Het Surinaamsche leeven, toneelschwyse verbeeld
(1771)–Don Experientia– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
Alastor, Phlip
.
Alastor
.
MYn Heer het wel te overleggen,
Is 't al gelyk ik uw sal seggen;
| |
[pagina 20]
| |
Ik heb het nu so ver gebrogt,
Dat 'k die Plantagie heb gekogt;
Hy convenieert my wel ter deegen,
Wyl hyis aan de lyn geleegen
Der qualityd, gelyk gy weet,
Nu kan ik hem in het secreet,
Met haare slaven favoriseeren,
Wie sou my daar in kunne deeren.
Philip
.
Als dat maar in 't geheym geschiet,
Dat sulks maar niemand hoort of siet.
Alastor
.
Daar hoop ik sorge voor te draagen.
Ik heb nu reeds ruym veertien daagen
Aan 't bos te vallen al geweest;
Ook ben ik geenendeel bevreest,
Dat dit stuk sal worden ooyt bekent,
Want men moet niet sien, op een Present;
De Directeur heb ik belooft,
Een nieuw kleed van de voet tot 't hooft;
En die van myn, die moet wel swygen.
Philip
.
Dat's goed als men syn wensch kan krygen.
Alastor
.
Dat komt alleen van 't overleg;
Men moet voorseker sulk een weg
| |
[pagina 21]
| |
Inslaan, om wat te vergaaren,
En sorgen voor de quade Jaaren,
Philip
.
Het is wel waar, en seeker, dat
Maar sagt, daar op het middelpat;
Dunkt my een blanken aan te koomen.
Alastor
.
O dat is Klaas, wilt geensins schroomen
Hy koomt na huys, het is al laat;
En haast tyd dat men eeten gaat;
Laat ons intusschen nog eens klinken,
De beste sulle wy eens drinken.
| |
Vierde bedryf. Tweede tooneel.
Alastor, Philip, Klaas
.
Alastor
.
WEl Klaas gy scheynt te syn ontstelt,
Ik bid gy my de reen verteldt,
Klaas
.
Ja wel myn Heer, het heeft syn reeden;
So even, een quartier geleeden
Is een groot ongeluk geschiet,
'k Ben nog ontstelt, gelyk men siet.
Alastor
.
Drink eerst voor schrik wilt 't dan vertellen.
| |
[pagina 22]
| |
Klaas
.
Daar met die swaare boom te vellen,
Op seyder dam, hy is heel groot,
In 't vallen viel hy quasie doot.
Alastor
.
Ontstelt ge uw om dat bagatel?
Klaas
.
Seker myn Heer, want gy weet wel,
Hy hoord aan d'and're Plantagie.
Alastor
.
Wel sou ik daarom de couragie
So laaten vallen, seeker niet;
Dit kon immers ook syn geschiet
Op syn eygen Plantagie, hoor,
Wilt geensins daar bevreest syn voor;
Stelt hem op leyst, als dat hy heeden,
Is aan de bloetloop overleeden;
Wat weeten sy in 't Vaderlandt,
Hoe hy gekoomen is van kant,
Ik ben bly dat hy niet is van myn;
Drink nog eens voor schrik, een goed glas wyn.
Klaas
.
Ik sal eens gauw na huys toe draven,
En stelle order tot 't begraven;
En sette hem op de leyst als gy
Myn Heer, 't gebooden hebt aan my.
Alastor
.
Ik wagt uw dan weer hier ten eeten;
| |
[pagina 23]
| |
Maar sagt, ik had haast wat vergeeten:
Gy weet dat in de loose leggen
Bruyn harte planken, 'k moet uw seggen.
Weest gy so goed send twaalf hier,
Van welke ik op myn manier,
Een Koker van sal laaten maaken,
En schikt sulks, als de and're saken.
Klaas
.
't Is wel myn heer, ik sal 't besorgen.
Alastor
.
't Heeft geen haast al was 't morgen.
Klaas binnen.
| |
Vierde bedryf. Derde tooneel.
Alastor, Philip
.
Alastor
.
MYn Vriend 'k vergeet om uw te vraagen,
Hoe sig die nieuwe slaven draagen,
Die gy pas voor een maand of twee,
Kreeg van Barbados, vers uit zee;
Hoe dorst gy dat stuk hasardeeren?
Philip
.
't Is stout bestaan, derf ik uw sweeren;
Maar ach! de Barck ley ver in Zee,
| |
[pagina 24]
| |
De nagt die diende my ook mee,
Myn boot lag schuyns over 't Fortres,
'k Had trouwe negers, vyf of ses
By my, so dat ik niet bevreest,
Voor wagt, of yets sulks ben geweest.
Enfin, 'k kreeg se alle in de boot;
Nu was myn vreese al soo groot,
Wat wys dat ik myn Directeur
Zou paayen, slegts maar om de sleur,
Op dat dit stuk sou syn versweegen,
Waar ik die had van daan gekreegen;
Dog na 't lang te overleggen,
Ging ik het eyndelyk hem seggen,
'k Beloofde hem als hy sou swygen,
Hy 't alles, na syn wensch sou krygen.
Alastor
.
Woont hy nu nog by uw tot heeden?
Philip
.
o Neen! 't Is al langen tyd geleeden,
Dat hy van my kreeg syn ontslag,
En so subiet, als 't immers mag.
Alastor
.
Hoe ging gy dog dat stuk tracteeren?
Dewyl ik gaarne iets wil leeren?
't Koomt altyt in dit Land te pas.
Philip
.
Myn Heer nu luystert maar eens toe; soo ras
Ik 't alles hadde na myn zin,
| |
[pagina 25]
| |
Zoo viel my straks dit middel in:
Ik sond myn vrouw, om tot die saaken
De baan straks voor myn klaar te maaken,
Met dat succes, als dat hy gouw
Kreeg swaare questie met myn Vrouw;
Die hem ging aanstonds demitteeren,
Waardoor dat ik met volle eeren
Van de beloften was ontslaagen.
Alastor
.
Hoe ging het verder sig toedraagen?
Philip
.
Ik ley de schult maar op myn wyf,
Als d'oorsaak van dat gants bedryf;
Schoon dat het was myn wil en keur,
Ik gaf hem nog tot een Douceur
Een vyftig gulden, soo dat hy
Niet melden sou 't bedrog van my,
Maar al de schult ley op myn vrouw.
Alastor
.
Dat's wel versonne, seg my nouw
Hoe veel sy t'saamen door malkaar
Kwamen te staan?
Philip
.
Met al 't gevaar,
Myn Neev, en 't geen men rekene kan,
So circa ruym drie hondert man.
| |
[pagina 26]
| |
Alastor
.
Voorwaar dat is heel wel versonnen,
Gy hebt genoeg aan elk gewonnen.
Philip
.
Myn heer ik sie het is myn tydt,
Alastor
.
Myn Vriend dat ik uw dan geleydt.
|
|