141.
Briefkaart. Poststempel:
's-Gravenhage 27/6/1913.
Aan den Weled.geb. Heer A. Verwey
Noordwijk aan Zee.
Zeergeachte Heer, Met veel genoegen las ik Uw briefkaart. Zoudt U voor de
eene helft de 4 gedichten: I Een Dichter, II De Verlaten Vrouw, III De Oude
Zwerver, en IV de Verloren Zoon willen nemen, d.w.z. de ‘aangekleede’
gedichten, - voor de andere helft (ongev. 7-8 pag.druks) de rest. Liefst in
deze volgorde: I. 1 Elegie - 2. Een lange onbegrepen stilte-3. De
orgelman-4. Ik heb deze avond-5. Geluk-6. Begrafenis. II, 1-Een droef lied
heeft geklonken, - 2. Hij hield zijn gelaat. 3. Deert het mij nog - 4.
Kinderstemmen - 5.Morgenliedje -6. De Boodschap der Winden. De volgorde
dezer gedichten zóó heeft iets van een ironie. De eerste
helft onder I,1, 2, 3, 4, 5, 6 en de tweede helft II enz.-Ga naar voetnoot422
Ik ben in Leiden op de bibl. geweest, om 't ex.
v.Bertken te zien. 't eenig resultaat is, dat ik ontdekt heb: dat er een
pag. van de verzen aan ontbreekt. 't Gedicht bij Kalff mocht ik niet
ontdekken,Ga naar voetnoot423 ik zal nog eens zorgvuldig de liederen nalezen, - ik mócht mij
eens vergissen, vóór ik R. schrijf. - Van Royen vertelde Boutens dat ik de Middeleeuwsch(e) ged.ging
uitgeven. Dat vond hij, natuurlijk, heelemaal niet goed. 1o, omdat ik geld wil verdienen. 2o, omdat er over
de tekst, na de philologen eerst eens een dichter moest
gaan! U ziet dat mijn dichterschap niet eens werd toegelaten. 't Begint