggen) ik beschouw ze ten volle als mijn ‘beste, diepst doorvoelde en rijpste gedichten’ en twijfel er persoonlijk niet aan, dat het gevoel dat ze mij schreven deed in de gedichten is overgegaan. En hiermede ben ik tot hetzelfde resultaat als in mijn eerste brief gekomen. Of U verandert uw meening, of ik. Ik kan het niet op 't oogenblik, ik zou - het is niet 6 jaar geleden meer, er is geen bijmengsel meer bij mijn gedachten - mijn overtuiging en mijn gevoel geweld aan doen, wanneer ik op 't oogenblik de mogelijkheid openliet, dat ze geen poëzie zouden zijn. Ik ben er van overtuigd, dat U dat geen hooghartige houding zult vinden, daarvoor ken ik U te goed. Alleen, wanneer de gedichten U emotioneel niets blijven zeggen, zult U meer het hoofd schudden, naar mate mijn toon stelliger is. Mag ik er op rekenen, dat ik ook Uw bevinden over deze brief hoor? Om de tweede helft was het U te doen, maar de eerste wou ik er niet aflaten, ik schreef haar bijna onmiddellijk na ontvangst van Uw brief. Ik stuur de oudere verzen als materiaal, ze liggen naar tijdsorde. U heeft dat | |
[pagina 250]
| |
materiaal noodig om Uw gedachte tot op dit oogenblik over mijn ontwikkeling te kunnen vaststellen. De tweede helft v. Woestijne's artikel las ik niet. 't Is ook niet noodig, aldus. Hierin uit de Catalogus v.d.Times Book Club een Wordsworth. Dit is een lange paper edition, de gewone is dus goedkooper (dit is al belangrijk lagere prijs). Times Book Club, Oxford str. 376 - 384 London W. Verder in de Everymans Library 1) 70 ct. in Linnen 1,90 in leer: 2 deelen. De Catalogus v.d.heele library gaat hierbij, werkelijk een mircaculeuse uitgave op behoorlijk papier. Ben Jonson, b.v. in 2 dln. compleet (elk deel 750 blz.!) voor ƒ 1.40 samen. U vindt er misschien wel meer in van Uw gading. Ik herhaal mijn hartelijke gr. van de eerste helft. Uw 1) Lettergrootte die van Uw verzamelde gedichten. |
|