| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Verzoening.
‘Ik noem het alles erg onzinnig. Ik dacht dat Clare meer gezond verstand had. Lady Tewskbury zal er echter niet zoo gemakkelijk overheen stappen.’
‘O, daar weet je niets van. Wij zijn niet allen zoo consequent en rond als jij zijt, Nelly - en dat is maar goed ook - of wat zou er anders terechtkomen van zoo'n wispelturig persoontje als ik ben?’
‘Hij behoefde hier niet onder een valschen naam te komen. Duke had geen recht hem mee te brengen. Ik haat uitvluchten!’
‘Pas op, of hij zal je hooren.’
‘Dat kan mij niet schelen.’
Nelly sprak altijd met een zekere zachtheid, dikwijls grappig in tegenspraak met de woorden, die zij uitte. Zij was nu met Eric in de eetkamer en door 't open raam kon men haar heldere stem duidelijk in den tuin vernemen. Geen woord ontging mij van dit korte gesprek en Lord Tewskbury, die. ook in den tuin was en het huis langs een ander pad naderde, had eveneens alles gehoord.
Hij glimlachte, nam zijn hoed af bij wijze van begroeting en stapte toen over het lage vensterkozijn naar binnen.
‘Zoo, Miss Nelly, gij schijnt een onverzoenlijker vijand te wezen dan zij, die ik had gedacht te ontmoeten. Hoe komt dat? Ik dacht dat ik hier tenminste slechts vrienden en bondgenooten had.’
Nelly kleurde eenigszins.
‘Ik houd niet van valsche namen Lord Tewskbury.’
‘Ik ook niet, Miss Nelly. Ik ben zeer blij, dat ik den mijnen af heb kunnen leggen.’
‘Gij hadt hem nooit aan moeten nemen.’
‘Zeer waar; doch ik had hem nu eenmaal aange- | |
| |
nomen, en ik hoop dat ik er mijn doel mee heb bereikt. Zijt gij ook even streng in uw oordeel jegens iederen held der geschiedenis, die ooit zijn incognito heeft bewaard? Hebben uwe vereerde Stuarts zich nooit onder een anderen naam vermomd?’
‘Daar hadden zij goede redenen voor.’
‘Pardon, als de zaak werkelijk verkeerd is, kan niets haar rechtvaardigen. Indien niet, dan heb ik evenveel recht op een tijdelijke vermomming als ieder ander, en mijn doel, toen ik die vermomming aannam, was niet, om mij zelfzuchtig te vermaken, of zonder een bepaald, en, zooals ik volhoud, een wettig doel. Ik heb nooit gezegd, dat ik Tuke heette. Zoo word ik genoemd dooide helft mijner vrienden en gij hebt mij zelf Mr. Tuke gemaakt, Toch houd ik vol, dat ik recht heb om een anderen naam aan te nemen, als ik goede reden heb om het te doen. Uw eigenlijke twist met mij, Miss Nelly. is niet dat ik mijzelf Mr. Tuke noemde, maar dat ik Lord Tewskbury ben.’
Nelly zag hem eenige oogenblikken zwijgend aan, terwijl zij zijn antwoord overdacht. De openhartige eerlijkheid trof haar.
‘Misschien is het zoo,’ zeide zij eindelijk. Ik geloof dat gij gelijk hebt, hoewel ik dit niet eerder heb ingezien.’
‘En het is tamelijk dwaas te twisten met iemand, omdat hij zich zelf is, vindt ge niet, of omdat hij niet zulk een deugniet is, als gij hooptet, dat hij wezen zou.’
Eric schaterde het uit van lachen, daar hij zich herinnerde, waarop nu gezinspeeld werd. Nelly kleurde hevig, doch zij bleef Tuke aanzien.
‘Toen ik dat zeide, wist ik natuurlijk niet, tot wien ik sprak. Ik herhaalde alleen maar wat ik gehoord had.’
‘Juist, dat begrijp ik. Uw woorden waren van dezen inhoud, dat, als hij was zooals gij, Mr. Tuke, dan zou alles heel anders zijn. Nu, als gij eerlijk waart in hetgeen gij toen zeidet, Miss Nelly, moest gij direct erkennen, dat het nu anders is en dat ik meer beklaagd verdien
| |
| |
te worden voor de alles behalve benijdbare positie, dan er voor gelaakt - of gehaat te worden.’
Hij had Nelly heel netjes in de val gekregen, die zij zelf gezet had. Dit beroep op haar eerlijkheid kon zijn uitwerking niet missen; het trof haar zeer, want Nelly was altijd eerlijk in al haar doen en laten. Misschien was 't juist haar eerlijkheid, die haar dikwijls zoo streng maakte.
‘Ik meende, wat ik zeide en ik meen het nog. Ik had ongelijk in wat ik zeide van Lord Tewskbuiy als gij die zijt, en ik schaam mij niet om dit te zeggen en u vergiffenis te vragen. Het is uw schuld natuurlijk niet en als gij u gevoelt, zooals gij toen zeidet, is er geen werkelijke reden, waarom zij niet bevriend met u zouden worden.’
‘En gij ook, Miss Nelly?’
‘O, ik heb er niets mee te maken,’ antwoordde zij half lachend, half uitdagend. ‘Ik ben niet waard om in aanmerking te komen. Gij zijt Duke's vriend en dus ook de onze. Groot volk en titels vervelen mij wel een beetje. Ik zou meer van u houden, als gij nog Mr. Tuke waart, en gij mij mijn woorden niet weder had laten slikken. Doch daar is niets aan te verhelpen en 't zou kleingeestig zijn, nu nog boos te wezen, dus laat ons ook maar vrienden zijn.’
Zoo was Nelly dan toch gewonnen en ik beschouwde dit als een goed voorteeken. Ik voor mij was van gedachte dat ik eerder Lady Tewskbury zou kunnen overtuigen, dan mijn knappe, rondborstige zuster Nelly.
Ik was erg benieuwd, hoe het op Deerhurst gesteld was en wat Clare had gezegd of gedaan; doch voor liet bepaalde uur was aangebroken, kwam ik er niets van te weten.
Ik meende te bemerken, dat Lord Tewskbury opgewondener en rusteloozer werd, naarmate de dag verstreek. Hij verlangde vurig naar een algeheele verzoening, niet een oppervlakkige die de zaken eigenlijk net zou laten als zij waren.
| |
| |
Hij verlangde liet recht om zijn bloedverwanten te bezoeken en door hen bezocht te worden. Hij verlangde, er van overtuigd te zijn, dat zij zijne tegenwoordigheid op 't kasteel St. Maar niet kwalijk namen, en dat zij zich niet vervreemd zouden gevoelen van de plaats, omdat het nu zijn eigendom was. Hij verlangde van hen, die er voor hem gewoond hadden al de tradities van de plaats te vernemen, opdat hij al de wenschen, die de vorige eigenaar gekoesterd had, zou kunnen vervullen.
Over 't geheel besprak hij de zaak heel aardig en hij was blijkbaar werkelijk zeer ingenomen met de lieve kleine Lady Clare. Hij wenschte haar broeder te zijn, zeide hij op zijn openhartige jongensachtige manier, opdat zij nimmer haar huis zou hebben behoeven te verlaten. De gedachte, dat hij haar verdreven had, was hem onverdragelijk en ik moest hem alles vertellen van haar komst hier, en hoe bedroefd zij was, dat zij haar geboorteplaats moest verlaten.
Het speet mij dat hij er zoo bepaald op stond om elke bijzonderheid te vernemen, maar ik vertelde hem alles, wat hij wilde weten, en terwijl ik het deed, kwam er een uitdrukking op zijn gelaat alsof hij een plan opvatte.
‘Wellicht zal ik er haar eens terug brengen,’ hoorde ik hem binnensmonds zeggen.
Ik beken, dat ik wel wat zenuwachtig en opgewonden was, toen het eindelijk tijd werd om naar het Park te gaan. Ik had zeer veel hoop, dat de verzoening tot stand zou komen en toch was ik maar niet gerust, voordat ik er met mijn eigen oogen getuige van was geweest.
Ik vreesde nog heimelijk, dat de deur van het statige huis voor ons gesloten zou worden met de onheilspellende boodschap: ‘Niet thuis.’
Ik geloof, dat Lord Tewskbury tot op zekere hoogte deze vrees met mij deelde.
| |
| |
‘Ik ben benieuwd hoe de oude Lady mij zal ontvangen,’ zeide hij, toen wij de deur naderden. ‘Zij is in hart en nieren een St. Maur, en wij zijn een taai, en stijfhoofdig geslacht.’
‘Gij zijt tot dusverre een gunsteling geweest,’ zeide ik. ‘Juist; en niemand wordt meer verfoeid dan een in ongenade gevallen gunsteling.’
‘Ik ben benieuwd of Clare 't verteld zal hebben,’ merkte ik op.
‘Ik kan het niet raden. Het is tamelijk moeilijk om onder zulke omstandigheden een bepaald doel te maken, doch wij zullen het beste er maar van hopen.’
Een oude bediende opende de deur voor ons met een vlugheid, die deed vermoeden dat hij op onze komst stond te wachten. Zijn gezicht evenwel stond deftig en ernstig, toen hij ons voorging in de gang, en, de deuren der salon openslaande, op duidelijken toon riep:
‘Miss Melville en Lord Tewskbury.’
Wij wierpen elkaar een blik toe. Dit was klaarblijkelijk Clare's werk, de bediende had ongetwijfeld zijn instructies van de kleine Lady ontvangen. Het volgend oogenblik traden wij de kamer binnen.
Clare en haar Grootmoeder stonden aan het andere einde van den salon. Ik zag, dat Lady Tewskbury een blik op ons wierp en dat zij toen achter ons langs keek, juist zooals Clare den vorigen dag gedaan had. Haar gelaat stond strak en dit, zoowel als haar houding, verried een zekere inspanning.
Lady Clare kwam direct naar ons toe. Zij kuste mij, en toen mijn metgezel bij de hand nemende, leidde zij hem naar voren.
‘Grootmoeder,’ zeide zij zeer bedaard, ‘hier is Lord Tewskbury, mag ik hem u als een vriend voorstellen?’
Een oogenblik heerschte er een stilte, waarin men wel een speld zou hebben kunnen hooren vallen. Mij scheen het een uur toe, doch ik geloof dat het slechts enkele seconden duurde. Mijn hart klopte hevig.
| |
| |
Toen stak Lady Tewskbury haar hand uit, hoewel haar gezicht strak bleef.
‘Dat is een verrassing, Lord Tewskbury,’ zeide zij langzaam. ‘Wees zoo goed en ga zitten.’
Wij gingen daarop allen zitten en Clare kwam en leunde tegen mijn knie. Ik bemerkte, dat zij eenigszins beefde.
‘Mijn kleindochter vertelde mij van de ontmoeting van gister; zij vertelde mij, dat zij het gewaagd had om Lord Tewskbury heden middag hier te verzoeken. Ik verwachtte hem; doch -’
‘Doch u verwachtte een vreemdeling in plaats van iemand, die reeds van uw gastvrijheid en wel willendheid gebruik gemaakt had. Ik weet het. Ik ben gekomen om excuus te vragen Lady Tewskbury; moet ik alles verliezen wat ik hoopte gewonnen te hebben, voor die eene zonde, dat ik ben, die ik ben?’
Hij sprak met gemengde openhartige jongensachtigheid en oprechte mannelijkheid. Hij was niet bevreesd voor Lady Tewskbury en dat gaf hem op zichzelf reeds eenig voordeel. Zooals dikwijls het geval is bij personen van haar temperament, hield zij niet van menschen, die bang waren.
Toch bleef haar gelaat nog strak. Zij keek haar kleindochter ernstig aan.
‘Clare, hoe lang hebt ge dit geweten?’
‘Sinds gistermiddag.’
‘Hadt gij vroeger geen vermoeden?’
‘Neen, Grootmoeder.’
‘Inderdaad, Lady Tewskbury, Lady Clare was ook ten hoogste verwonderd,’ zeide de jonge man. ‘Ik ben de schuldige en Duke Melville, mijn eenige medeplichtige. Miss Melville heeft ons geheim spoedig ontdekt doch natuurlijk kon zij ons niet veraden. De schuld ligt geheel aan mij, maar de verzoeking was ook zoo groot.’
‘De verzoeking?’
| |
| |
‘Ja, om u te zien en kennis met u te maken, om te beproeven, of wij geen vrienden konden worden ten spijt van alles. Gij moet weten, ik gevoel mij zulk een - ja hoe zal ik 't noemen? - zulk een verachtelijk wezen, omdat ik in de plaats kom van wat eigenlijk Lady Clare's eigendom behoorde te zijn, en het verwonder e mij niet, dat gij niets met mij of de mijnen te doen woudt hebben.
Ik gevoelde het zelf; dat is dan ook de reden, waarom ik mij niet op 't kasteel St. Maur durfde vertoonen toen u er waart. Deze onterving, toegevoegd aan de oude gevoelens, die onze geëerbiedigde voorvaderen elkander toedroegen, scheen mij te veel. Ik verzocht mijn voogd alles voor mij te zeggen, wat hij kon; doch hij deed niets behalve aandringen op een verzoening op den dag mijner meerderjarigheid, wat nog eenigen tijd duurt. Eerst toen ik dat hoorde, begreep ik, dat ik moest wachten tot dien tijd, voordat ik iets kon doen.’
Hij zweeg, doch niemand verbrak de stilte, en dus ging hij voort:
‘Nu enkele maanden geleden ontmoette ik Melville te Oxford, en hij sprak mij over u, en ik verlangde meer dan ooit kennis met u te maken en u vergiffenis te vragen voor het kwaad, dat ik u, tegen mijn wil, aangedaan heb. Hij noodigde mij vriendelijk uit om in de pastorie te komen logeeren, welke uitnoodiging ik met genoegen aannam; en toen kwam het denkbeeld bij een van ons beiden op, dat ik onder een vreemden naam zou komen, en zien wat mijn persoonlijke waarde voor mij doen kon. Misschien was het te vrijpostig, Lady Tewskbury, en dan vraag ik u vergiffenis. Het spel stuitte mij reeds tegen de borst, toen ik het pas begonnen had; doch u waart zoo goed en Lady Clare was zoo vriendelijk, dat ik de verzoeking niet kon weerstaan om nog wat langer van uw bijzijn te genieten. Ik weet niet, wat u nu tot mij zult zeggen; doch als het u mogelijk is om het verschil tusschen Tuke en Tewsk- | |
| |
bury weg te wisschen en op den laatste de gunst over te brengen die u den eerste bewezen hebt, verzeker ik ti, dat hij niet ondankbaar zal zijn, en zijn best zal doen deze te verdienen.’
Ik geloof dat ons aller oogen op Lady Tewskbury's gelaat gevestigd waren. Gedurende enkele oogenblikken waren de lijnen er van bepaald streng, en ik vreesde, dat onze gast zijn zaak te vergeefs bepleitte.
Eensklaps nam het een zachtere uitdrukking aan.
‘Gij hebt geen moeder om u beter te onderrichten, of uw zaak voor u te bepleiten,’ zeide zij met een van haar zeldzame lieve glimlachjes. ‘Ik geloof, dat ik u vergeven moet en u vriend moet noemen. Wenscht ge dat ook Clare?’
Clare's gezichtje helderde op.
‘Ja, lieve Grootmoeder,’ zeide zij haastig, ‘wij zijn al reeds vrienden, zooals u weet. Wij zijn altijd vrienden geweest, van 't begin af.’
Lady Tewskbury gaf den jongen man haar hand. welke hij met eerbied en oprechte blijdschap aannam. Hij had zich den geheelen tijd uitstekend gehouden.
‘Het is een vreemde manier om een verschil te eindigen, dat meer dan een paar eeuwen geduurd heeft. Doch misschien was het tijd om het bij te leggen.’
‘Overoude instellingen worden wel eens een last,’ merkte Lord Tewskbury op, ‘en u kunt niet begrijpen, wat een verlichting het voor mij is, te weten, dat ik altijd bij u raad en hulp kan vragen aangaande deze bezitting. U ziet, mijn voogd weet er niets van en ik nog minder. Ik ben erg conservatief, Lady Tewskbury, en ik zie gaarne, dat de dingen hun ouden loop hebben, de oude tradities geëerbiedigd en oude gewoonten gehouden worden. Hervorming en vernieuwing zijn op hun tijd voortreffelijk; doch mijns inziens zijn de menschen er tegenwoordig verzot op om de wereld onderstboven te keeren, onder de leus van te hervormen. Daar ik de bezitting St. Maur zal hebben te besturen - ik
| |
| |
verlang het wel niet, maar 't zal toch moeten gebeuren - is het mijn bedoeling, ze te besturen en te onderhouden op de oude manier, en wie zou mij daarin beter kunnen onderrichten dan Lady Tewskbury. U hebt bijna uw geheele leven op 't kasteel gewoond en als iemand de gewoonten van de plaats kent, is u het. Als ik er slechts in kon slagen u over te halen met Lady Clare te komen als ik meerderjarig word, om mij op weg te helpen en te zeggen hoe ik doen moet, zal ik u altijd ten zeerste verplicht blijven. Dan zal ik gevoelen, dat ik iemand heb om op te steunen en als ik het spoor bijster raak, zult u mij weer op den rechten weg brengen. Het zou mijn taak zeer verlichten, als u dat doen wilde. Ik weet niet, of ik wel het recht heb zulks te vragen zoo kort na onze kennismaking, maar het valt mij zoo moeilijk mij te herinneren, dat wij pas dezen middag aan elkaar voorgesteld zijn; en ik heb dit reeds zoo lang in mijn gedachten gehad, dat het mij verwondert, het mij reeds niet eerder te hebben laten ontvallen. Uit hetgeen hij sprak kon men duidelijk merken, dat het oprechte ernst bij hem was en dat het geen lokaas was, tevoren bedacht om Lady Tewskbury te vleien en haar gunstig voor hem te stemmen.
Deze was geen onervaren karakterlezer en zij wist zeer goed het ware van het valsche te onderscheiden. Hoe dan ook. dit welgemeend beroep op haar bijstand kon zijn uitwerking niet missen.
‘Ik zal er stellig eens over denken,’ zeide zij vriendelijk. ‘Het is nog zoo vroeg om reeds iets te beloven, doch het welzijn van de bezitting St. Maur en haar bewoners zal mij altijd ter harte gaan. Als ik iets bij kan dragen om de zaken voor allen wat aangenamer te maken, zal ik dit met blijdschap doen.’
Clare drukte mijn hand. Nu was de overwinning eigenlijk behaald. Het kind slaakte een zucht, alsof er een zwaar gewicht van haar gemoed af was.
‘Nu is liet in orde,’ fluisterde zij, toen wij afscheid
| |
| |
namen. ‘Het, is in orde en niemand kan het meer ongedaan maken. Ik ben zoo blij. Het heeft mij toch zoo gekweld, en ik was altijd bang, dat ik nog eens veranderen zou, of dat ik koud of trotsch zou worden, zoodat het nooit in orde zou komen. Ik ben toch zoo gelukkig. Nu zullen wij altijd vrienden zijn, en ik weet zeker, dat ik nog eenmaal mijn geliefd huis terug zal zien.’
Van dien dag af aan was er in 't geheel geen twijfel op welken voet Lord Tewskbury op Deerhurst ontvangen werd. Hij bleef nog een paar weken bij ons, doch ik moet zeggen, hij was evenveel op Deerhurst als in de pastorie.
Lady Tewskbury deed de zaken niet ten halve, en nu zij den jongen man als vriend en bloedverwant aangenomen had, maakte zij het hem zoo gastvrij mogelijk. Wat kleine Lady Clare betreft, zij scheen hem te beschouwen als haar grooten broer en edelen onderdaan, altijd te harer beschikking, en gereed om alles te doen, wat haar genoegen kon verschaffen; en hij stelde haar nimmer te leur, noch werd ooit moede haar van dienst te zijn. Hoewel hij eigenaar was van St. Maur had hij toch geen eigen tehuis. Wel had hij zeer veel familie, doch weinig betrekkingen die hem na verwant waren. Op St. Maur verlangde hij niet te gaan wonen, voordat hij meerderjarig was, en de teugels van het bewind zelf in handen zou kunnen nemen; dus aanvaardde hij met blijde opgewektheid een uitnoodiging om de Kerstvacantie op Deerhurst te komen doorbrengen ‘als er zich niets voordeed, dat hem meer aantrok.’
‘Zoo iets behoeft u niet te verwachten, Lady Tewskbury,’ zeide hij lachend toen hem de uitnoodiging gedaan werd. ‘U moogt er van verzekerd zijn, dat er zich niets voor zal doen, dat mij meer zal aantrekken.’
Eindelijk moest hij toch afscheid nemen. De vacantie was bijna om en hij had nog geen zijner voorgenomen bezoeken afgelegd. De weinige dagen, die hij bij ons had meenen door te brengen, waren tot even zoovele
| |
| |
weken aangegroeid en zelfs nu speet het hem nog, dat hij vertrekken moest.
Ik was tegenwoordig bij het afscheid tusschen hem en Clare, terwijl zij op de trappen van het terras stond om hem een laatst vaarwel toe te roepen. Het zonlicht weerkaatste op haar gouden lokken; haar gezichtje stond levendig en toch lag er tegelijkertijd een schaduw van droefheid over verspreid. Lord Tewskbury stond eenige treden lager op de breede steenen trap, die naar de oprijlaan voerde, en keek haar lachend in 't gelaat.
‘Vaarwel, Lady Clare; gij zult mij dus niet vergeten?’
‘Natuurlijk niet, Tuke. Ik zal u erg missen. Maar gij komt toch spoedig terug?’
‘Ja, met Kerstmis.’
‘Vergeet het niet - denk er om gij moogt nergens anders heengaan. Als gij het doet -’
‘Wees maar niet bang; daar is in 't minst geen gevaar voor. Zoodra ik maar eenigszins kan, ben ik weer op Deerhurst.’
‘En gij zult, een goede jongen zijn en hard werken, en een eer voor de familie wezen?’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘En binnenkort, als ge weer aan een roeiwedstrijd deelneemt, zal ik mijn best doen, om ook te komen en u te zien.’
‘Dat moet ge doen, dan zullen we zeker winnen!’
Zij lachte, een vroolijke kinderlach.
‘Vaarwel Tuke. 't Spijt me, dat ge weg moet, doch 't zal niet zoo lang duren. En o! ik ben zoo blij, dat wij een eind gemaakt hebben aan die oude dwaze familieveete.’
‘Ik ook; en wij zullen nooit een andere hebben, is 't wel Lady Clare?’
‘O neen, dat zou al te dwaas zijn. Wij zijn nu vrienden en werkelijke vrienden twisten nooit, is 't wel? Gegroet, beste Tuke, vaarwel.’
Hij nam nogmaals haar hand en bracht die aan zijn
| |
| |
lippen, en de trap afgaande, sprong hij over het hek en verdween.
Lady Clare stond hem lachend na te zien.
Ik was overtuigd, dat de veete voor altijd voorbij was.
|
|