De getooide doolhof(1909)–P.N. van Eyck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Een Droom uit het Zuiden. (Het lied van een zieltje dat wijsjes zong, tot het de liefde leerde.) Voor Minny. Daar was een rozentuintje, Zoo frisch en morgen-jong, De Meiwind roerde elk kruintje En 't wufte bijtje zong. De Meizon vleide een kleurtje Om àl de roosjes heen, Waar menig teeder geurtje Uit wólkte en stil verdween. De kleur'ge vlindervluchtjes Omrilden tak en bloem, Zij neurden korte zuchtjes Van een geheimen roem. En ròse en witte blaadjes Die daalden traag en zacht, En sierden blanke paadjes Met schoonheid zonder pracht. [pagina 39] [p. 39] Daar liep een heel klein meisje, In zilver-wit gekleed, Zij speelde een fluitewijsje Van vreugde en dàn van leed. Een nauw bewegend kindje, 't Leek blijde en heel tevree, Heur haar in 't murmlend windje Woei met de geurtjes mee. Zij was een room-bleek beeldje, Haar zoet gebaar ging broos Als een beminnend streeltje Rondom de rijpste roos. Die legde ze in een bedje Van blaadjes, wit en kuisch, Toen zweefde 't luchtig tredje Weer naar heur lichte huis. Haar kleine fluiteliedjes Vergat zij gansch en al, Haar lachen en verdrietjes In morge' en avondval. [pagina 40] [p. 40] Daar stond het rozentuintje Weer zwijgend en alleen, De Meiwind roerde elk kruintje, De Meizon lonkte en scheen. En heel het blonde daagje Vergleed en glom zoo teer, Geen lachjen en geen klaagje Omzong de rozen meer. Vorige Volgende