De Americaensche zee-roovers
(1931)–Alexander Olivier Exquemelin– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
III. Hooft-stuck.
| |
[pagina 20]
| |
Ga naar margenoot+ zijn meest kooplieden en winckeliers. De Stadt St. Jago Cavallero, is St. Jacob de Ridder toege-eygent, en na syn naem genoemt. 't Is in 't landt gelegen, open sonder muuren, en leydt omtrent op de hooghte van negentien graden noorder breedte; de lieden die daer woonen, zijn meest jagers en planters; het is tot dien eynde wel geleegen, en heeft rondtom schoone weyden, daer seer veel wild ende tam Vee haer onthoud, soo dat die plaets seer schoone huyden uytlevert.
De Spanjaerden zijn zeer genegen tot de Swartinnen.
Aen de zuydzijde van de Stadt St. Jago, is een schoon Dorp, genaemt el Cotui, of Nuestra Senora de alta gracia, dat is, onse Lieve vrouw van hoogen zeegen: omtrent dit Dorp zijn schoone landsdouwen, alwaer veel Cacao, of Chocolate, Gengber, Taback en Talck | |
[pagina 21]
| |
van daen komt. De Spanjaerden vaeren, ende om Schildpatten te vangen, die op de strand aenkomen om haer eyeren te leggen. Op dit Eyland is niets waerdigh om te beschrijven, het is sand achtigh, en geeft veel pocken-hout; de Spanjaerden hebben Koeyen en Stieren daer op gebracht om te teelen; maer als de kapers daer quamen, verdelghden het alles. Aen de westzijde van de Stadt Santo Domingo leght noch een schoon Dorp, genaemtGa naar margenoot+ El Pueblo de asso; die van dit Dorp gaen negotieeren op een ander Dorp, het welck recht in 't midden van het Eylandt leght, ende wordt genaemt, San Juan de Goave, leght aen de kant van een seer groote weyde, dat wel twintigh mijlen groot is 't rondte, en is volGa naar margenoot+ wilde Koeyen en Stieren. Op dit dorp woonen anders geen menschen als Koe vilders, of Jagers, ende de meeste part zijn van gemengt bloedt, te weten, menschen, die van Negers en van blancke geteelt zijn, ende werden Mulatos genoemt; als die vanGa naar margenoot+ Indianen, en van witte menschen geteelt worden Mestices genaemt; en worden die van Negros en van Indianen komen, werden genaemt Alcatraces, ende meer ander slagh die daer zijn, want de Spanjaerden zijn zeer genegen tot de Swartinnen, meer als tot hun eygen vrouwen: van dit dorp komt een groote menighte van Huyden en Talck aldaer wordt oock anders niet gemaeckt, want het aerde en kan niet gebouwt worden, door de groote drooghte die daer is. Dit is alles wat de Spanjaerden besitten op dit Eylandt van Cabo de Lobos, na St. Joan de Guave, tot de Caep van Samana, in de noord-zijde ende aen de zeekant van het oost-eynde, genaemt Punta de Espade tot Cabo de Lobos. De rest van het Eylandt wordt beseten door de Franse boschloopers en planters. Dit Eylandt is mede versien met seer schoone havens, van Cabo de Lobos, tot Cabo del Tibron, het welcke is het west-eynde van het Eylandt, zijn vier a vijf seer schoone havens,Ga naar margenoot+ die de havens van Engelandt ver overtreffen, met seer schoone lansdouwen, daelen, en Rivieren met het schoonste water dat in de gantsche wereldt gevonden kan werden, daer zijn mede schoone stranden, daer de Schildpaden aen komen, om haer Eyeren te leggen. Van Cabo de Tibron, tot Cabo dogna Maria, zijn twee schoone havens; ende van Cabo dogna Maria, tot Cabo | |
[pagina 22]
| |
Jan Nicolas, zijn wel twaalf schoone havens, ende van Cabo San Nicolas tot Punta del Espade, zijn wel twintigh schoone havens, ende yder have is voor sien van twee of drie schoone Rivieren, daer overvloedt van visch in is. Aen de noordzijde van het EylandtGa naar margenoot+ zijn verscheyden steeden en dorpen geweest, maer zijn door de Hollanders verwoest, en de Spanjaerden hebben deselve verlaten. |
|