De Americaensche zee-roovers
(1931)–Alexander Olivier Exquemelin– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
VII. Hooft-stuck.
| |
[pagina 69]
| |
aant.
't ruym op de ballast, ende koocken daer van twee mael daeghs, sonder rantsoen; ende als het gekookt is, werdt het vet, dat op de ketel drijft, afgeschept, ende in soo veel kleine kalbasjes gedaen als daer backen zijn om het vleesch daer in te doopen, ende alsoo werdt de maeltijdt gedaen met een schootel, het smaeckt dickwijls beter als de beste Gerechten, die men op Heere Tafels vindt: de Capiteyn magh geen beter schootel hebben als de slechtste die der is; of als sy 't bemercken, brengen sy haer back, en setten die in de plaets van die van de Capiteyn. Het geldt van de Chirurgijn voor zijn Medicamenten...
Als het Schip toegemaeckt, en de victualie daer in gebracht is, soo werd met gemeene stemmen geresolveert, waer dat men sal gaen kruyssen, als mede een accoort gemaeckt, dat sy Chase partye noemen; daer werdt in gespecifieert wat de Capiteyn hebben sal voor sijn Schip ende voor hem. Gemeenlijck werdt dit accoort onder haer aldus gemaeckt: als 'er iets op gedaen werdt, sal voor eerst van 't geheel Capitael afgetrocken worden het geld van de Jager, dat ordinaris twee hondert stucken | |
[pagina 70]
| |
van achten bedraeght; het salaris van de Timmerman, die het Schip gebouwt en klaer gemaeckt heeft, dat bedraegt hondert, of hondert en vijftigh stucken van achten, na dat het accoort ghemaeckt is; het geldt van de Chirurgijn voor sijn Medicamenten, twee hondert, of twee hondert en vijftigh stucken van achten, nae dat het Schip groot is; daer na de vergeldinge van de gequetsten die eenige leeden verlooren hebben, of van de gewoonlijcke bedinging van die gequetst zijn, ende werden gerecompenseert als volght: voor een rechter arm ses hondert stucken van achten, of ses slaven; voor een slincker arm vijf hondert stucken van achten, of vijf slaven; voor een rechter been vijf hondert stucken van achten, of vijf slaven; voor een lincker been vier hondert stucken van achten, of vier slaven; voor een oogh hondert stucken van achten, of een slaef; voor een vinger hondert stucken van achten, of een slaef; voor een stijve arm soo veel als wanneer dat hy af is; voor eene wondt in 't lijf daer een pijp in gedragen wordt, vijf hondert stucken van achten, of vijf slaven. Dit wordt dan eerst van het Capitael afgetrocken, daer na wordt de rest eenparigh gedeelt in soo veel deelen als 'er mannen op het Schip zijn. De Capiteyn treckt vier a vijf mans parten voor sijn Schip, altemet wel meer, ende voor sijn persoon twee parten; de rest van 't volck deelen eenparigh; de jongens trecken de helft van een mans deel; het gebeurt oock wel dat 'er slechte maets zijn, die noyt meer gevaren hebben, van dese werd yder van haer part soo veel afgetrocken, en onder d'andere gedeelt. Wanneer dat 'er een Schip door haer genomen wordt, staet het in haer wil om dat aen den Capiteyn te geven of niet; ende soo het schip dat sy genoomen hebben beter is als het geen dat sy hebben, soo nemen sy het beste van de twee, ende steken het ander in de brandt. Wanneer sy oock een Schip komen te veroveren, mach niemandt plonderen, of iets neemen om te houden, maer alles dat genomen wordt van gelt, juweelen, kostelijcke steenen, goederen, wordt allegaer onder haer gedeelt, sonder dat 'er d'een een penningh meer van geniet als d'ander; en om dat 'er geen bedrogh onder soude schuylen, werdt een ieder, eer dat het goedt gedeelt wordt, gehouden op de Bijbel een Eedt te doen, dat hy de waerdye van een schellingh, het zy van Zy, linnen, wolle, | |
[pagina 71]
| |
goud, silver, juweelen, kleederen, of loot, van alle het geen dat genoomen is, voor zich gehouden heeft:
Sy eyschen malkanderen licht in duel.
Ende sooder iemandt een valschen eedt doet, die soude van haer verbannen worden, en noyt meer in haer geselschap mogen komen, sy zijn malkanderen seer getrouw en behulpsaem; is' er iemandt die niet heeft, d' andere setten hem iets by en borgen hem soo langh tot dat hy het heeft om te betalen: sy doen oock recht onder malkanderen; soo wanneer yemandt een neerlagh doet, en sijn partye als een verrader doodt geschooten heeft, wordt hy tegens een boom aen geset, en mede doodt geschooten van een die hy daer toe kiest; maer soo wanneer hy sijn partye als een eerlick man geschooten heeft, te weten als hy hem tijdt gegeven heeft om sijn Roer te laden, en hem van achteren niet gheschooten heeft, soo wordt hy vry gekent van sijn | |
[pagina 72]
| |
medemackers: sy eyschen malkanderen licht in duel. Wanneer sy een Schip verovert hebben, setten sy de gevangens aen landt, soo dra als het mogelijck is, behalven twee of drie die sy houden om te kooken, ende andere dingen te doen, die sy selver niet doen willen; ende als sy die twee of drie jaeren gehouden hebben, dan laten sy se weer loopen, dickwils gaen sy haer vervarschen op het eene of het ander Eylandt, en veeltijdts op Eylanden die in de zuydkant van het Eylandt Cuba liggen, halen het Schip tegen hetGa naar margenoot+ landt aen, om schoon te maken, en yder een gaet na landt en spant sijn Tent, en gaen dan op de Roof met haer Canoes beurt om beurt, sy neemen de Schillepadt vangers van Bayame: Dit zijn arme Visschers die Schildpadden vangen, om te verkoopen, en haer vrouwen en kinderen mede t'onderhouden, en wanneer sy van dese Rovers genoomen zijn, moeten sy voor haer Schildpaden vangen, soo langh als sy daar stil zijn; en soo het gebeurt dat sy gaen kruyssen op een Kust daer Schildtpadt te vangen is, soo neemen sy se mede, en dan moeten sy altemets vier a vijf jaeren van haer vrouwen en kinderen afblijven, soo dat men niet eens weet, of syGa naar margenoot+ doodt of levendigh zijn. Terwijl wij hier van de Schildpadden gesproken hebben, en dat 'er veel lieden zijn die niet weten wat Schildpaden zijn, ende hoe veelderhande dat 'er zijn, soo sal ick hier een kleyne beschrijvingh daer van doen. In America zijn vierderhandeGa naar margenoot+ Zeeschildpaden, die van d'eerste slagh zijn seer groot, soo datter een drie a vier duysent ponden weeght, sy zijn sonder harde schil, soo dat men met een mes gemackelijck daer in snijden kan, sy zijn vol traen, en onbequaem om t'eeten; de tweede slagh zijn de groene Schildpadden: dese zijn van middelmatige grootte, daer zijnder oock die wel vier voeten breedt zijn, haer schil is harder als die van d'eerste, en gedeckt van een kleyne schil, omtrent soo dick als het hoorn dat tot de Lantaerns gebruykt wordt; dese Schildpadden zijn seer goedt om t'eeten, het vleesch daer van is seer soet van smaeck, het vet groen en aengenaem, en soo doordringende, dat wanneer men drie of vier weecken niet als Schildpadde vleesch gegeete heeft, de hemden soo vet van het sweet worden, dat men de oly daer uyt parssen kan, de leeden werden daer oock seer swaer van. De derde soorte van Schildpadden zijn gelijck de tweede slagh van | |
[pagina 73]
| |
grootte, maer hebben een dicker kop, en werden van d'Engelse genaemt Lager het, ende van de Fransse Cawane, zijn niet bequaem om t'eeten, want sy stincken mede na de Traen. De vierde slagh is kleynder als d'andere, ende wat langer na haer grootte, dese werden Caret genaemt, en dragen sulcken schil als men in Europa gebruyckt, en aldaer Schildpadt genoemt wordt; dese Schildpadden houden haer in de klippen onder water, en leven van de mos die daer op wast, en de Zee appelen die daer ontrent zijn, d'andere Schildtpadden leven van gras dat onder water wast;Ga naar margenoot+ daer zijn eenige bancken die soo groen, en soo vol gras zijn, als de Weyen in Hollandt, de Schildpadden gaen daer 's nachts om t'eeten; sy konnen niet langh op de grondt blijven, of moeten boven komen om lucht te scheppen, en soo dra als sy geblazen hebben, dalen sy weder neder na de grondt, sy leggen Eyren als de Krocodillen, maer sonder schil, en alleen gedekt van een dun vlies, als het binnenste vlies van een hen ey, sy vermeenighvuldighen soo veel, dat, wanneer sy niet van de vogels vernield wierden, men in die gewesten qualick soude konnen varen, sonder de Schildpadden aen te raecken, sy leggen haer Eyeren drie mael 's jaers in May,Ga naar margenoot+ Juny, July, en elcke reys dat sy liggen, leggen sy hondert en vijftigh Eyeren, en hondert en tnegentigh oock wel; als sy leggen sullen komen sy aen de strandt, en graven een kuyl in het sandt, daer sy haer Eyeren in leggen, en decken die dan met sandt weder toe: door de hitte van de Son worden de Eyeren in de tijdt van drie weken uytgebroeyt, en de jonge Schildpadden komen daer uyt, en loopen in Zee; maer soo drae als sy in het water zijn, werden sy van de Meeuwen opgeslockt, want sy konnen de grondt niet krijgen als negen dagen na haer geboorte, soo dat het een geluck is, wanneer dat'er van hondert twee of drie afkomen. De schildpadden hebben plaetsen daer sy alle jaren komen om haer Eyeren teGa naar margenoot+ leggen. De voornaemste plaets die sy hebben, dat zijn d'Eylanden Caymannes genoemt; dese Eylanden zijn drie in getal, een groote en twee kleyne, aen de welcke de Schildpadden meest komen; sy leggen op de hooghte van twintigh graden ende vijftien minuten noorder breedte, omtrent vijf en veertigh mijlen bezuyden het Eylandt Cuba; sy komen is soo grooten getale in dese Eylanden, | |
[pagina 74]
| |
dat 'er jaerlijcks wel twintigh Scheepen, soo Engelse als Franse, daer haer lading mee nemen van Schildpadde vleesch, het welck sy souten; de mannekens komen daer oock, om de wijfjens te bereyen, en wanneer dat twee Schildpadden met malkanderen speelen, blijven een dagh of twee op malkanderen. Het is onbegrijpelick hoe dat dese dieren het Eylandt weten te vinden, daer sy andere Landen verlaten om daer te komen, want sy komen uyt de Golf van Hunduras, dat omtrent hondert en vijftigh mijlen daer van daen is: daer zijn Scheepen geweest, die door de stroomen het Eylandt gemist hebben, ende konden geen hooghte nemen, noch wisten het niet te vinden; sy setten ten laetsten haer kours op hetGa naar margenoot+ blasen van de Schildtpadden, en hebben alsoo het Eylandt gevonden; daer komen geen ander slagh van Schildpadden als de groen die goedt zijn om t'eeten; de Scheepen, die daer komen, hebben geen instrumenten van doen om de Schildpadden te vangen, want sy komen alle nachten aen land om haer Eyeren te leggen, dan worden sy van twee mannen met een handtspaeck omgekeert, en als sy op haer rugh leggen, konnen sy haer niet verroeren. Wanneerder veel Scheepen leggen om te laden, wordt de strandt gedeelt, soo dat yder Schip een seker lenghte van de strand heeft om Schildpadden te konnen keeren; in de lenghte van vijf hondert treeden konnen wel hondert Schildpadden omgekeert worden. De karet Schildpadden leggen haer Eyeren over al, en hebben geen vaste plaets; de Cawane komen aen een Eylandeken, geleegen by Cabo Catoche om haer Eyeren te leggen; de Engelse Rovers hebben de naem daer aen gegeven van het Eylandt Logerhet. Als de tijdt van de Schildpadden gepasseert is op het Eylandt Cayaman, soo begeven sy haer naer het Eylandt Cuba, alwaer schoone gronden zijn, daer de Schildtpadden dan gaen eeten, want al de tijdt datse op Cayaman zijn, eeten sy niet. Als soo een SchildpadtGa naar margenoot+ ghevangen is, kan hy wel een maend aldus op sijn rugge leggende, in 't leven blijven, maer sijn vet sal in slijm veranderen, en het vleesch smaeckloos worden. Als de Schildpadden omtrent een maendt aen het Eylandt Cuba geweest, en weder vet geworden zijn, dan komen de Spaensche Visschers, om die te vangen, en haer Steden en Dorpen daer mede te spijsen. Sy worden op dese manier | |
[pagina 75]
| |
gevangen: sy gebruycken een vierkante spijcker, omtrent van tweeGa naar margenoot+ duym lenghte, en aen 't eene eyndt ghemaeckt als een harpoen, aen een stock, die twee of drie vadem langh is. Wanneer dan de Schildpadt boven komt om te blaesen, soo waerpen sy hem de stock als een Harpoen in 't lijf, dat de spijcker daer in steecken blijft, dan vieren sy omtrent vijftien of sestien vadem lijn uyt, en als de Schildpadt weder boven komt om lucht te scheppen, smijten sy hem noch een spijcker in sijn huydt, en wordt alsoo in de Canao gehaelt. Sy worden ook wel meestendeel in de grond op vier vadem waters geschooten, hoe duysterder weder hoe beter; want in donckere nachten als een Schildpadt swemt, geven sijn vier poten een flickeringh van sich, en de schildt is heel blanck, soo dat sy gemackelijck gesien konnen worden. Dese Schildpadden zijn seer scherp van gesicht, maer konnen niet hooren, doch soo sy ietwes hooren, kan men haer onmogelijck niet krijgen. Op deze manier worden d'arme Visschers van de Roovers gevangen, en blijven soo langh in slaverny by haer, als sy begeeren. Haer gemeene oeffeninge is in 't wit te schieten, en haer geweer schoon te houden:Ga naar margenoot+ sy gebruycken goet geweer, als Roers en Pistoolen; haer Roers zijn omtrent vier en een halve voet langh, en schieten een kogel van sestien in een pondt; sy gebruycken Cardoesen, en hebben een kardoes-kasjen, daer dertigh schooten in zijn; die dragen sy altijdt by haer, soo dat sy nooyt onvoorsien zijn. Als sy lang genoegh op een plaets vertoeft hebben, overleggen sy met malkanderen, waer dat sy heen sullen, om haer avontuur te soecken; is 'er dan iemandt, die eenige Kusten bekent zijn, daer de Koopvaerders haer negotie doen, die presenteert sijn dienst. Sy hebben verscheyde plaetsen daer sy kruyssen, na te tijden des jaers! want die Gewesten en kunnen niet altijdt bevaeren worden, uyt oorsaeckGa naar margenoot+ der vaste winden en stroom, daerom is het dat de Koopvaerders haer tijden hebben, om op yder Kust haer Negotie te drijven. Die van Nova Espagne en van Campesche, doe de meeste negotie met Scheepen, die van Campesche komen by winterdagh naer de Kust van Caraco en het Eylandt Trinidades en Margarita, alsoo de ooste en noordooste winden niet toelaten dat sy by somer dagh komen, want sy hebben als dan windt en stroom tegen; en als | |
[pagina 76]
| |
de somer komt, soo keeren die Scheepen weder na huys: de Kapers weten de passagie daer sy passeeren moeten, kruyssen dan op haer. Wanneer dese Rovers eenige tijdt in zee zijn geweest, sonder iets opgedaen te hebben, ondernemen sy altemets desperate aenslagen, die haer somtijds oock wel gelucken. Ick salGa naar margenoot+ hier eenige exempelen daer van verhalen. Seker Rover, Pieter Frans genaemt, van Duynkerken, was langh in Zee geweest met een barque en ses en twintigh eeters daer op, en hadt gekruyst by Cabo de la Vala, om eenige Scheepen te wachten die van Maracaibo souden komen, om naer Campesche te gaen, doch die Scheepen gemist hebbende, resolveerde hy met sijn volck naer de Rancherie te gaen, (dit is een plaets daer een paerlbanck is, omtrent geleegen by Rio de la Hache, op de hooghte van twaalf en een halve graed noorder breedte, daer komt alle jaren een Vloot van tien a twaelf Barquen, ende een Convoyer met vier en twintigh stucken van Cartagena, om te visschen met duyckers, yder Barque heeft twee Neegers d'Oesters duycken op vier tot ses vadem water) en de paerlvisschers aen te doen, gelijck hy oock deed op dese manier. De Barquen lagen ten anker op de banck, en het Oorlogs schip lagh onder de wal, omtrent een halve mijl van haer, het was stil weder, derhalven kost den Rover zonder zeylen langhs de wal roeyen, als of hy een Spanjaert was geweest die van Maracaiba quam, maer doen hy de paerlbank op zy hadt, roeyde hy na den Admirael van de Barquen, die gemonteert was met acht stucken Canon, en sestigh welgewapende mannen; als hy by haer quam, gebood hy haer te strijcken, maer in tegendeel begonnen sy op hem gelijckerhandt te schieten, de Rover wachte soo langh tot dat sy haer chargie gedaen hadden, en doen begon hy op haer te schieten, treffende soo wel dat 'er een party van de Spanjaerden onder de voet raeckten, ende eer dat sy gereedt waren om op hem de tweede chargie te doen, klampte hy haer aen boort, en dwong de Spanjaerden om quartier te roepen,Ga naar margenoot+ 't geen sy haest deden, op hoop dat haer Oorloghs schip haer te hulp soude komen; maer de Roover, om het Oorloghs schip te bedriegen, boorde sijn Barque in de grondt, en liet de Spaensche vlagge waeyen op het Schip dat hy verovert hadt, tot dat hy klaer | |
[pagina 77]
| |
was om zeyl te maecken.
En hy gaf de buyt over met groot leetwesen.
Sy lieten terstond de Spanjaerden in 't onderste van het Schip gaen, en staeken soo in Zee: het Oorlogs schip schoot al victorie, meenende dat de Roover verovert was; maer siende dat het schip zeewaert in liep, kapte terstond sijn Tou af, en setten hem na tot dat het doncker avondt wierdt, beginnende alsdoen op de Roover te winnen, die soo veel zeylen by maeckte als hem mogelijck was; de windt begon te harden, enGa naar margenoot+ de Roover liet sijn zeylen staen, om het Oorloghs schip t' ontloopen; maer het ongeluck quam hem over dat sijn groote mast van boven neder viel, door de kracht van al de zeylen die hy by setten om t' ontloopen; evenwel liet hy de moed niet sacken, maer maeckte sijn stucken klaer, en deed de Spanjaerden twee en twee te samen binden, en maeckte hem gereed om tegen het Oorloghs schip te vechten, met twee en twintigh man, want de rest van sijn volck waren gequetst en onbequaem om te vechten; hy liet sijn groote mast slippen, en maeckte met de fockemast en boeghspriet soo veel zeyls voor de windt als hy konde; maer eyndelijck quam hetGa naar margenoot+ Oorloghs schip by hem, en tasten hem soo dapper aen dat hy gedwongen wierd sich over te geven, maer met bedingh dat hy, | |
[pagina 78]
| |
Ga naar margenoot+ noch sijn volck geen kalck of steenen dragen souden, (want wanneer de Spanjaerden eenige Rovers komen te veroveren, doen sy haer kalck en steenen dragen, als slaven, en houden haer drie of vier jaren, ende als sy haer niet meer van doen hebben, soo stueren sy se met de Gallioenen naer Hispanien) ende dat hy hem met de eerste gelegentheydt met al sijn volck nae Spanjen soude senden; dit wierdt hem toegestaen, en hy gaf de buyt over met groot leetwesen, alsoo daer meer als hondert duysent stucken van achten aen paerlen in was, want de vangst van alle de Barquen was daer in. Dit soude een groote buyt geweest hebben voor desen Rover hadt hy die mogen behouden, het welck buyten twijffelGa naar margenoot+ geluckt soude hebben, hadt de groote mast niet gebroocken. Siet hier noch een exempel, dat niet min stoutmoedigh begonnen en niet min ongeluckigh geëyndight is. Seeker Bartholomeus de Portugees, Portugees van geboorte, gingh van Jamanique met een Barque, gemonteert met vier stucken en dertigh koppen; komende omtrent Cabo de Coriente, aen het Eylandt Cuba, quam hem een Schip te moet, dat van Maracaibo en Cartagena quam, willende naer Havana, ende vorder na Espagniola; dit Schip was gemonteert met twintigh stucken Canon, ende seventigh mannen, soo passagiers als scheepsvolck, ende ander ammonitie naer advenant; de Roovers resolveerden met malkanderen om hem te abordeeren, het geen sy met groote couragie deeden, doch wierden van de Spaenjaerden dapper afgheslagen: sy hervatten 't dan voor de tweede mael, en namen het Schip wegh,Ga naar margenoot+ met verlies van tien mannen en vier gequetsten, soo dat sy het Schip met hun vijftienen veroverden, zijnde de Spanjaerden alsGa naar margenoot+ doen noch veertigh in 't leven, met gesonden en gequetsten. De windt contrary zijnde om naer Jamaica te zeylen, soo resolveerden sy naer Cabo St. Antonio te gaan (dit is de westelijcke hoeck van het Eylandt Cuba) alsoo sy water gebreck hadden. Omtrent Cabo St. Anthonio gekomen zijnde, vonden sy daer drie Scheepen, die van Nova Spanjen quamen, en naer Havana ginghen; dese Scheepen by haer gekomen zijnde, dwongen haer den buyt af, en wierden daer en boven alle gevangen genomen. Dit moeide haer niet weynigh, sulck een kostelijcke buyt soo over te moeten | |
[pagina 79]
| |
De Roovers resolveerden om hem te abordeeren.
| |
[pagina 80]
| |
geven, want het Schip was geladen met hondert en twintigh duysent ponden Cacao, en had omtrent de seventigh duysent stucken van achten in. Twee dagen nae dat sy genoomen waren, quam 'er een groote storm, soo dat de Scheepen van malkanderen raeckten, het groote schip, op het welcke de Roovers gevangen waren, raeckte in Campesche; daer quamen verscheyde Kooplieden aen boort van dese Koopvaerder, om de Kapiteyn welkoom te heeten, van welcke de Capiteyn van de Roover bekent wierdt, alsoo hy op die kust veel quaedt ghedaen hadt met moorden en branden. 's Anderdaeghs quam de Justitie aen boort, om aen de Capiteyn te versoecken, dat hy hem dese Rovers in handen wilde stellen, 't geen hy dee, alsoo hy 't haer niet dorst weygeren; maer om dat sy hem niet vertrouwden in de Stadt, vreesende dat hy haer ontsnappen soude, als hy dickwils gedaen had, lieten sy hem aen boort blijven, en deden 's anderen daeghs een galgh oprechten, om hem daer aen te hangen, en alsoo hy goedt Spaens sprack, hoorden hy dat verhalen van de Spaensche Matrosen,Ga naar margenoot+ begon derhalven iets te practiseesen om sijn leven te behouden. Hy nam twee potten daer wijn in geweest was, en vulde die met kurck, soo dat sy dicht waren; ende 's nachts doen sy altemael sliepen, behalven de wacht, die by hem stond, en op hem pasten, deed hy al wat hy konde om de wacht na de koy te krijgen, maer alsoo hy niet en wilde, resolveerde hy hem de keel af te snijden, 't geen hy deed sonder dat de wachter eenigh geluydt gaf. Terstondt liet hy hem soetjens in 't water sakken met sijn twee potten, ende swom daer mede nae landt, en begaf sich boschwaert in, alwaer hy drie dagen verborgen bleef eer hy eenighe wegh koos. Daer wierden 's anderen daeghs 's morgens vroegh soldaten langhs de zeekant gestuurt, daer sy vermoeden dat hy wesen mocht, maer hy was subtijlder als sy; want hy bespiede haer, ende doen sy weer naer de Stadt keerden, soo nam hy sijn weghGa naar margenoot+ langhs de strandt, naer een plaets genaemt Elgolto de Triste, (omtrent dertigh mijlen van de Stadt Campesche) alwaer hy eyndelijck na veertien dagen reysens aenquam, niet sonder veelGa naar margenoot+ geleeden te hebben, soo van honger als van dorst, en ongemack van de wegh; want hy en dorst de rechte wegh niet nemen, uyt | |
[pagina 81]
| |
vreese van in de Spaensche haer handen te vallen; hy marcheerde vier dagen over de boomen heen, sonder een voet op het landt te setten: dit zijn kreupel boomen die aen de strandt wassen, en hebben soo veel wortelen in 't water, als tacken om hoogh, soo dat men daer door loopen kan evenwel niet sonder moeyte; hy hadt niet meer als een kalbasje met water in die vier dagen, en at niet als Schulpvisch dien hy vongh op de Klippen, zijnde van gedaente als seker spetie van Alykruiken. Onder des moest hy eenige Rivieren passeeren, daer hy nochtans niet wel swemmen konde, (doch iemand die in groote benautheyt sijn leven soeckt te salveeren, onderneemt 't geen een ander niet dencken soude) hy vondt aen de strand een oude planck, die door de zee daer aengespoelt was, daer eenighe spijckers aen waeren; dese spijkers klopte hy met steenen plat, doen sleypte hy die soo langh, tot dat sy soo scherp waren dat hy daer mee snijden konde, en sneedt doen eenige rancken, om eenighe houten, dien hy vergadert hadden, aen malkanderen te binden, en daer van een vlot te maecken om de Rivier te passeeren. Eyndelijck quam hy tot Triste, alwaerGa naar margenoot+ hy een Roofschip van Jamaica vondt. Na dat hy haer sijn avontuur verhaelt hadt, moedighde hy haer aen, om hem een Canoes met twintigh man te willen geven, om dat Schip, 't welck voor Campesche lagh, en daer hy in gevangen was geweest, by nacht te gaen overvallen: sy resolveerden hem een Canoes te geven metGa naar margenoot+ twintigh man: acht dagen daer nae quam hy met een donckere nacht voor de Stadt Campesche, ende gingh aenstondts sonder te spreecken aen boort van het Schip; die van het Schip meenden dat het een Canoes was die van landt quam, en die iets geslookenGa naar margenoot+ had; maer sy bevonden wel haest anders, wanneer dese Rovers met alle man in het Schip sprongen, en het veroverde: so kapten sy datelijck het Ancker touw af, en liepen onder zeyl; daer was noch veel koopmanschap in 't Schip, maer het geld was 'er uytgelicht. Dese Roover hadt doen al het quaed dat hy geleeden had, al vergeten, ziende dat hy weer een goed Schip hadt, daer hy groot fortuyn mee hoopte te maecken. Maer doen hy meende dat hy d'er boven op was, deed hem sijn quade fortuyn, die hem gestadigh volghde, weder in een korte tijdt t' onderkomen; want | |
[pagina 82]
| |
sijn koers naer Geomaica ghestelt hebbende, wierdt hy ontrent het Eylandt Pines, dat in de zuydkant van het Eylandt Cuba gelegen is, van een zuydelijcke wind aengevat, die sijn Schip tegen de klippen of bancken de Jardines henoemt, deedt stranden: Aldus moest hy met sijn volk het Schip met hertseer verlaten,Ga naar margenoot+ en vluchten met sijn Canoes, aen het Eylandt Geomaica. Sy vertoefden daer niet langh, maer maeckten haer weder uyt te gaen om buyt; doch het liep hem altijdt tegen. Dese Rover heeft veel Tyrannyen ghepleeght omtrent de Spanjaerden sonder veel vrucht van sijn Roveryen te hebben; want ick heb hem sien sterven in de grootste elende van de wereld. Capiteyn Rok.
Ga naar margenoot+ Nu sal ick hier eenige stucken verhalen van een Rover die noch op Jamaica is, die niet minder gedaen heeft, als die daer hier vooren van verhaelt is. Dese is een Groeninger van geboorte, en heeft lang in Brazil gewoont, ende doen de Portugesen Brazil wederom kregen, waren daer verscheyden Familien, die daer van daen vertrocken; eenighe quamen in Hollandt, andere in de Fransche, en andere in de Engelsche Eylanden, ende in de Virginien. Dese dan quam in Geomaica, en niet wetende wat hy doen soude, alsoo hy niet wercken en kost, begaf sich onder de Roovers, en wierdt by haer ghenoemt Rock de Bresiliaan: dese Rock voer eerst voor gemeen man, en deed sich beminnen van al het volck: ondertusschen kreegh hy een party op sijn zijde, die moeyte maeckten tegens haer Capiteyn, en van hem afliepen, nemende een Barque, van de welcke sy dese Rock Capiteyn maeckten.Ga naar margenoot+ In korten tijdt veroverden sy een Schip, dat van Nova Hispania | |
[pagina 83]
| |
quam, daer veel geldt in was, ende brochten het in Geomaica. Hier door quam dese Rock in groot aensien, en wierdt ten laetsten soo stout, dat hy heel Geomaica deed beven; evenwel sonder eenigh beleyd, en anders niet als door een domme furie: als hy droncken was, liep hy als een dol mensch langhs de Stadt, ende d'eerste die hem tegen quam, kapten hy een arm of een been af, sonder dat hem iemandt dorst berispen als met goede woorden, want hy was als een uytgelaten mensch; hy heeft de grootste tyrannye aen de Spanjaerden gedaen, die gepractiseert konnen worden,Ga naar margenoot+ eenige van haer heeft hy aen houte spitsen gesteecken, of gebonden, ende tusschen twee vuuren levend doen braden, gelijck men een Varcken doodt, alleen omdat sy hem de rechte wegh niet aengewesen om eenige Varckens hocken te gaen plonderen. Dese Rock is eens geweest langhs de Kust van Campesche, om aldaer sijn fortuyn te soecken, ondertusschen gebeurde het dat door storm sijn Schip aen strandt wierd gesmeten, soo dat hy met sijn volck het schip verlaten, ende aen landt moest vluchten, sonder dat sy iets mede konde nemen als haer geweer, met wat kruyt en loodt: het was tusschen Campesche en Triste daer sy stranden. Stracks spoeden sy haer wegh naer de Golfe van Triste, (alsoo daer altijdt Rovers sijn om haer Scheepen te repareren) na drie of vier dagen waren sy seer afgeslooft door honger en dorst, en moeyelijckheyt van de wegh, dat sy qualijck langer voort konden, maer het erghste voor haer was, dat sy van hondert Spaensche Ruyters wierden waerghenomen, die haer ontmoeten:Ga naar margenoot+ Capiteyn Rock moedighde sijn medemackers aen, ende seyde, dat hy niet gesint was sich selven over te geven, maer dat hy voor sijn part liever wilde sterven, als van de Spanjaerden gevangen te worden. Sy waren dertigh man sterck, altesamen wel gewapent, en siende dat sy een Capiteyn hadden die haer goede moedt gaf, resolveerden derhalven liever met hem te sterven als haer over te geven: ondertusschen quamen de Spanjaerden geweldigh op haer aen, doch de Rovers lietense soo na komen, datse niet missen konden, soo dat yder schoot een man was. Het gevecht hadt omtrent een uur geduurt, wanneer d'overgeblevene SpanjaerdenGa naar margenoot+ de vlucht namen. De Rovers plonderden doen eenige paerden, en | |
[pagina 84]
| |
de gequetste Spanjaerden sloegen sy voort doodt, metsich nemende de Paarden en de mond-kost die de Spanjaerden by sich gehadt hadden, soo dat sy gemackelijck haer wegh konde vervorderen, sonder dat sy meer als twee van hun mackers verlooren, en twee gequetst hadden.
Sy dobbelen soo lang als sy wat hebben.
Sy quamen te paert langhs de zeekant door de groote wegh, en eer sy tot de Golf gekomen waren, vonden sy een Spaensche Barque, die aen de kust was om Campesche hout te kappen. Doen keerden sy te rugge, en stuerden ses manGa naar margenoot+ voor uyt, om haer Canoes te bespieden. 's Morgens, wanneer sy aen landt quamen, veroverden sy de Canoes, en liepen met hun sessen aen boort, en veroverden de Barque mede; maer alsoo der weynigh victualy in de Barque was, slachteden sy eenige van haere Paerden, en souten het vleesch met dat sout datse in de Barque vonden, om van te leven tot dat sy beter bequamen. Weynigh tijds daer na nam dese Rover een Schip dat van Nova Spanja quam, dat gheladen was met meel, en veel stucken van achten,Ga naar margenoot+ om naer Maracaibo te gaen, en Cacao te koopen. Hy quam in Geomaica met sijn prijs, en domineerde daer met sijn mackers | |
[pagina 85]
| |
soo lang, tot dat alles op was; want het is de manier van dese Roovers, wanneer sy iets opgedaen hebben, zijn daer niet lang meester van, sy dobbelen, hoereeren en drincken soo lang als sy wat hebben; eenige van haer hebben op een dag wel twee of drie duysent stucken van achten doorgebracht, dat hy 's anderen daegs geen hembt aen sijn lijf behielt. Ick heb 'er een gesien op Jamaica, die vijf hondert stucken van achten aen een hoer gegeven heeft, om alleen haer schamelheydt te sien. Ja doen noch veel meer andere godtloosheden. Mijn eygen meester heeft dickwils een pijp wijn gekocht, en op 't midden van de wegh geset, de boom ingeslagen; gingh daer dan in staen, en alle die daer voorby passeerden, moesten met hem drincken, of hy soude haer dood geschooten hebben met een Roer dat hy ten dien eynde by hem hadde: hy heeft oock Tonne boter gekocht, ende nam de boter uyt de ton, en gooyde elck een die daer voorby passeerde, daer mee op sijn kleederen, of op het hooft, daer hy maer best raken konde. De Rovers zijn barmhertigh onder malkanderen, want die niet heeft, word van een ander geassisteert, sy hebben goedt credit by de Tappers; maer in Geomaica moet mense niet veel vertrouwen, want sy verkoopen u dickwils, gelijck ick menighmael gesien heb, selfs aen die, daer van ick verhaelt heb, die soo veel geldt gaf om een hoer haer schamelheydt te sien, hy hadt doen wel drie duysent stucken van achten, ende drie maenden daer na wierdGa naar margenoot+ hy om sijn schulden verkocht, van een man in wiens huys hy meest al sijn geldt verteert hadt. Maer om weder tot ons verhael te komen. Dese Rover hadt in korten tijdt al sijn geldt verteert, ende moest met syn mackers weder in Zee. Hy ging weer naer de Kust van Campesche, (dit was sijn ordinare Roofplaets) en hadt daer qualijck veertien dagen geweest, of hy begaf sich in een Canoes, om de Reede van Campesche te gaen verspieden, of hy geen Schepen konde wegh nemen; maer sijn ongeluk wilde, dat hy selve van de Spanjaerden genomenGa naar margenoot+ wierdt met sijn Canoes, en noch tien van sijn medemackers. Hy wierdt terstondt na de Gouverneur gebracht, die hem in een doncker gadt liet setten, en weynigh te eeten gaf: de Gouverneur soude hem gaern hebben doen ophangen, maer hy dorst niet, | |
[pagina 86]
| |
aant.
door dien de Rover een slimme vond bedacht hadt. Hy wierdt terstondt na de Gouverneur gebracht.
Hy hadt eenGa naar margenoot+ brief doen schrijven, als of het van sijn medemackers quam, aen de Gouverneur, dreygende dat by aldien den Gouverneur hem eenigh quaed aen deed, dat sy soo meenigen Spanjaerd als sy kreegen, geen quartier souden geven. De Gouverneur door dese brief, vreesde dat het hem selver mocht te beurt vallen; want de Rovers hadden byna Campessche ingenomen onder beleydt van een seecker Mansveldt, die een vermaarde Roover in Geomaica geweestGa naar margenoot+ was. De Gouverneur resolveerde dan hem met de Gallioenen naer Spanjen te stueren, ende deed hem met Eede belooven, dat hy noyt meer rooven soude, dreygende hem, soo hy hem weder gevangen kreegh, dat hy hem sonder genae soude ophangen. Dese Rover was niet lang in Spanjen, of socht gelegentheydt om weder naer Geomaica te komen. Hy hadde onder de Spanjaerden op de Reys van | |
[pagina 87]
| |
West-Indien, vijf hondert stucken van achten gewonnen met visschen, het welck hy besteede om kleederen en andere noodsakelickheden te koopen, en keerde daer mede naer Giomaica; aldaer gekomen zijnde, heeft hy sijn Roveryen slimmer als ooyt te voren in het werck gestelt, en waer hy eenige Spanjaerden quaed doen konde, daer besteede hy al sijn macht toe. De Spanjaerden, siende dat sy van dese Rovers niet konden bevrijdt worden, zijn gedwongen geweest om soo sterck niet te varen als sy plachten; maer dat heeft haer niet geholpen; want de Rovers in Zee geen Scheepen konnende krijgen, zijn met malkanderen vergadert, en tsamen gelandt, alwaer veel Steeden en Dorpen door haer zijn geplondert. D'eerste Rover die dese landing eerst heeft opgebracht, is geweest eenen Louis Schot, die de StadtGa naar margenoot+ Campesche ingenoomen, geplondert, en gerantsoeneert heeft, doch daer na weder verlaten. Na hem is eenen Mansveld geweest, die ondernomen had te landen in Nieu Granada, en tot in de Zuydzee te gaen rooven, 't geen oock deed hy, maer door gebreck van victualie wierd hy gedwongen weder te rugh te keeren. Hij nam eerst het Eyland Santa Catalina, en op de selve eenige gevangens,Ga naar margenoot+ die hem brachten aen de wegh van de Stadt Cartago, geleegen in het Rijck van Nieu Granada. Zeecker Roover, genaemt Johan Davids van Geomaica, heeft in dit selve Rijck een stoute daedt gedaen: Hy hadde langen tijdt in de Golfo van Poca Tauro geweest, om op eenighe Scheepen te passen die van Cartagena naer Nicaragna komen souden, en die gemist hebbende, resolveert hy met sijn volck, naer de Rivier van Nicaragna te gaen, en het Schip aen de mond van de Rivier te laten, en met Canoes naer boven te gaen, ende alsoo by nacht in de Stadt te komen, om de Kercken, en de voornaemste KoopliedenGa naar margenoot+ te plunderen. Hier toe waren sy met hen tnegentigh sterck op het Schip, en hadden drie Canoes mede. Sy begaven haer met hun alle in de Canoes, en lieten tien man op het Schip; doen roeyden sy de Rivier op by nacht, en des daeghs verborgen sy haer onder de boomen (gelijck sy oock met haer Schip gedaen hadden, om dat het niet gesien soude werden van d'Indianen die aen de mondt van de Rivier komen visschen) soo dat sy den derden nacht | |
[pagina 88]
| |
omtrent ter middernacht aen de Stadt quamen; de Schildwacht nam haer voor visschers aen die in de Lagon visschen, alsoo 'er een party van haer seer goedt Spaens spraecken, oock hadden sy een Indiaen die daer gewoont hadde, en van daer gevlucht was, om dat de Spanjaerden hem slaef hadden willen maecken: dese Indiaen sprongh op het landt, ende gingh na de schildwacht, die sy Vigia noemen, en vermoorde hem. Daer na gingen sy met alle man, en gingen drie of vier van de voornaemste Burgers op kloppen, daer sy alle het geld namen, dat sy in huys vonden, sy beroofden oock eenige Kercken; maer door sommige vluchtelingen die uyt haer handen ontquamen, wierdt een geschreeuw gemaeckt door de geheele Stadt. De Burgerye, en het guarnisoen begon op de been te komen, waer door de Roovers genoodsaeckt wierden te vluchten, die soo veel van haer buyt mede namen, als sy konden. Sy namen oock eenige gevangens mee, of het gebeurde dat sy achterhaelt wierden, om quartier te konnen krijgen. Soo dra als sy beneden quamen aen de strand, maekten sy haer Schip op het spoedighste gereed, en staecken in Zee, en de gevangens, die sy mee hadden, moesten haer soo veel vleesch van boven ontbieden, voor haer losgeld, als sy van doen hadden om op Geomaica te komen. Terwijl sy noch voor de mond van de Rivier waren, soo quamen wel vijf hondert man in 't geweer, alwaer sy lustigh met haer Canon op schooten, en de Spanjaerden moesten haer sien wegh gaen met haer goed tot haer groote schande, en lijden dat tnegentig Roovers daer landen dorsten, en aen een Stadt komen, die meer als veertigh mijlen van de Zee-kant gelegen is, en ruym acht hondert mannen tot besetting in had, en in soo een korte tijd sulck een schoonen buyt daer van daen haelden. De Rovers hadden over de veertig duysent stucken van achten aen gemunt geld, en gewerckt silver en juweelen mee genomen. Een korten tijd daer na quam dese Rover met haer buyt in Geomaica, alwaer het alles in korte tijdt verteert wierdt, soo dat sy weder uyt moesten om een ander avontuur te soecken; hy dan kreegh eenige Roovers, die hem tot Opperhooft stelden van haer seven of acht Scheepen, alsoo hy een goedt voorganger was: sy resolveerden te gaen langhs de Noord-kust van Cuba, | |
[pagina 89]
| |
om de Vloot van Nova Hispania waer te nemen, en, soo het mogelijck was, eenige van die Scheepen daer van te rooven, maer het misluckte haer; doch om evenwel sonder buyt niet thuys te komen, soo resolveerden sy naer de Kust van Florida te gaen, alwaer sy landen, ende namen een Stedeken in, genaemt S. Augustin de la Florida. Dit Stedeken was voorsien met een Kasteel,Ga naar margenoot+ daer twee Compagnien Soldaten op waren, nochtans tegens danck van het Casteel plonterden sy de Stadt, en liepen wegh, sonder dat de Spanjaerden haer eenig leedt konden doen.
Eynde van het eerste Deel, waer in meest verhandelt is van des Landts eygenschap, vruchten en Inwoonders; Nu sullen wy komen tot de Zee-Rovers in 't gemeen, waer mede ick het tweede Deel begin. |
|