120.
Brief.
's-Gravenhage, 3 Jan. 13.
Zeer geachte Heer,
Hierbij gaat mijn artikeltje over Jaap's bundel,Ga naar voetnoot351 - ik hoop
dat het U bevallen zal. Ik stelde het onder de algemeene titel, omdat het,
hoewel kort, toch iets meer dan een kritiekje is of zijn wil. Maar wanneer U
't liever onder Boekbeoordeelingen wenscht te hebben, dan voeg ik mij daar
natuurlijk naar. In elk geval ben ik vroeg genoeg, en blij, dat ik mijn
belofte heb kunnen houden. Ondertusschen zal ik wel weer een ander onderwerp
vinden, nu dit achter de rug is. Mocht U misschien nog schrijven, zou ik dan
toch even Uw meening mogen weten, omtrent de mogelijkheid van oppeilbrenging
der 2 sonnetten: Daad en Vrede?Ga naar voetnoot352 Bij voorbaat mijn hartelijke dank.
Wat zal ik blij zijn, als mijn studie voorbij is. Zeeën van arbeid zie ik
voor mij liggen, - ik zou graag dadelijk alle zeilen bijzetten en met volle
vaart de branding tegemoet varen. Maar ik ben er nu gauw doorheen. - Ik las
Kloos' studie over Rhijnvis Feith.Ga naar voetnoot353 Hij schimpt eenige malen op de
jongeren. De Nieuwe Gids heeft weer een vrij duf nummer op 't
gebied van poëzie. Ik snap absoluut niet, met welk motief van Vriesland die
twee lorretjes heeft meenen te moeten publiceeren.Ga naar voetnoot354
Zeer zeker heb ik zelf ook niet altijd geweten, wat ik publiceerde, maar ik
deed het althans in de heilige overtuiging dat ik goed werk leverde. Ik kan
mij niet voorstellen dat v.V. dat van deze verzen vond. -
Ik spits mij nu op de zorgvuldige lezing van het groote gedicht van de Vooys, waaraan ik een levendige herinnering
wegdroeg uit Noordwijk.Ga naar voetnoot355
Gerretson schreef mij met opgetogen woorden over
Uw artikel. Over enkele dagen begint ook voor hem het absoluut gebonden
leven.
Ik bemerk, dat ik maar wat babbel, - daarvoor is Uw tijd te kostbaar. Mijn
hart. en bel. gr.aan Mevrouw, de huisgenooten, en zooals altijd dezelfde
voor U
van Uw
dw
Hoogachtend
P.N. van Eyck
Columbusstr.223.