De getooide doolhof(1909)–P.N. van Eyck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Dichters Zielslied. Ewig war ich, ewig bin ich, ewig in süss sehnender Wonne. R. Wagner: Siegfried, 3e Akt. Veel maanden lang heb ik dit rein gezicht Diep in mij zelf bewaard, Nu groeit het tot een rijk en rijp gedicht, Dat alles samengaart. Nu weet ik, dat ik éénmaal heb geleefd Op gouden troon in Hemels tent, En dat mijn ziel Gods gloed gedronken heeft En zuivren tocht gekend. Daar waaiden zilvren winden om mij heen En 't licht vloot rond in eeuw'gen dans, Daar drupten paarlen geuren en 't geween Van een juweelen glans. En aan ivoren taaflen zat ik aan En at van Hemels blanke brood, En droeg mijn handen zwaar en vol belaân Met vruchten rijp en rood. [pagina 31] [p. 31] Daar klonk en zong de oneindige eeuwigheid Uit keel die niemand zag, Wij hadden elk ons heerlijk deel bereid Van een geheimen lach. Maar ik verlóór mijn wijdsche deel en schat Neerstortend naar deze aard', En hunker nu naar wat ik ééns bezat Maar zwak, niet heb bewaard. Doch één herinnering, één vreemde droom Vond naar mijn hart zijn pad, Nu hoed ik staag met bevend-heeten schroom Die vonk van wat ik brandend had; - Die gloeit in luidloos, wijd-verstilde nacht Diep in mijn oog gelijk een ster, Die leidt mijn droomen vleiend-traag en zacht Naar rijken hoog en stralend-ver. Vorige Volgende