21.
Brief.
Noordwijk a/Zee
1 Juni 08
Waarde Heer Van Eyck,
Ziehier een snel antwoord. Uw gedichten zal ik met genoegen plaatsen. De
klank en kleur van uw poëzie voel ik het sterkst in Orpheus' vaart. Toch
hebben de anderen hun eigen tint en zuiverheid.
In een tijdschrift verlangt men meestal stalen, geen herhalingen. Dat veel
gedichten van eenzelfde soort alle goed kunnen zijn, ontken ik niet. Toch
bedoelde ik wel een wenk: u heeft, voor iemand van uw jeugd, een bizonder
gelijk blijvende dictie, een overheerschende dictie. Komen
daarbij ook nog de overheerschende kompositievormen, dan gaat alle gezag in
uw werk naar die reflektief-vaststaande, en voor het vrijere scheppende
vermogen, voor fantasie en woord, schiet niets over dan het, langs de
eenmaal gegeven lijnen, ophoogen en aanvullen. Niet dat ik u van het
‘inkleeden’ wil afhouden: in Nederland zijn wij daarin voorloopig ten
achter; - maar ik wil u de bron niet zien vergeten, om beekjes die zonder
bron uitdrogen.
Het doet mij genoegen dat u er geldelijk beter voorstaat. Ik wist ook niet
dat u, voor Europa, een zoo groote proza
bijdrage geschreven had. De vorige verzen zijn bij den drukker en als er
ruimte is, denk ik ze in het Juli-nr. optenemen.Ga naar voetnoot69
Vriendelijk gegroet
Albert Verwey