131.
Brief.
Noordwijk a/Zee 6 Maart 13
Waarde Van Eyck,
Dat de lezing van je artikel je bedruktheid zou wegnemen had ik gehoopt, en
ook wel gewacht. Je droeg ze trouwens met zooveel humor dat ze me allerminst
ontstemmen kon.
In de volledige lektuur van Milton heb je een aanwinst die ook door je
hevige, en oprechte, afkeer van zijn Gods-conceptie niet kan worden
tenietgedaan. Paradise lost is naar mijn mening het sterkste bewijs dat een
kunstwerk groot kan zijn, en van de allergrootste, ondanks dat het op de
indringendste manier kritiseerbaar is. Je opmerking dat Miltons God - als
anthropomorph beschouwd - de onnoozelste en aanstootelijkste schepping is
die zich denken laat, vind ik volkomen juist. Dat ook Shelley dat vond en de
ware beteekenis van het gedicht zag in Lucifer, is ook waar.Ga naar voetnoot390 Iets anders is in hoeverre die moderne
anthropomorphische opvatting tegenover Milton geldt en of die voor ons
aanstootelijke verschijning niet de draagster is van een anders-geaarde
verhevenheid. Er zijn hoogten en diepten waartoe ook de best gedisponeerde
geest niet stijgen of zich in verzinken kan: vooral niet als de eeuwen
scheiding maken en eigen ontwikkeling sterk aan noodzakelijke vormen
gebonden is. Er zijn in het geestelijke systemen waartoe Milton, op den
leeftijd toen hij zijn epen schreef misschien den weg vond, - een weg die
ons vooreerst gesloten blijft.
Dit alleen om je mijn overtuiging mee te deelen daar Milton, als ieder groot
en volgroeid dichter, zijn eigen geheim verbergt, dat in zijn uitwerking
door ons gevoeld, maar niet door ons doorgrond kan worden.
Meer hiervan te zeggen zou tijd vereischen, en ook wel niet anders mogelijk
zijn dan door een studie - die me misschien is voorbehouden.