18.
Brief.
U.B.A. Verwey X.52
Den Weled.geb.Heer, den Heer Albert Verwey
Noordwijk aan Zee
Hooggeachte Heer,
Hierbij heb ik de eer en het genoegen U een artikeltje toe te zenden over de
sonnetten van ShakespeareGa naar voetnoot53: het is de U hoogst waarschijnlijk[e?]
onbekende opvatting van WildeGa naar voetnoot54, door mij
met een enkel argument vermeerderd, die ik onder de aandacht der
letterkundigen wilde brengen.
Ook ben ik zeker, dat U haar met de grootste belangstelling
zult lezen en houd mij overtuigd, dat U het voor plaatsing interessant
genoeg zult vinden. Voor alle vragen geeft zij een rationeel antwoord en zij
maakt eindelijk een ongestoord lezen van die mooie verzen mogelijk.
Het is mij ook aangenaam U dit te kunnen zenden, omdat U het misschien niet
bezwaarlijk zult vinden, naast mijn verzen, wanneer het goed is, ook wat
proza op te nemen. Zoo, zonder overlading, ben ik dan in staat wat meer in
Uw tijdschrift te schrijven. Ook hierom voornamelijk ben ik blijde dit te
kunnen zenden. Door het feit, dat U mij in veel en veel langer niet
geantwoord hebt, dan te voren, ben ik eenigszins bevreesd geworden, dat ik U
met het een of ander onaangenaam mocht hebben
aangedaan. Het is nergens mijn doel geweest, natuurlijk, en het zou mij
uiterst pijnlijk zijn, U die mij zoozeer tegemoet gekomen zijt, onwillens
tegen mij te hebben ingenomen. Ik hoop dat ik U bij de blootlegging mijner
financieele zorgen, niet de meening heb gegeven, als zou ik van mijn kunst
een geldzaak maken. - ik meende het aan U te mogen schrijven en van U, zoo
het mógelijk was, eenige hulp te kunnen verwachten. Mijn productie is van
zichzelve overvloedig genoeg, en ik kweek geen kunstmatige inspiratie.
Ik wilde U vragen, of in het Julinummer wellicht werk van mij geplaatst zou
kunnen wordenGa naar voetnoot55. U weet niet, uit welk een verlegenheid mij
dit helpen zou. Van mijn onmisbare bijdrage voor 1 Juli ontbreekt mij nog
een ƒ.25,- Zoudt U mij niet eens