Het Surinaamsche leeven, toneelschwyse verbeeld
(1771)–Don Experientia–Eerste tooneel.
Vrolykhard
zingt, Stem: liefde sugjes.
*
Waar siet men het Fortuyn so blind,
Haar gaaven slegts uyt deelen,
| |
[pagina 12]
| |
Als men in Surinamen vind,
Of men verstand heeft als een Kind,
Maar geld! dan kan 't niet scheelen.
**
Hier siet men hoe Fortunaas gunst,
Tot Plompaarts is geneegen;
Daar meenig een vol geest en kunst,
Moet soeken by een Esel gunst,
O armoede aller weegen!
***
Wat siet men meenig Fransen vent
Braveeren, door 't vals speelen,
Wyl sy 't van jongs op syn gewent;
En Bankroetiers seer wel bekent,
Fortunaas gaaven deelen.
****
Wat siet men menig kaalen Haan,
En ander soort Lantloopers;
Voor Adels en Barons hier staan,
Daar hun de honger dreef te gaan,
Tot hier, door Sielverkoopers.
*****
Hier siet men hoe het blind Fortuyn,
Een eerlyk, treet met voeten,
Daar men die met geschooren Kruyn,
Hun Kappen hingen op den Tuyn,
Voor Protestants moet groeten.
| |
[pagina 13]
| |
******
So dat het door bedriegery
Hier alles word verkreegen;
Een aardigheid is schelmery,
Een handigheid de dievery,
't Geen men hier staag siet pleegen.
| |
Tweede bedryf. Tweede tooneel.
Vrolykhard, Jan van Stigt
.
Jan
.
GOeden dag Heer Landsman vol plysier,
Ik kom my dieverteeren hier;
En om myn noot aan u te klaagen,
Die 'k niet kan langer by myn dragen.
Wat duyvel is het dog geweest,
Die my quam blasen in den geest,
Te koomen hier in Surinamen?
Gy kent myn Ouders al te saamen.
Nu moet ik van een Mof of Knoet,
Die niet als Varkens heeft gehoet
In syn land, my hier sien regeeren;
Op gist'ren wou hy disputeeren,
Over geschrift en hollands saaken,
Die Politie en Kerk maar raaken,
| |
[pagina 14]
| |
Hy wou niet dat ik mee sou spreeken
Wyl ik ben Officier, maar 'k reeken,
Als dat in Holland, dat dom beest,
Een dag vier vyf maar is geweest,
By d'Sielverkpoper Jan de Haan,
Tot hy in de Ligter is gegaan,
En hier geweest, ses jaar Soldaat:
Nu praat hy als een Advocaat:
Syn hoogmoed is niet aftemeeten,
Ik selver mag niet by hem eeten;
Een Teyger braf kryg ik voor my,
En onderwylen so vreet hy,
Met syn confraters sig braaf sat;
Des daags leyt hy in syn hangmat,
Daar ik in Reegen, Zon en Wint,
My altyd by het werk bevint;
Nog kan ik niet met al voldoen!
Vrolykhard
.
Myn goede Vriend wat sal men doen,
Patientie is het best van allen
Jan
.
Denk hoe myn sulks moet bevallen?
Eerst was een Fransje myn directeur,
Dog 't scheeld' my niet veel in de keur,
Wyl die twee syn vol groots gemoedt,
En swetsen te syn uyt gebroedt,
d'Een van Baron, de aar van Marquis,
O Vaderland! o groot verlies!
| |
[pagina 15]
| |
Vrolykhard
.
Myn goeden Vrind 'k beklaag uw staat,
En 't beste dat ik uw maar raadt,
Dat is: gedult in uw elenden,
Tot uw contract eens is ten enden.
Jan
.
Dat's ook 't beste dat ik ken.
Myn Heer dat ik uw Dienaar ben.
| |
Tweede bedryf. Derde tooneel.
Vrolykhard
. alleen.
't IS onverdraagelyk, voor Batoos nageslagt:
Als dat men in dit land, sig hier moet onder magt
Van 't kaal Barons gebroet; dat sig met heele troepen
Te saam laat sakken van den Rhyn,
Om voor hun arremoed, alhier bewaart te syn,
En die hier wat verquikt, weer van hun afkomst roepen
|
|