40.
Brief.
[in
potlood bijgeschreven ‘Zonder antwoord gebleven’]
[Ongedateerd. Met potlood onderaan: 1909.
Zie Verweys
brief van 26 augustus 1909]
Hooggeachte Heer,
Wanneer ik niet de vaste meening bezat, dat het werk dat ik U hier nog zend
van anderen aard is, dan hetwelk U afkeurt, - dan zou ik U niet meer lastig
gevallen hebben. Ik kán De Beweging maar niet zoo mij zien ontvallen: sta
mij toe het nog éénmaal te beproeven, ik beloof U, daarna niets meer te
zullen sturen. Zou dan werkelijk alles wat ik nu schrijf,
minderwaardig zijn? Erkentenis en Om
Liefde zijn van dezelfden tijd als de afgekeurde gedichten,Ga naar voetnoot131 - dit mag mij de hoop geven, dat ook nu niet mijn
geheele productie tot diegene behoort, die U verstandelijk-gecomponeerd en
inhoudsloos noemt. Bij de Ruïnen van Babylon is niet verstandelijk gecomponeerd.Ga naar voetnoot132 Welk
gedicht ervan gekomen is, zult U misschien beoordeelen willen, maar ik weet,
dat het een plotseling opgewelde idee was, die niet door een voorafgaande
logische gedachtengang voorbereid werd. En inhoudsloos? Het kan zijn, dat ik
niet meer de macht heb, de inhoud die ik wil geven, te
geven. Maar het gedicht is mijzelf uit het leven gegrepen. Daarom durfde ik
't nog sturen. U begrijpt zelf, hoe verschrikkelijk het voor mij moet zijn,
te komen tot de overtuiging, dat ik niets beduidends meer
te zeggen heb. Dáárom juist zult U deze ééne zending nog wel aan Uw
beoordeeling willen onderwerpen.
Ik wilde gaarne nog één ding zeggen: Dat het mij getroffen heeft hoe gematigd
uw brief is, en hoe U het al of niet aannemen van uw oordeel als
noodzakelijk afhankelijk stelt van mijn eigen toestand. Ik verzeker U, dat
ik mij nooit in een zaak van dit belang zal laten leiden door mijne
ijdelheid. Het verschil tusschen Uw brief en de brieven van Gutteling is te
groot.Ga naar voetnoot133 Wanneer ik U, zelfs, met deze schrijfsels in mijn
hand, er de onjuistheden, de weifel-achtigheden en de flagrante
afhankelijkheden van kon aantoonen, dan ben ik overtuigd dat U,
niettegenstaande Uwe genegenheid voor G. zoudt inzien, dat de verhouding
tusschen hem en mij niet anders kon loopen als zij