150.
Brief.
DE BEWEGING
Algemeen Maandschrift voor
- Letteren, kunst, -
Wetenschap en Staatkunde.
Redactie:
T.J.de Boer - Albert Verwey
en Is.P.de Vooys
Noordwijk a/Zee
30 Sept.r 13
Beste Van Eyck,
Schrijf je gedichten maar af. Ik geloof dat je voorzichtigheid je bewondering
niet in den steek heeft gelaten. Persoonlijk ben ik van meening dat het
tweede gedicht niet van Bertken is. Bertken is een persoonlijkheid, en die
als zoodanig, zich geen oogenblik te buiten gaat, - de dichter van het
leliënvers is een persoon, dichterlijk en hartstochtelijk, die op een
zeldzaam gelukkige manier haar (of zijn) innerlijke beweging aan de
toenmalige taal heeft weten meetedeelen. Er zou een aardige studie over die
twee te schrijven zijn: de eerste die in iedere strofe het juiste woord weet
te vinden om haar eigen bewuste en voorname houding te teekenen, - de tweede
die van 't begin af juist die woorden niet onthouden heeft of niet gebruiken
kon, en er gemeenplaatsen uit de toenmalige poëzie voor in de plaats zet,
hunkerend naar ruimte om van de distels tot de leliën, van de leliën tot de
minne, van de minne tot de eeuwige zaligheid te geraken: - Bertken die met
een fiere waardigheid zegt: Dye mijn siel alleen begeert hem wil ic nu
inlaten, - de andere die in volledig zelfvergeten fluistert: ic neighe in
der minnen schoot, daer bin ic uut ghevloten; - de eerste zich wendend en
keerend in de zelf gekozen begrenzing, de tweede zich verliezend en
uitstroomend in de golven van haar veel grooter sonoriteit. Het zou
natuurlijk mogelijk zijn dat zulke twee gestalten de verschijningen van één
mensch waren; maar ik houd het ervoor dat Bertke(n) nooit anders dan de
eerste was.
Je Bevrijding heb ik ontvangen en gisteren de groote gedichten met genot
gelezen. Ze hebben de innigheid van je jeugdgedichten, maar daarbij een veel
rijper en kunstvoller zegging. Op gelijke hoogte met de fantasie waar je
gevoel zich telkens in uit, hoort die dictie zelfs tot het heel bijzondere
in die gedichten. Je bent een mijmeraar en de warmte van 't mijmeren is het
sterkst in de twee droomen, die de centra van je onderwerpen uitmaken: het
beschrijven van de wand, en het zien van de gaarde. Juist doordat het vers
zoo verzorgd is, viel ik over één viervoetig: het heeft als eindwoord
‘uitzag’ dat in 't zelfde gedicht nog eens voorkomt.Ga naar voetnoot452