De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
119.
| |
[pagina 191]
| |
levenskrachtig zullen blijken, en dus een tijdperk in de geschiedenis der Ned. poëzie zullen vormen. Ik hoop, dat U mijn bewondering niet overdreven zal schijnen, - ik vind het buitengewoon naar, iemand van aangezicht tot aangezicht een bewondering over iets bepaalds te zeggen. Daarom frappeert te meer misschien de toon van mijn brief. Het is ook iets vreemds. Een paar frasen in Kloos' laatste kritiek hadden mijn gedachte machine aan 't werk gesteld.Ga naar voetnoot350 Het heeft mij gisteren geen rust gelaten, ik heb uren lang wakker gelegen met een wemeling van gedachten, zinnen, plannen, betogen,- zoodat ik van morgen het plan maakte een artikel te schrijven over ‘Gedachten en Gevoel in Poëzie’, of zoo iets, en dat te maken tot het eerste duidelijk omschrijvende stuk, waarin de verhouding tusschen het wezen der nieuwe Gidsers en het onze uitelkander gezet zou worden, en de eerlijke aanwrijving van dingen die wij niet willen, onmogelijk zou worden. U bent mij voor geweest, het eerste geschrift is van U geweest. En al mag het waar zijn, of waarschijnlijk, dat het overtuigende en later komende artikel van mij of anderen in De Beweging momenteel grooter geweest zou [zijn], dat er minder verdachtmaking mogelijk zou geworden zijn, - wanneer het eerste stuk uit ons midden gekomen was, de overweging van ons werken sub specie aeternitatis of generationus futurarus maakt voor mij die waarschijnlijkheid absoluut onbelangrijk. Integendeel, is het voor mij, een versterking van een geloof niet in mij, maar in ons, die naar U zei geboren bent met de gave naast het Eene of Eigene, het Andere te zien, wanneer U dat Andere beschrijft, precies in hoofdlijnen uitspreekt, wat ik mij zelf over mij zelf en de tijdgenooten gedacht heb. Uw artikel, Uw ideeën in een aaneengeschakeld betoog brengend, was voor mij een toetssteen. En dat b.v.ik al aangeboren zou bezitten, waartoe U eerst later gekomen was, dat doet mij zien dat de logische schakeling, die in niets ontbreekt, hier aanwezig is. Mag ik Woensdag bij U komen? Of vindt U dat te spoedig na de vorige maal. Ik zou de verzen van Andrian wel graag gauw hebben, voor de opbouw van mijn boekje. Wilt U mijn bel.gr. aan Mevr. en de kinderen doen? Met hart.gr. |
|