| |
Hoofdstuk XIII.
Drie brieven.
Sedert ik begonnen ben, dit verhaal voor mijn neefjes op te teekenen, heb ik enkele brieven ontvangen van de hoofdpersonen uit mijn geschiedenis en 't lijkt mij toe, dat deze brieven een goed slot voor mijn verhaal zullen vormen.
De jonge Lord Tewskbury is juist meerderjarig geworden. Hij is nu op 't kasteel St. Maur en neemt, om zoo te zeggen, nu voor 't eerst bezit van het prachtige, oude goed, dat van Clare's ouders op hem overgegaan is.
Kleine Lady Clare en Lady Tewskbury zijn beiden nu ook op 't kasteel, met hunne tegenwoordigheid de feestelijkheden opluisterend, die gehouden worden ter eere van den jongen graaf, en alzoo aan de geheele wereld bewijzende, dat de oude veete voor altijd uit de wereld is.
Lord Tewskbury is nu, niet alleen in de pastorie, maar ook op Deerhurst een zeer welkome vriend. Iedere vacantie, sedert onze eerste kennismaking, kwam hij weder om ons en onze buren te bezoeken en ik geloof, dat Lady Tewskbury soms zelfs vergeet, dat er ooit een veete bestaan heeft.
Hij is nog altijd bijzonder op Clare gesteld. Het schijnt, alsof hij gevoelt, dat hij nooit genoeg voor haar doen kan om haar schadeloos te stellen voor de onrechtvaardigheid der wet, welke aan hem gaf, wat anders haar geboorterecht zou zijn geweest. Ik vind het een gezellig gezicht hen samen te zien; hij zoo frank en ridderlijk en zij zoo bekoorlijk dat het mijn beschrijving te boven gaat.
| |
| |
Ik geloof, dat zij op haar manier even dol is op ‘Tuke’ als hij op haar. Zij noemt hem nog altijd zoo en onze jongens ook; wij denken eigenlijk allen nog aan hem als Tuke en hij schijnt graag zoo door ons genoemd te worden. Nelly blijft altijd nog eenigszins op een afstand, doch de overigen van ons hebben hem als vriend en makker aangenomen. Wij houden allen veel van hem, en wij zouden ons zelf verongelijkt achtten als er een vacantie voorbijging, zonder dat hij ons bezocht.
Kleine Lady Clare noemt hem den besten jongen van de wereld en zegt, dat 't is, alsof zij een broer heeft als hij er is. Doch hij noemt haar nooit zusje en veroorlooft zich nimmer schertsende vrijheden, zooals een broeder dat mag. Zijn teedere eerbied voor haar vind ik echt aardig en ik weet zeker dat hij niet alleen haar hart, maar ook dat van haar strengere Grootmoeder gewonnen heeft. Ik zei dikwijls, dat Lady Tewskbury hen beiden oplettend gadeslaat en soms verbeeld ik mij, dat ik de gedachten kan raden, die er dan in haar omgaan.
Het past mij evenwel niet mijn vermoedens openbaar te maken. Lady Tewskbury heeft haar eigen overleggingen en ik kan alleen kan maar gissen, wat zij denkt en gevoelt.
Doch wat ik niet behoef te gissen maar werkelijk weet, is, dat zij al de oude vijandschap afgelegd heeft, daar zij op 't oogenblik de gast is van Lord Tewskbury op 't kasteel St. Maur.
Ik heb feitelijk nooit geweten, of zij van plan was, zelf te gaan en dat scheen Clare ook niet te weten voor 't laatste oogenblik, zooals de volgende brief zal toonen. Ik ontving hem enkele dagen geleden - de eerste van de drie heb ik verleden week ontvangen. Ik zal ze overschrijven precies zooals ik ze ontvangen heb, en zonder inleiding, daar zij voor zich zelven zullen spreken.
| |
| |
Kasteel St. Maur, 29 April.
Liefste Magdalena!
Ik ben nieuwsgierig, of gij verrast zijt, nu ge dit opschrift in mijn brief ziet staan. Ik veronderstel dat gij het wel niet zult zijn na al hetgeen gij van ons weet; doch ik geloof zeker, dat het je goed zal doen, te hooren, dat ik hier niet alleen ben, maar dat Grootmoeder ook bij mij is.
Gij weet, dat ik niet zeker wist, wat zij van plan was, voor op 't laatste oogenblik.
Natuurlijk wist ik, dat zij van Tuke hield en hem goedgezind was, doch hieruit volgde toch nog niet, dat zij zich in staat zou gevoelen om, als gast, terug te gaan naar het kasteel, waar zij zoo lang als meesteres geheerscht heeft, of dat zij zou wenschen al de andere St. Maurs, Tuke's betrekkingen, te onmoeten, die zij in 't geheel niet kende.
Zelfs ik, hoewel ik zooveel van Tuke houd, en werkelijk in 't diepst van mijn hart wenschte te gaan - zelfs ik gevoelde, dat het mij tamelijk hard zou vallen er als een vreemdeling terug te komen.
Doch het was mijn voornemen het te doen, omdat ik wist, dat het recht was; maar ik was niet zeker van Grootmoeder en ik besloot, haar niet met vragen lastig te vallen. Zij zou het mij wel vertellen, als zij besloten had.
Enkele dagen geleden, kwam Tuke onverwachts en hij vertelde ons, dat hij gekomen was om ons af te halen. Hij had met Grootmoeder een lang gesprek en nu wist ik, dat alles in orde was want zij vertelde mij, toen ik dien avond naar bed ging, dat wij allen den volgenden dag naar 't kasteel St. Maur zouden gaan. Ik was blijde, dat begrijpt ge, want ik vreesde reeds zonder haar te moeten gaan; doch geen van ons beiden had eenig denkbeeld van de ontvangst, die ons te beurt zou vallen. Dat
| |
| |
hield Tuke voor zichzelf. Wij reisden tezamen en kwamen omstreeks vier uur aan het station. Een groote open landauer stond voor ons gereed en de paarden waren prachtig opgetuigd en alles had zoo'n feestelijk aanzien, alsof 't een groote dag was.
Tuke liet ons op de eereplaatsen zitten en nam zelf tegenover ons plaats en ik vond dat hij bijzonder vroolijk en grappig was. Zoodra wij het dorp naderden, begonnen alle klokken te luiden en al heel spoedig reden wij onder groene eereboogen door, waarop in sleutelbloemen en narcissen de woorden ‘Welkom’ en ‘Heil u’ geschreven stonden. Al de menschen kwamen naar buiten, begroetten ons met hoera's, en zwaaiden met hoeden en zakdoeken; de gezamenlijke pachters kwamen te paard en vormden als 't ware een eerewacht en er was zulk een vreugde en gejuich, dat ik bijna begon te schreien.
Natuurlijk was dit alles voor Tuke bestemd, doch hij deed het voorkomen, alsof het alles voor ons was en ik wist, dat de menschen blij waren, ons weer te zien, want zij noemden onze namen en juichten luider dan ooit, toen zij ons zagen. 't Was alles zoo prettig en opwekkend, dat mijn droefheid van zelf verdween, en daarbij, tegelijk met Tuke ontvangen te worden, nam al het gevoel, alsof wij als vreemden kwamen, weg.
Het scheen, alsof wij nog op 't kasteel behoorden, en ik wist dat dit Tuke aangenaam was. Er zijn ongeveer twaalf personen op 't kasteel gelogeerd, zijn betrekkingen en vrienden, en werkelijk, ze zijn heel aardig; doch ik zie meer van Tuke dan van de anderen, want hij heeft graag, dat ik met hem alle plekjes op de geliefde oude plaats bezoek, en er hem dan alles van vertel. Ook moest ik hem mijn geliefkoosde kamers aanwijzen en hem zeggen, wat ik er aan doen zou als ik hier meesteres was. Het is bijzonder amusant en wij maken samen een massa plannen. Overmorgen wordt hij meerderjarig en dan zal er heel wat gebeuren. Ik ben niet van plan dezen brief op de post te doen, voordat ik er je alles
| |
| |
van verleid heb. Wij zijn nu reeds drie dagen hier, doch ik heb nog geen oogenblik eerder tijd gehad om te schrijven. Wij hebben onze vroegere kamers en zij zijn juist gebleven, zooals wij ze verlaten hebben. Grootmoeder zit aan 't hoofd der tafel en Tuke aan 't benedeneinde en hij behandelt ons juist alsof wij de gastvrouwen waren; Grootmoeder neemt de honneurs waar jegens al de andere gasten en 't is haar soms, alsof zij nooit weg is geweest. Ik vind het zoo aardig van Tuke, dat hij om al die dingen denkt. Sommige menschen zouden trotsch zijn op hun voorrechten en dan weinig omgang houden met degenen, die er voor hen geweest waren, of hen zooveel mogelijk op den achtergrond houden; doch daar heeft Tuke in 't minst niets van.
Hij schijnt slechts te verlangen, dat wij in alle eerbewijzen zullen deelen, en hij heeft Grootmoeders hart gewonnen door de manier waarop hij haar raadpleegt en haar wenschen vervult.
2 Mei.
Nu is 't achter den rug en 't was heel amusant en aardig. Ik geloof niet, dat ik je alles in een brief kan vertellen, doch ik zal je het gaarne alles meedeelen als we elkaar ontmoeten en dan zal ik alles afzonderlijk beschrijven.
Je moet weten, 't was een prachtige dag en al de pachters kwamen om deel te nemen aan de spelen, die in 't park gegeven werden. Er was onder anderen een os in zijn geheel gebraden, en nog al zulke grappige dingen meer, zooals men dat wel eens in oude boeken leest. Ik vond het alles middeleeuwse!), doch Tuke lachte toen ik hem dit zeide, hij noemt het alles ‘moderne humbug.’ In elk geval, de menschen vermaakten zich kostelijk en zij gevoelden zich direct tot Tuke aangetrokken; hij had zulke aardige, vroolijke, vriendelijke
| |
| |
manieren. Er was een heele groote tent opgeslagen voor het diner, dat den pachters aangeboden werd en toen Tuke naar binnen ging, daar men op zijn gezondheid zou drinken, bood hij Grootmoeder den eenen arm en mij den anderen arm, en wilde zonder ons niet naar binnen gaan
En hij hield toch zulk een mooie speech in antwoord op de uitgebrachte toasten.
Sommige jonge mannen zijn zoo bedeesd, anderen hebben weer te hoogen dunk van zich zelf, zoodat zij in 't geheel geen goede speech kunnen houden, ten minste zij kunnen hem niet uitspreken, hoewel zij hem van te voren misschien goed overdacht hebben. Doch zoo was 't met Tuke in 't geheel niet, hij sprak zoo natuurlijk, alsof speeches af te steken zijn dagelijksch werk was, en hij zeide zulke aardige dingen van Grootmoeder en mij, dat ik nauwelijks wist, hoe ik mij houden moest, en de menschen juichten en dronken op onze gezondheid en maakten een leven van belang.
Na 't eten werden er nog verscheidene spelen gehouden, waar wij een poos naar hebben staan kijken, doch toen moesten wij naar binnen, omdat er op 't kasteel ook een groot diner gegeven werd; ik mocht opblijven en mee op 't diner komen, alsof ik reeds groot was.
Dat was alles 't werk van Tuke, want gij weet, Grootmoeder is erg stipt op die dingen, en zij wilde er in 't eerst niets van hooren. Maar Tuke zeide, dat hij liever in 't geheel geen diner wilde geven, als ik er niet bij tegenwoordig mocht zijn; dus gaf Grootmoeder eindelijk toe en mocht ik er ook bij komen. In de groote feestzaal was een prachtige tafel aangericht. Tuke geleidde mij naar tafel en wij zaten naast elkander, terwijl Grootmoeder met Lord Mainwaring tegenover ons en de overige gasten naast ons plaats namen. De tafel was bedekt met bloemen en het prachtige oude St. Maur zilver, dat ik jaren geleden wel eens zien mocht, als er groote partijen gegeven werden; 't was alles zeer
| |
| |
prachtig. Ik had veel genoegen, en Tuke sprak bijna den geheelen tijd met mij, en nadat hij bedankt had voor de toasten, welke men op hem uitgebracht had, bracht hij er een op Grootmoeder en mij uit, en ik was zoo verrast dat ik er verlegen door werd, want ik had nog nooit zoo iets bijgewoond. Lord Mainwaring bedankte voor ons en zeide enkele aardige dingen omtrent de vereeniging van de twee takken, en hoopte, dat de samensmelting meer en meer volkomen mocht worden, naar mate de jaren voorbij gingen. En iedereen zag er vergenoegd en vriendelijk uit; in een woord 't was alles verrukkelijk. Toch gevoelde ik mij aan 't einde van den dag erg vermoeid en ik ben 't nog, want hoe genoegelijk ook, 't was erg afmattend.
Wij blijven nog een week op 't kasteel en dan gaat Tuke naar Oxford en wij gaan naar huis. Ik hoop dat ge ook spoedig thuis zult komen want o, ik heb nog zoo ontzettend veel te vertellen dat ik niet in een brief kan zetten.
Vaarwel, lieve Magdalena. Het is zoo prettig dat er geen veete meer is en dat er ook nooit meer een zijn zal. Het schijnt nu heel belachelijk, dat we ooit boos op Tuke hebben kunnen zijn. Zooals Eric zeide, het was in 't minst zijn schuld niet, hij kon het evenmin helpen als wij, en 't is net, alsof hij mijn broer is, zoodat het dwaas zou zijn nu nog boos te wezen. Inderdaad, ik geloof dat er weinig broers zijn, die zoo lief voor hun zusters zijn als Tuke voor mij is. Ik ben nog dankbaar, dat je broer hem toen met de vacantie heeft meegebracht. Ook ben ik blij dat ik mijn oude tehuis eens weergezien heb.
Je hartelijk toegenegene,
‘Clare St. Maur.’
| |
| |
Kasteel St. Maur 9 Mei.
Lieve Magdalena!
Ik denk dat het je goed zal doen te hooren, dat onze feestelijkheden hier best geslaagd zijn en dat onze lieve Clare zichzelf voortdurend goed vermaakt heeft, en er beter uitziet nu zij verandering van omgeving heeft.
Ik voor mij beken dat het genoegen niet onvermengd was, maar het spijt mij in 't minst niet, dat ik het kind hier gebracht heb, daar mijne tegenwoordigheid haar tot hulp en troost was en aan de nabuurschap getoond heeft, dat de verandering van gezag in goede aarde gevallen is.
Tewskbury houdt zich goed, hij schijnt veel gevoel te hebben. Hij begaat een fout door Clare en mij te dikwijls op den voorgrond te plaatsen, en ons te veel te behandelen, alsof wij nog op de plaats behoorden, doch de fout is een edelmoedige, het natuurlijk gevolg van jeugd en onervarenheid en ik vond het niet noodig, hem te beteugelen, zooals ik mij verplicht zou hebben gevoeld, indien Clare ouder geweest was. Nu ontvangt ze alles nog op echt kinderlijke manier, en er schijnt geen gevaar te bestaan dat haar hoofdje op hol zal raken.
Het is een heerlijke gewaarwording, dat Tuke een echte St. Maur is. De gelijkenis met eenige familieleden komt nu en dan zoo sterk uit, dat het mij bevreemdt, het nooit opgemerkt te hebben in de dagen van onze eerste kennismaking, toen hij slechts Mr. Tuke was.
Er heerschte in 't begin vroolijke drukte op 't kasteel, wat mij wel eens pijnlijk aandeed, daar ik mij nog zoo goed het meerderjarig worden van den laatsten graaf herinnerde.’
Doch voor Clare was alles nieuw en zij vermaakte zich uitstekend. Ik geloof, dat zij je een uitgebreid verslag gedaan heeft, dus zal ik maar niet in bijzonderheden treden.
| |
| |
Mijn doel met dit schrijven is, je te laten weten - en daardoor aan mijn geachten vriend Dr. Melville - dat al de oude verbittering geheel tot het verleden behoort en ik mij dankbaar gestemd gevoel jegens hem voor het aandeel, dat hij bewust of onbewust, in deze zaak gehad heeft. Ik geloof, naar waarheid te kunnen zeggen, dat het zijn stille, doch zichtbare droefheid was, over de vijandschap der beide takken van ons huis, die mij het eerst de geheele kwestie in een geheel ander daglicht deed beschouwen, terwijl ongetwijfeld uw invloed op Clare haar inzichten gewijzigd heeft. Aan je broer zijn wij de introductie van Tuke verschuldigd, en ik kan niet anders dan de geheele familie mijn dank betuigen voor hare hulp in deze aaugelegenheid.
Het is ongetwijfeld beter voor het kind. alle droevige herinneringen met haar oude tehuis te verliezen, en als wij er later nog eens komen, waar Tewskbury erg op gesteld schijnt te zijn, zullen wij er geen van beiden meer zoo tegen opzien als in 't begin. In één woord, onze verstandhouding is van dien aard, dat wij er ons ten zeerste over kunnen verheugen.
Ik vertrouw dat ge goede berichten van huis hebt en dat wij je er binnen kort terug zullen zien, als je liefdewerk gedaan is. Clare is zeer verlangend je te zien, om je alles te vertellen wat zij zoo al gedaan heeft. Zij vertelde mij, dat zij denkt, dat gij meer sympathie zult betoonen dan mijn gunsteling Nelly! Misschien heeft het kind gelijk. Nelly zou niet zoo geholpen hebben als gij met dit werk des vredes.
Geloof mij
je toegenegene
Elisabeth Tewskbury.
| |
| |
Kasteel St. Maur 10 Mei.
Waarde Miss Melville.
Toen ik een algemeenen brief van dank schreef voor het prachtige cadeau, dat mij door uw familie den eersten dezer maand toegezonden was, wist ik niet dat gij niet thuis waart. Clare vertelde mij van de tijdelijke verandering uwer werkzaamheden, voordat zij wegging, en gaf mij uw adres. Ik hoop dus dat gij mij dezen eersten eenzamen avond wilt laten gebruiken, om u iets mee te deelen over de laatste gebeurtenissen, want gij waart altijd zoo belangstellend en gij hebt zulk een groot aandeel gehad in het tot stand brengen van de verzoening. Dat zegt Clare tenminste altijd en ik ben overtuigd, dat zij hierin volkomen gelijk heelt.
Ik was nog tot het laatste oogenblik bang, dat Lady Tewskbury mij ontsnappen zou, niet, dat zij mij een kwaad hart toedroeg, maar omdat zij natuurlijk terugschrok om tegenwoordig te zijn bij de feestelijkheden op 't kasteel, wat zooveel oude herinneringen op zou wekken.
Dus scheen het mij de veiligste weg om hen beiden af te gaan halen, en ik denk dat gij den goeden uitslag van mijn boodschap wel reeds vernomen zult hebben van Clare. Wat gij echter wel niet van haar gehoord zult hebben, is de bijzonder bekoorlijke manier, waarop zij zich gedroeg, aller harten winnende en liefde voor zich opwekkend bij ieder, met wie zij in aanraking kwam.
Natuurlijk is het mijn plan niet u in dezen brief nog over de oude kwestie te onderhouden; toch zij hierbij even opgemerkt, dat enkele mijner naaste bloedverwanten onder de St. Maurs bijna even verbitterd waren op de oude Lady Tewskbury en haar kleindochter als zij op hen waren. Ik heb nooit duidelijk de reden van deze ongelukkige verhouding geweten; inderdaad ik geloof,
| |
| |
dat het voor 't meest op overleveringen berustte, en het gevolg van veroordeel was, niet van overtuiging.
Gelukkig heeft de gastvrijheid, die ik laatst op Deerhurst genoot, veel gedaan om de scherpheid te verzachten en er veel toe bijgedragen om mijn familie te overtuigen, dat er geen werkelijke grond van grief meer bestond, en natuurlijk, iemand met een sprankje rechtsgevoel moest wel iets aandoenlijks zien in den terugkeer van Lady Tewskbury en Clare op 't kasteel, daar het toch zoolang hun huis geweest was. Mijn gewezen voogd, die tevens mijn oom is, kon bij de eerste ontmoeting niet goed met Lady Tewskbury opschieten, doch dat was onder de bestaande omstandigheden nauwelijks te verwonderen. Hij beloofde evenwel, al wat in zijn vermogen was in 't werk te stellen, om de zaak te vereffenen, en mijn tantes en neven waren ook allen zeer geschikt.
Ik voorzag dus wel, dat er geen openlijke breuk plaats zou hebben, maar ik vreesde toch toch heimelijk dat er, tenminste in 't eerst, eenige wrijving zou zijn.
Gij weet, ik werd den eersten van deze maand meerderjarig en de partij zou samenkomen op den zeven en twintigsten en acht en twintigsten April. Ik arriveerde den zeven en twintigsten met Lady Tewskbury en Clare. Het deed den bewoners van de plaats onuitsprekelijk veel genoegen, dat zij deelnamen aan de ontvangst, die mij werd bereid, want hoewel zij erg vriendelijk waren, was ik natuurlijk een vreemdeling voor hen, en iemand, met wien zij eigenlijk weinig op konden hebben, terwijl Clare onder hen geboren en opgevoed was en bijna altijd op 't goed gewoond had; ook hadden hare voorvaderen het eenige geslachten na elkaar in bezit gehad.
Natuurlijk beschouwden zij haar, niet mij, als het kind des huizes, en het was verrukkelijk te zien welk een enthousiasme haar verschijning bij hen opwekte.
Clare is ook bijzonder bekoorlijk - zij is zoo zacht, openhartig en natuurlijk als een klein kind, en toch heeft zij een waardigheid over zich, welke haar ouder
| |
| |
doet schijnen dan zij werkelijk is. Ik ben blij, dat zij haar krullen nog op de oude manier los draagt, en dat zij nog niet veel grooter is geworden, maar nog precies dezelfde bevallige kleine Lady Clare is, die ik 't eerst ontmoette. Ik geloof, dat de oude Lady wijs handelt, door haar zoo lang mogelijk kind te laten. Ik verwacht dat zij toch spoedig genoeg ontwikkelen zal zonder aanmoediging van buiten. Het is mij alsof ik haar altijd zou wenschen te houden zooals zij nu is - doch dat is mij geen ernst. Eens hoop ik - nu 't kan ook niet schelen wat. 't Zou bespottelijk zijn zoo iets neer te schrijven.
De ontmoeting met de andere St. Maurs had den volgenden dag plaats. Ik was tevoren verschrikkelijk zenuwachtig, dat kan ik je wel vertellen, doch, dank zij Clare's lach, liep alles goed van stapel. Allen waren in verrukking over haar en zij zelve was in 't minst niet verlegen; ook scheen zij er geen idée van te hebben, welk een belangrijke rol zij speelde. Lady Tewskbury was in 't begin tamelijk trotsch en statig, doch langzamerhand werd zij zachter gestemd, toen zij zag hoezeer Clare bewonderd werd; en zij speelde de gastvrouw voor mij zoo minzaam en hoffelijk, als men zich maar denken kan. Ik moest toch een dame vragen om de honneurs waar te nemen en natuurlijk was niemand er zoo geschikt voor als Lady Tewskbury.
De ‘meerderjarigwording’, zooals de menschen het gelieven te noemen, was voor mij tamelijk vervelend. 't Was veelal dwaasheid en nonsens, waarin Clare veel meer genoegen scheen te scheppen dan ik. Ik geloof, dat het volk zich nog al geamuseerd heeft, daar 't een dag vrijaf had en eens goed onthaald werd, doch mij leek het haast alles ‘humbug’, want natuurlijk, ik had het gevoel, dat ik eigenlijk zooveel als een indringer was, en dat ieder dat in den grond van zijn hart wist. Ware Clare een jongen geweest, zoo zou alles het hare geweest zijn, of als zij een broer gehad had, zou er nooit op zoodanige wijze op mij een toast uitgebracht
| |
| |
zijn. Ik was zoo dom niet, of ik wist ook wel, dat enkele jaren geleden het geheele graafschap treurde over 't gemis van een erfgenaam uit den ouden stam, dus kon ik wel begrijpen, dat al dat uitbundig genoegen over den nieuwen graaf, slechts ‘humbug’ was.
Ik bedoel niet, dat de menschen opzettelijk onoprecht waren: het is eigenlijk niets meer dan een goed gezicht bij een kwaad spel zetten, en 't kon ook onmogelijk 't zelfde zijn, alsof ik tot den ouden stam had behoord.
Doch dat is niets; laat hen maar afwachten.
Als ik geen werkelijk oude St. Maur kan zijn van de echte soort, zal ik mettertijd toch doen wat ik kan, en zal ik hen zoo goed mogelijk schadeloos stellen. Wij zullen zien.
Ik heb een idee in mijn hoofd; maar natuurlijk, het kon wel eens op niets uitdraaien.
Ik weet niet, of gij raden kunt, wat ik bedoel; maar het is iets, dat een jongen niet in koelen bloede neer kan schrijven.
Doch om kort te gaan, langzamerhand kwam er aan al dat pleizier maken een einde. De pachters en het andere volk vermaakten zich, als wij het dan al niet deden; en dank zij ons debatteer-college te Oxford, heb ik het er nog al goed met mijn speeches afgebracht, zoodat er geen in 't water gevallen is. Een jongen gevoelt zich bij zulke gelegenheden echter als een groote dwaas. Ik hoop, dat ik er niet uitzag als een ezel, zooals ik mij gevoelde.
Nadat al de nonsens voorbij was, hadden wij nog een gezellige week. Enkele gasten vertrokken, en het zestal dat overbleef, kon best met elkander overweg. Ik had nog al eenige moeite om Lady Tewskbury tot blijven over te halen, doch Clare bepleitte de zaak met zooveel gloed, dat wij de overwinning behaalden. Het kind zag er veel beter en opgewekter uit, nu zij haar oude tehuis weer eens bezocht had; er waren een massa menschen, die zij wenschte te zien, en verschillende plekjes, die zij gaarne wilde bezoeken.
| |
| |
Zoo eindigde het dan, dat beiden nog een geheele week langer bleven. 't Weder was prachtig en wij gingen bijna elken dag uit rijden. Eer wij er aan dachten was de tijd verstreken en bij 't heengaan beloofde Lady Tewskbury dat zij nog eens met Clare terug zou komen.
Dit jaar ga ik bij leven en welzijn een deel der groote vacantie op Deerhurst doorbrengen en dan gaat Lady Tewskbury daarna met Clare naar Zwitserland. Het kind staat er erg op, de hooge bergen met hun prachtige toppen van altijd glinsterende sneeuw te zien en enkele ervan te beklimmen.
Wij hebben samen een heerlijk plannetje gemaakt en wel, dat ik mij te Zermatt bij hen zal voegen, ten einde haar op enkele niet al te vermoeiende tochten mede te nemen.
Ik hoop, dat wij ons plan goed ten uitvoer zullen brengen. Misschien wil Duke mij wel vergezellen op een toer over de Alpen. Het zal hem niet hinderen, dat Clare bij enkele onzer expedities tegenwoordig is.
Zij wenscht den Mont Blanc te beklimmen, doch ik denk dat zij 't niet zoo heel ver zal brengen. Als gij lust mocht hebben ons te vergezellen, zou dit heerlijk zijn; dan zouden wij alles, wat het beklimmen betreft, ook beter kunnen regelen, want Clare zou een gezellin moeten hebben als gij zijt, ingeval wij soms eens een nacht in een der hutten moesten doorbrengen. Het kind heeft wel al de opgewektheid en ambitie, haar geslacht eigen, doch ik vrees, dat zij de noodige kracht voor zulk een groote onderneming mist. Doch zij houdt er van om plannen te maken en zij kan altijd over mij beschikken, als zij mij noodig mocht hebben.
Wel val ik u lastig met een kolossaal langen brief, maar gij behoeft hem niet te lezen als hij u te lang duurt. De zaak is, dat ik vanavond geheel alleen ben in dit groote, oude huis, en het tamelijk somber en vervelend vind. Daar ik met niemand eens kan praten, omdat ik geen metgezellen heb, behalve de leelijke oude
| |
| |
familieportretten, die er uitzien alsof zij door mijn tegenwoordigheid alhier bepaald beleedigd zijn, is het maar het best, om eens een brief te schrijven aan iemand, die zoo vriendelijk is, om eenig belang te stellen in onze familiezaken.
Lady Tewskbury en haar kleindochter zijn hedenmiddag vertrokken en morgen ga ik naar Oxford. Het huis ziet er geheel anders uit, zonder Clare's tegenwoordigheid.
Eén ding ben ik al vast besloten - nooit op deze oude plaats alleen te gaan wonen. Het huis met toebehooren is wel alles prachtig en deftig, doch het is bijzonder somber, als men niemand heeft om mee om te gaan, en al de groote kamers ledig en verlaten zijn. Het schijnt, alsof ik Clare's gouden lokken noodig heb om zonneschijn op 't kasteel St. Maur te brengen. Gij zult me wellicht een beetje overdreven vinden, doch ik denk, dat gij het met mij eens zoudt zijn, als gij het huis met haar gezien hadt en het huis daarna zaagt zonder haar.
Doch nu moet ik toch werkelijk eindigen en mijn zaakjes bij elkaar zoeken voor morgen.
Ik ben van plan hard te werken en als ik kan een hoogen graad te halen.
Clare zou wel wenschen, dat ik den hoogsten graad haalde, doch zij zal haar verwachtingen een beetje lager moeten spannen.
Ik zal evenwel mijn best doen en de St. Maurs niet tot schande zijn.
Ik ben o zoo blijde, dat de oude veete nu geheel tot het verleden behoort en ik dank u hartelijk voor het aandeel dat gij, volgens Clare, er in gehad hebt om alles tot een volkomen en gelukkig einde te brengen. Ik hoop dat ik u over een paar maanden weer zal zien, en dat gij en Duke eens ernstig over Zwitserland zult denken.
Uw toegenegen
Tewskbury.
|
|