De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
151.
| |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
ergeren. Het maakt op mij heelemaal den indruk alsof de schrijver(-ster) allerlei stukken die zij uit haar hoofd kende, soms op ongelukkige oogenblikken in haar vers gevoegd heeft, - en oorspronkelijk is het dan ook (in de 1ste helft) allerminst. Ook ben ik er ver van af te denken dat er in het gedicht geen schablones voorkomen. Voor de tweede helft houd ik mijn bewondering, rhythmisch zijn ze zeer bijzonder, z.a. U zegt: op zeldzaam gelukkige manier is de beweging der ziel in de taal gekomen. Het gedicht is er dus puur één van de daimonische inspiratie.Ga naar voetnoot456 In het visioen der eeuwige heerlijkheid gekomen, heeft het visioen zelf den dichter aan zijn dichterlijke onvolkomenheden ontheven en hem, meer dan zijn persoonlijkheid bezat, meer als werktuig dus, de macht gegeven eenige strofen van bijzondere glans en bijzondere rhytmische beweging te schrijven. Ik vond dit al heel veel, als resultaat voor de poezie, - ik blijf het bijzonder vinden voor de tijd, - ongetwijfeld zijn die hoogste strophen zoo goed als gemeenplaatsloos (vindt U dit ook niet?). Maar
Voeg ik daarbij dat ik in het stukje nagelaten heb, de interessante psychologische vergelijking van inhoud, rijmklank, rhythme enz. te beproeven, en dat het dus al te zeer te kort schiet, dan moet mij dit alles wel tot de conclusie brengen, dat ik U vriendelijk moet verzoeken, het stukje te willen terugzenden en mij vooral te verontschuldigen, dat ik U 't lezen van een in mijn handschrift geschreven stukje, benevens 2 briefkaarten en een brief, en het schrijven van een of twee brieven op de hals geschoven heb. Ik heb het besef van mijn zonde. Ik hoop, dat U kritisch niet al te slecht van mij zult denken en mij niet voor al te onzeker zult aanzien. Ik moet alleen1 niet toegeven aan enthousiaste en verontwaardigde opwellingen. Hadt U deze beschouwing wel verwacht? Had ik U maar niet die moeite gegeven! Maar mijn berouw is oprecht. Ik was heel blij met Uw opmerking over Bevrijding; dat U juist, over de warmte v.mijn jeugdgedichten als aanwezig spreekt, vooral, deed mij veel genoegen, want dat had ik zoo graag gehad in mijn werk. Die één 4-voeter (helaas! (ik kan zulke dingen slecht uitstaan) dat hij er is, hindert mij.) dankt zijn aanwezigh. natuurlijk aan het enjambement v.d.vorige regel, een [onleesbaar] van 2 lettergrepen, die bij de volgende regel behoorend naar de zin, in de lezing deze regel volledig maakte. Wanneer het | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
Titelblad van de bundel Gedichten/Het ronde
perk/Lichtende golven. 1917.
| |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
gedicht in mijn bundel 't volgend jaar wordt herdrukt, dan kan ik 't herstellen, waardoor ik tegelijk de herhaling ‘uitzag’ kan doen verdwijnen.Ga naar voetnoot457 Ik vrees dat de 2e e. 3e regel van Lanceloot [met potlood doorgeschrapt, en in potlood erboven geschreven: Ludovico], wel aanleiding tot verwijt zullen geven, als tegenstrijdig en dus ‘ongeziens’ bevattend. Toch ben ik overtuigd v.d. juistheid der visie. De roode avondroodglans aan 't plafond heeft niet te maken met de onzekerheid van het licht. De soort licht vlak voor en vlak na zonsondergang doet mij juist zóó aan. Dat daarna, in het diepste oogenblik van het avondrood buiten, het rood aan de zoldering voor de koortsig-denkende Lodewijk een koorts lijkt, is verder, geloof ik, eveneens juist. Heb ik hierin gelijk? (In een vers v. pas geleden had ik meen ik, een goede uitdrukking voor die onzekerheid: De zon verzonk, het land lag naakt,
zijn glinsterende weeldekleed
Van licht en zomerkleur geslaakt
Hing los nog over de aarde... en gleed -Ga naar voetnoot458)
Ik sprak daarstraks van een nieuwe bundel. Met mijn huwelijk sluit ik die, waaraan ik nu bezig ben, af. Ik kan mij niet voorstellen, dat mijn huwelijk niet een ingrijpende, en dus poëzie-bepalende gebeurtenis zou zijn, en dus van zelf het eindpunt van een bundel zou aangeven.Ga naar voetnoot459 Dat brengt mij op 't examen. Ik werk zeer geregeld, maar de hoeveelheid valt tegen. Toch nog altijd de gedachte het van 't jaar te doen. Ik heb de omvang werkelijk onderschat. Nog even één opmerking over 't gedicht van Bertken. Ik had U nog willen vragen, of 't (langere) in Uw stem valt. Ik herinnerde mij Uw gezegde over 't lezen van gedichten van vrouwen. Dit dan, om een aanduiding of 't van een vrouw of een man is!Ga naar voetnoot460 Een raar bewijs voor een literatuur-historische beschouwing zou het geven, wanneer ik onder de dingen vóór: leeservaring op dit gebied gaf. Ofschoon de literatuur-historie er ontzaglijk bij zou winnen, wanneer zij op dergelijke subtiele wijzen de kunst woog en beschouwde, die zij wil beschrijven en naar haar wézen, n.b. indeelen.2 Ik kijk al weer uit naar De Beweging. Staan er nieuwe gedichten van U in? Ik hoop het,-ofschoon ik het nauwelijk[s] geloof: U bent tegenwoordig toch schaarscher dan | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
vroeger of lijkt dat maar zoo, omdat ik de jaargangen van vroeger bij elkaar voor 't eerst zag 1897-1900, en nu de maanden die er tusschen zijn beleef? 't Ziet er met de andere tijdschriften tegenwoordig anders toch allerberoerdst uit. Ik geloof, dat ik U al weer lang genoeg heb opgehouden. Ik snak naar een dag in Noordwijk. Maar, zegt mijn repetitor: ieder uur is voor mij goud waard (erg billijk dan, dat hij voor 't uur dat ik bij hem doorbreng, maar ƒ. 3 rekent) en 't zal er dus wel niet van komen. Trouwens spookt ten Uwent de man met de trap, de kwast en het luchtje. Wilt U veel groeten doen aan Uw familie en zelf ook hart. gr. v. Hoogachtend
Jacques schreef iets over ‘gekal’ van Woestijne over Stoppelaar. Heeft U dat misschien of van wanneer is 't?Ga naar voetnoot461 |
|