Het Surinaamsche leeven, toneelschwyse verbeeld
(1771)–Don Experientia– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Eerste tooneel.
Goedbloet, Carel
.
Goedbloet
.
'k Ben seer verwondert sulks te hooren;
Carel
.
't Quam my ook wonderlyk te vooren.
Goedbloet
.
Maak eensjes op beloften staat!
Carel
.
Ik lag voortaan met al die praat,
Van al de Planters met malkander
Terwyl sy altyd weer een ander,
Soeken in haar dienst te krygen;
Ik sal het seggen, en niet swygen.
Goetbloet
.
Weest maar voorsigtig, dat gy niet
Te veel spreekt, tot syn nadeel siet;
| |
[pagina 17]
| |
't Caracter van hem, dat is groot.
Carel
.
Dien Jakhals quam hier naakt en bloot;
Nu gaat hy my, een man met eeren,
Op het infaamste demiteeren;
Gy weet het wat hy my al heeft
Belooft, en daar en tegen geeft,
Hy my die so op 't onverwagt.
Goetbloet
.
Dat had gy niet gedroomt dees nagt!
Carel
.
Wat heb ik niet myn pligt gedaan,
Om syne intrest voor te staan
Of 't was myn eigen? 'k was wel te vreen
Met de Provisie, schoon die gemeen
Daar quam; van syne Procuratie
Kreeg ik een stuk of brok, och lacie!
Dewyl 't daar quam in overvloet,
Daar hy syn Privee mee heeft gevoet,
Wist dat maar eens syn principaal.
Goedbloed
.
Dan sag het met hem uit seer kaal,
Maar gy siet daar aan syn onverstant,
En groote ondankbaarheid van 't Land.
| |
[pagina 18]
| |
Carel
.
Laast zy een vriend 't welk ik vind waar:
Al diend' gy by na hondert Jaar,
Na genoegen, 't laaste is niet goet,
Ten zy gy daar eens sterven doet;
Want aars so lange als gy leeft,
Gy niet uw Pligt gekweeten heeft;
Dan spreeken sey met groot berouwen:
Had ik die man wat moogen houwen,
Gewis. ik had een ander staat,
En soo is dan des Planters praat.
Goedbloet
.
Dat is wel waar, maar 'k sou uw raaden
Als een Vriend, want het kon uw schaaden
So gy wat tot syn nadeel segt,
Carel
.
Ik loof gy siet myn aan so slegt;
'k Weet wat ik swygen moet of spreeken.
Maar siet myn tyd die is verstreeken,
't Is tyd ik maar na huys toe sak.
En 't goed eens by malkander pak.
Goedbloed
.
Ik wenste sulks niet moest geschien,
Carel
.
Ik blyf uw Dienaar dan tot weder sien.
Carel binnen.
| |
[pagina 19]
| |
Derde bedryf. Tweede tooneel.
Goedbloet
. alleen.
O Land vol list en schelmeryen,
Die Eerlyk is koomt in den noot,
Opregte deugt loopt hier om broot,
Genoopt van honger luydt te schryen.
Dees man een van beste vrinden.
Sogt niet dan zyn Patroons profyt,
En moet als schelm sig binnens tyt,
Door sulk een buffel laaten blinden.
O Lantschap sonder mededoogen,
Want yder die syn pligt betragt,
Vind sig bedrogen en veragt,
Gelyk men hier siet klaar voor oogen.
|
|