Het Surinaamsche leeven, toneelschwyse verbeeld
(1771)–Don Experientia– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
Eerste toneel.
Schraper, Goedbloed.
Schraper
.
HOor Goedbloed, luyster na myn seggen,
Hoe 'k wil dat gy het aan sult leggen:
Je weet 't is nog een week of vier,
Dat dan een Schip vertrekt van hier
Naar Holland, daarom so moet gy maar,
Drie Oxhoofden Suyker houden klaar;
En zo daar nog wat and're saaken
In die tyd meer syn klaar te maaken,
So doet het, want een Percent of vyf
Og dat heeft weinig om het lyf,
Voor deesen trok men 'er wel tien
En nog so zag men dit geschien.
Maar nu, de tyden loopen slegt
| |
[pagina 8]
| |
Dient maar wat anders overlegt,
Daar is genoeg te practiseeren
Waar men sig na kan reguleeren,
Van droogen, en van reegen tydt,
Daar de Productens veel door lyd;
En diergelyke and're saaken
Om tot ons oogmerk wel te raaken.
Goetbloet
.
Ja wel myn Heer seer wel bedagt.
Schraper
.
Nu Goedbloet, geeft eens goeden agt,
Hoe dat gy alles klaar moet maaken.
Men moet voorsigtig met die saaken
Te werk gaan, dat het niemand siet:
Daarom zet die drie Vaaten niet
Op Maandelykse lyst.
Goetbloet
.
Dan was 't four,
Ag laat my dat alleen syn toevertrout.
Schraper
.
Je weet dat men in qualitydt,
Moet alles doen met goet belydt;
Want quam sulks uyt, met schaad en schandt
d'Plantagie quyt eu uyt 't landt
| |
[pagina 9]
| |
Gebannen, son het met ons weesen
Gelyk wel is geschiet voor deesen.
Goetbloet
.
Dat heeft geen noot, 'k sal 't wel besteeken.
Schraper
.
Maar Goedbloet, 'k moet uw nog eens spreeken,
Je weet: 'k heb uw al lang geseyt
Om dees Plantagie eens te koopen,
En ik stel op uw hulp myn hoopen;
Als gy myn helpt het is gewis;
Dat dan dees grond de mynen is;
Ik sal gelyk een man met eeren,
Een Goud Horologie uw vereeren:
De Eygenaaren houden niet
Van slaven aan te koopen, siet
So moet gy my een brief toe schryven,
Daar 'k uw het voorschrift van laat blyven.
Dees Brief behelst: als dat de lyn
‘Op sey, geheel verlegt moet syn,
Dewyl de Mieren die doorgraven;
En dat gy tot dat werk veel slaven,
Met 't eerste Schip hoopt aan te koopen,
Dat aars de grond sal onderloopen;
Ook dat de Coffy klyn en groot
Door 't water voor 't meest is doot.’
Die Brief, die sal ik haar toe senden;
Op hoop dat eer het Jaar ten enden
| |
[pagina 10]
| |
Is, dat ik Meester ben van hier;
Want siet: sy sullen geen plysier
Meer hebben, tot het slaven koopen,
Maar my wel met hun laaten loopen
Voor 't ouden bodt.
Goedbloet
.
Dat's wel bedagt.
Schraper
.
Als gy dat doet. van myn verwagt,
Dat ik goed sal contenteeren;
Wyl ik uw uw sal Mie Mie vereeren,
Dewyl zy swanger van uw is.
'k Loof gy syt daar mee te vree?
Goedbloet
.
Gewis.
Schraper
.
't Is wel, ik sal die Brief uw geeven,
Maar Goedbloet! laat van al uw leeven,
Die saak nooyt koomen uyt uw mont,
En geef hem my dan weer terstont.
Denk van myn Directeurs geen een,
Ik sulks als uw vertrouw, O neen!
Schoon Jacob ook voor my heeft klaar,
Een vat of twee met Coffy; maar!
Van sulk gewigt met hem te praaten,
| |
[pagina 11]
| |
'k Verzeeker' uw ik sou 't wel laten,
Nu Goedbloet doet als het behoort.
Goedbloet
.
Myn Heer vertrouwt uw op myn woort.
Schraper binnen.
| |
Eerste bedryf. Tweede toneel.
Goedbloet
alleen.
WAt moet men hier niet al bestaan!
'k Geloof, ik my nog sal beraan;
Dog hier in Surinaame is dat het minst misdreven!
Terwyl dat Kas is algemeen,
En dat sig hier een yder een;
Met snoode schelmen vry, poogt vergenoegt te leeven?
|
|