De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
130.
| |
[pagina 205]
| |
harmonie.Ga naar voetnoot386 Vervolgens pag.18 't einde der 2e alinea. Hier heeft hij iemand op 't oog, dat blijkt, en aangezien hierover niets geschreven is, en de zaak aansluit aan Kloos' antwoorden aan mij, meen ik, dat ik hier bedoeld ben.Ga naar voetnoot387 Maar met die ervaring, ben ik nu, om de zaak niet te schaden, expres heel voorzichtig geweest met het toelaatbaar stellen van dingen, die met een beetje kwade trouw en een hoop wanbegrip als negaties van de N.G. desideranda beschouwd kunnen worden. Ik zou echter wel eens graag van U hooren, of U dergelijke voorzichtigheden goed acht, of U 't misschien niet beter acht, minder op verkeerde uitlegging te letten, en eenvoudig tot de laatste consequenties alles te zeggen, wat men wil, al is dit voor een verstandig mensch ook uit het geschrevene reeds op te maken.- De verandering van uitgever lijkt mij heel gunstig. De Beweging lijkt wat op Odysseus. Na vele lotgevallen, na een dreigende dood òf door Scylla-Koole of Messchaert-Charybis komt zij eindelijk in het oude land terug, van waar zij begon. Zij heeft gelukkig geen uitgever gehad, die de medewerkers tot zwijnen deed worden. Ik heb de heele Paradise Lost en Regained gelezen. Met een groote bewondering voor het geheel als kunstwerk in verzen en tallooze fragmenten, vond ik het gedicht zoodra God of Jezus hun mond opendoen, of hun zonderlinge daden goedgepraat moeten worden, volslagen mislukt, of tusschen beiden zelfs belachelijk. Ongetwijfeld heb ik te onderscheiden tusschen den puritijnsche [sic!] dichter en mij-persoonlijk, die al die theorieën van vrije wil, erfzonde, voorbeschikking, verlossing, etc. onhoudbaar vind. Het is voor mij evenwel een feit, dat ik die kwesties van 't gedicht niet meer als theoretische onhoudbaarheden, maar als nonsens voel. Wat ik als menschenleer aan ieder gun, die het wenscht te bezitten, verkrijgt voor mij, waar God ze spreekt een eigenschap van onverdragelijke zinneloosheid. Ik heb God nog nooit zóó gedacht gezien als iets van absoluut redelooze willekeur, ronkende, ijdele pronkerij lievende arrogantie en machtelooze zelfverheffing. Maar spreekt het niet van zelf, dat ik het als een ontzaglijke fout voel, dat Milton zóó onmachtig gebleven is, van zijn God, waarlijk de adem der goddelijkheid te doen uitgaan. Menschelijk gesproken komt mijn | |
[pagina 206]
| |
gemoed in opstand tegen dit gewrocht; in plaats van de projectie van den volmaakten mensch van de eeuwigheid, is deze God de bezitter van alle bij uitstek kleine eigenschappen. En over alles heen: het voortdurende gevoel van grenzenlooze, roekelooze, misdadige willekeur. Ik heb de ingeboren bekwaamheid mij als afstammeling uit religieuze geslachten in een antropomorphische God in te leven, - er is geen sprake van dat eigen overtuigingen mij tot een onbevoegd lezer en beoordeelaar van het werk als kunstwerk maken, - ik kan het gedicht niet anders [lezen] dan een als geheel - nu bedoel ik de idee - mislukt gedicht. Wat de Paradise Regained betreft dat vind ik haast onleesbaar. Die onnoodzakelijke uitbreiding van een kort en indrukwekkend bijbelverhaal tot vier boeken mist in deze uitwerking voor mij bestaansrecht. Jezus is hier dood en onmogelijk. Ellenlange bespiegelingen, werkelijk te veel eer aan Satan. Hoe kan Jezus zich, ik bedoel nu, mijn Jezus, de Jezus die in mijn gevoel en gedachten leeft, zich zoo vernederen. De korte verachting, die alles omvat, - de verbrijzeling van de slang, de vrijmaking der menschheid, de verhevenheid van God en Christus - van Retro me, Satanas hier in de lengte uitgerekt. Ik wou U dit alles schrijven. U vindt het misschien onuitstaanbaar arrogant, dat ik zóó durf te spreken over een reus als Milton, maar mijn terugschrik is sterker naarmate ik Milton grooter voel, de Milton, kunstenaar van Paradise Lost en andere gedichten dan. Ik heb gezwolgen aan sommige stukken. De mighty line, de magistrale opbouw van het heroische vers, - er zijn weinig dingen, waar ik mijn liefde zoo levend voor voel. Maar even sterk is mijn afkeer van heel, heel veel. Ik kan ze niet anders zien als groote artistieke fouten. Die God, het centrum van het gedicht, waarvan alles emanatie is, zoo klein en gering, zulk een afstand tusschen wezen en honderdmaal in woorden uitgeworpen schijn, vermoordt in veel opzichten 't gedicht voor mij.Ga naar voetnoot388 Milton als Kunstenaar kon toch 't begrip gehad hebben, dat hij zijn God zich niet voortdurend en eindeloos kon laten verdedigen tegen menschelijk-eindige beoordeelingen zijner daden, zonder alle oneindigheid verloren te laten gaan. Deze God is nog niet eens selbstherrlich, hij heeft 't geweten van één die nooit iets kan doen, zonder daarna ellenlange achteraf-verdedigingen te uiten. Deze lectuur heeft mij in beroering gebracht.Ga naar voetnoot389 Eigen kleinheid alléén, tegenover Miltons grootheid en groote naam doet mij vragen, of ik het recht heb zóó te schrijven, maar ik hoop, dat U mijn beschouwingen zult billijken en mij vergeven, dat ik er U mee lastig viel. Na bel. en hart.gr., ook aan Mevr. en de jongere huisgenooten als altijd Met de meeste hoogachting | |
[pagina 207]
| |
Brief door Albert Verwey op 4 maart 1913 gericht
aan P.N. van Eyck.
| |
[pagina 208]
| |
|