De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en H. Marsman
(1968)–P.N. van Eyck, H. Marsman– Auteursrechtelijk beschermd28-III-'29.Geachte Heer v. Eyck, Ja, wie weet ontmoeten wij elkaar toch nog eens --, maar wáár moet dat dan op uitloopen, als u niet ziet, dat ‘de Lamp van Diogenes’, met al zijn gebreken, voor zoover hij na onze principieelste brieven ontstaan is, voor het kleinste, maar belangrijkste deel dus, wel degelijk een antwoord mijnerzijds kan zijn. Indien er een verbreeding, een verruiming in is te vinden, dan ook naar aanleiding van onze correspondentie, en vooral van de stukken van Matthijs Vermeulen. -Ga naar voetnoot62 Maar ik blijf U een samenvattend antwoord schuldig, inderdaad. Ik kan het intusschen nog niet geven. Het gaat mij vreemd, maar ik hoop: op den duur vruchtbaar, de laatste jaren: allerlei ‘zekerheden’ ontglippen mij, en ik heb het gevoel, dat vrijwel alles op losse schroeven gaat staan. - Ik zal ook, zoodra dat mogelijk is, het critiekschrijven staken, voor eenigen tijd. De zaken compliceeren zich voor mij zienderoogen, en binnenkort zal ik geen critische regel meer kunnen of willen schrijven. - Later hervat ik het dan wellicht weer, zooals ik hoop later ook weer verzen te zullen schrijven. Nu dringt alles mij naar het proza, dat ik langzaam tot een persoonlijken vorm voel worden. - Ik kan misschien, - maar ik weet nog niet wanneer - mijn critisch werk voorloopig stilleggen met een artikel, dat dan, tot nader order, de brochure vervangen kan.Ga naar voetnoot63 Ik zal zien. - ‘De strijd der normen’ zooals | |
[pagina 56]
| |
ik het noem, heeft den laatsten tijd meer mijn aandacht dan de ‘Imaginatio (Imitatio) Dei’, al hangen die samen. - Het doet mij genoegen, dat de houding waaruit mijn Inkeer-bespreking geschreven is, U sympathiek is. Of U, of de besprokene, ooit kan beoordeelen in hoever een critiek zijn wezen doorziet, betwijfel ik sterk, maar in elk geval heeft Uw tweede bezwaar mij inderdaad weer eens versteld van mij zelf doen staan, al is het een raadsel, dat deze fout bij uitzondering niet uit haast, als U wilt slordigheid is ontstaan, maar uit een overmaat aan aandacht! Inderdaad: mijn temperament schaadt mijn critiek zeer sterk. Dat is een van de redenen, waarom ik eerlang het critiekschrijven zal staken. Die ‘afscheidsrede’ zal iets (moeten) hebben van een capitulatie, vrees ik! - Maar anderzijds: ik leef niet alleen in, maar ook van tegenstrijdigheid. - Tot slot iets zeer concreets, voor mij iets zeer belangrijks: heeft of weet U (in Londen, of elders) werk voor mij.Ga naar voetnoot64 Ik kan zoo niet langer leven. - m. vr. gr. |
|