39.
Brief.
Noordwijk a/Zee
26 Augs.09
Waarde Heer Van Eyck,
Tot mijn leedwezen kan ik ook dit laatste werk dat u mij hebt toegezonden,
Het Tweede Tweegesprek van De Dichter en de Jonge Vrouw, niet voor De
Beweging aanvaarden.
Uw bundel heb ik indertijd ontvangen. Een bespreking ervan, die ik toen
geschreven heb, verschijnt in het Septr.nr.Ga naar voetnoot128 Op de
verzen waarover ik een ongunstige meaning heb, ben ik daar niet uitvoerig
ingegaan.Ga naar voetnoot129 Voor het publiek was
dat, docht me, niet noodig, en uzelf meende ik mondeling voldoende mijn
bedoeling te hebben uiteengezet.Ga naar voetnoot130 Ze kwam daarop neer dat verzen als
Het Blijde Leed, Gedroomde Liefde, Dichters Zielslied, Vreugdes Wonder en
dergelijke mij toeschijnen inhoudloos te zijn; en ik kan enkel hopen dat bij
vernieuwden gevoels-aandrang het verschil tusschen dit en
uw vroeger werk u zal in het oog vallen.
Zoolang dit niet geschiedt en u wel gedachtelijke composities en verzen en
rijmen, maar geen nieuw innerlijk leven meedeelt, lijkt het mij nutteloos de
korrespondentie voort te zetten.
Uit uzelf meet die vernieuwing voortkomen: het aannemen of verwerpen van mijn
oordeel kan alleen het gevolg zijn van die verandering.
Geloof me inmiddels, dat ik u met genoegen geraden heb waar ik dat mogelijk
vond.
Vriendelijk groetend,
Albert Verwey