Het Surinaamsche leeven, toneelschwyse verbeeld
(1771)–Don Experientia– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
Vrolykhard
singt voor de Beurs St Mirliton.
1.
BAalen, Trouwent, en bedriegen,
Siet men hier in 't algemeen;
Yder wil het hoogste vliegen,
Schoon hun wieken zyn gesneen.
Sit hun in de Ton &c.
2.
Siet die Planters loopen swieren,
Afgezet op schelmery,
Om hun Principaals te pieren,
Want dat staat hier yder vry,
Set hun in de Ton, &c.
3.
Siet die twee malkaar ontmoeten;
Complimenten by 't dosyn,
| |
[pagina 27]
| |
Toonen sy met hoofd en voeten,
Dog bet is maar om de schyn;
Set hun in de Ton, &c.
4.
Siet met wat een deftig gracie,
Pronkt die quant daar gunter niet.
Met syn volle maanse facie,
Die gelyk een Heros siet.
Set hun in de ton, &c.
5.
Siet wie dat daar aan komt stappen,
Trots gelyk als schoppe knegt,
Laats nog schraaltjes in de lappen,
My van goeder hand beregt.
Set hun in de Ton, &c.
6.
Maar door al 't rccommandeeren,
Was het dat hy kreeg crediet,
En sig fraay stak in de veeren,
So als gy hem hoord, en siet.
Set hun in de Ton, &c.
7.
Hoort die twee eens discoureeren,
Over 't werk van Directeur,
Hoe sy 'i wille reformeeren,
Tot haar voordeel en faveur,
Set hun in de Ton, &c.
8.
Dog sy syn in 't werk bedreeven,
Als een blinden in de Kunst
| |
[pagina 28]
| |
Van te schilderen na 't leeven,
Evenwel syn sy in de guust.
Set hun in de Ton, &c.
9.
Sy verstaan het Coffy Planten,
Op de Beurs hier in de wyn,
Anders syn sy domme quanten,
Die nog gants onnosel syn.
Set hun in de Ton, &c.
10.
So syn hier de meeste Heeren,
Die daar swieren door malkaar
d'Ondervinding sal 't uw leeren,
Dat al 't geen ik seg is waar.
Set hun in de Ton, &c.
| |
Vyfde bedryf. Tweede toneel.
Vrolykhard, Ephorinus
.
Ephorinus
.
MYn Vriend so vrolyk in dees Tyden,
Waar door komt gy tot sulk verblyden,
Gy hebt geen kommer die uw queldt,
Weet gy goed nieuws 't my verteldt?
Vrolykhard
.
Wat goede tyding sou men hooren,
| |
[pagina 29]
| |
Als dat het nog gaat als te vooren,
Want door verdienste kryg men niet.
Maar sulks hier uyt genaad geschiet.
Gelyk eerst daags is voorgevallen:
Gy kent wel dien verbrusten mallen
En lompen lafbek van een vent,
Enfin, een yder wel bekent;
Kreeg gister weer een Procuratie,
'k Ben nog bevreest, dat onse natie
In hollant, 't schorten in den bol,
Of daar door men de osse kol.
Ephorinus
.
Wat weet hy van Administreeren,
Hy diende eerst het werk te leeren,
En loopen met de sweep drie vier
Jaar, in 't Veld voor blank Officier.
Vrolykhard
.
Dat's uyt de mooden, sulke Heeren
Wat hoeven die dat werk te leeren,
Een Directeur moet sulks verstaan.
Ephorinus
.
Je weet 't sou dan wat beter gaan.
Vrolykhard
.
Dat stemme ik volstrekt met uw mee,
Maar 't is hier Mundus vult decipe,
De waereld wil bedrogen syn.
| |
[pagina 30]
| |
Ephorinus
.
Kom set uw hier eens nevens myn.
Siet eens: het meeste gros der Planters;
Syn niet dan luye lanterfanters,
Van Kolvers en de Dobbelaars,
Die niet en weeten van wat aars
Dan Dobbelsteene, Kolven hooren.
Vrolykhard
.
Aars weeten sy niet uyt te voeren,
Dan schryven na het Vaderland,
En overleggen op wat trant
Sy alles weeten goed te maaken,
En hondert diergelyke saaken,
Die ik agt het best te swygen
Om haar niet aan het lyf te krygen,
Ook met geen tonge uyt te spreeken.
Ephorinus
.
O ja, dat is aan myn gebleeken
Ter tyd ik op Plantagie was
Als Directeur, hoe dat ik ras,
Hem in goe order wist te maaken,
Ik dee of 't was myn eygen saaken;
Ik liep door Regen, en door Zon,
En werkte wat ik werken kon;
Ik liet het houdt voor de Gebouwen,
In 't bos hier door de slaven houwen,
Schoon 'k haar wel had van doen in 't veldt,
Nog wierd dat niet met al geteldt.
| |
[pagina 31]
| |
Vrolykhard
.
Daar weet ik ook wat van te seggen.
Ephorinus
.
O ja, hoe ik het aan ging leggen
Het was voor myn het selfde werk,
Want hoe dat ik sogt even sterk
Door myn verdiensten wat te krygen
't Was mis.
Vrolykhard
.
Hoe sou men kunnen swygen;
Als men daar siet een party gaan,
Die sig in 't minste niet verstaan,
Op de veld werken, of 't regeeren
Der slaven, egter sulke Heeren
Gaan stryken met de beste buydt,
Maar op het laast vind men 't besluyt.
Ephorinus
.
Daar is in 't minst niet aangeleegen.
Maar wist een ygenaar ter deegen
Hoe het hier gaat met syn saaken,
Hy sou sulks wel anders maaken.
Vrolykhard
.
Met vreugt verlang ik na die tydt.
Ephorinus
.
Ik ook, maar sy is nog ver en wydt.
| |
[pagina 32]
| |
Vrolykhard
.
Wilt my voor 't laast eens hooren aan,
Want het word voor myn tyd van gaan
Dog wilt eens letten op al het geen,
Ik uw in het korte sal ontleen:
Wanneer de Eygenaar met een
Toestemde, een Procuratie geen
Onkundig Heertje meer te geeven,
Maar een die in 't werk bedreeven
Is als een Directeur behoort
Te weeten; dat men sulke voort
Syn Procuratie ging vertrouwen,
Ik wil uw wel verseekert houwen;
Dat men dan in des wereld ront,
Geen beter lant als dit hier vont.
Ephorinus
.
Dat sou 'er meenig animeeren,
Vrolykhard
.
Een Directeur sou figuleeren,
En leeven volgens eedt en pligt,
Die op goe hoop zyn werd verrigt.
Ephorinus
.
Ja mogt die tyd maar ras ganaaken,
Dan was 'er voor ons wet te maaken.
Vrolykhard
.
Met vreugt ik na die tyd verwagt,
Myn Vriend, ik wensch uw goeden nagt.
EYNDE. |
|