| waarvan dan ook hogere eisen gesteld behoren te worden aan de kwaliteit van dit onderwijs. Ik kom daar nog op terug. |
| |
4. | Tenslotte is er de onderwijsvoorrangswet, waarvan het z.g. gebiedenbeleid een essentieel onderdeel vormt. Daarvoor is een bedrag van ruim 67 miljoen gulden beschikbaar, boven de faciliteiten die al aan de scholen afzonderlijk worden verstrekt. Het gaat hier om zo'n 60 á 70 gebieden in ons land waar de problemen zich zodanig opstapelen en elkaar versterken dat een meer gerichte aanpak van onderwijs- en welzijnsactiviteiten noodzakelijk is. |
Wij hebben welbewust gekozen voor functionele decentralisatie door de hoofdverantwoordelijkheid te leggen bij samenwerkingsverbanden van scholen en welzijnsinstellingen, die in hun eigen omgeving en specifiek voor het desbetreffende gebied kunnen vaststellen hoe de achterstanden van allochtone en autochtone leerlingen het best kunnen worden bestreden.
De gelijkwaardigheid van de instellingen, ook die van bijzonder en openbaar onderwijs, is daarbij een gegeven en dan ook in die zin geregeld. Het onderhavige wetsvoorstel is in de Tweede Kamer met 6 stemmen tegen van de 150 aangenomen: in de Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel echter niet het door de Regering gewenste onthaal, c.q. begrip gekregen, reden waarom wij meenden schorsing van beraadslagingen te moeten vragen teneinde ons over de ontstane situatie te beraden. De Minister heeft er onlangs per brief bij de Eerste Kamer op aangedrongen het wetsvoorstel te aanvaarden.
Voor de volledigheid nog dit: de onderwijsvoorrangsgebieden zijn aangewezen, voor vier jaar. Dit kan op grond van de ministeriële regeling, vooruitlopend op de wet, waarvoor zowel Eerste als Tweede Kamer ons het groene licht hadden gegeven.
Ik wil nu kort ingaan op enkele meer inhoudelijke zaken. Allereerst, wat is belangrijker: dat leerlingen uit etnische minderheden de Nederlandse taal goed leren beheersen of moet de nadruk vallen op de eigen taal en cultuur?
Natuurlijk, wil er van een reële integratie in onze samenleving sprake zijn, dan is het leren beheersen van het Nederlands een eerste vereiste. Gelijke kansen bereik je niet door de veronachtzaming van kwalitief hoge eisen te stellen aan de voertaal van ons land. Daar heb ik bij de behandeling van het OETC-wetsvoorstel voor het basisonderwijs ook welbewust op gewezen, dit mede naar aanleiding van de adviezen die mij ter zake van de Inspectie bereikten.
Tijd die vrijgemaakt wordt voor OETC kan niet worden besteed aan Nederlandse taal, rekenen, wereldoriëntatie en expressie. Er is dus een tijdsprobleem. Ik heb na ampele afweging daarom besloten het OETC te moeten beperken tot 2,5 uur binnen schooltijd, ter-