| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Onder bedriegelijke voorwendsels.
Nu Mr. Tuke zoo onwillig scheen om Deerhurst weder te bezoeken onder, wat hij noemde, bedriegelijke voorwendsels, mocht ik hem te liever lijden, en toch speet het mij niet, dat dit plan verzonnen was, want ik dacht dat het voor de kleine Lady Clare den weg zou banen, om uit vele moeielijkheden te geraken, en wie weet, of bij slot van rekening Lady Tewskbury nog niet blij zou zijn, als de verzoening tot stand gekomen was op een wijze, die haar, om zoo te zeggen, opgedrongen was. Als zij werkelijk van dezen jongen man hield om zijns zelfs wil, zou zij hem toch moeilijk kunnen verstoeten, op grond, dat hij baar bloedverwant was; en als zij hem om zijn eigen verdiensten ontving en een gunstige meening omtrent zijn karakter gekregen had, zou haar trots haar verhinderen deze vriendschap te verbreken als zijn eigenlijke naam bekend was. Ik voor mij geloofde, dat zij later misschien nog blij zou zijn, dat hij haar, om zoo te zeggen, bij verrassing ingenomen had. Zij zou een soort van scherm hebben om zich achter te verschuilen en zij zou altijd kunnen zeggen, dat alles buiten haar toedoen gegaan was.
Ik trachtte enkele van mijn opinies over dit punt aan Mr. Tuke mede te deelen en ik geloof, dat ik hem wel eenigszins geruststelde. Hij was inderdaad zeer blij te hooren, dat volgens mijn opinie een verzoening wel mogelijk zou zijn, en hij vertelde mij hoe het hem tegen de borst gestuit had, eigenaar te moeten worden van de bezittingen, welke ook volgens zijn meening aan kleine Lady Clare behoorden. Hij had zijn best gedaan uit te vorschen, of hij ze haar niet terug zou kunnen geven, als hij meerderjarig was, doch men had hem gezegd, dat dit geheel onmogelijk was. De bezittingen en de titel behoorden bij elkander.
| |
| |
Den volgenden dag vergezelde ik hem naar Deerhurst en men bracht ons naar Clare's kamer, waar zij op een sofa lag met haar honden om zich heen. Zij was geheel gekleed, doch in plaats van het zware krip, waarin ik haar altijd gezien had, droeg zij thans een lief wit morgenkleedje, gegarneerd met prachtige kant. Haar gezichtje was bleek en haar gouden lokken omzweefden haar als een wolk. Zij maakte een bekoorlijke schilderij in die groote frissche kamer, te bekoorlijker omdat zij er zich niet van bewust was. Zij had er evenmin een idée van om een bestudeerde houding aan te nemen als de honden naast haar. Haar gezichtje helderde op toen wij binnenkwamen.
‘Ik heb al naar u verlangd, Magdalena. En gij hebt Mr. Tuke medegebracht, dat is heerlijk! Heeft hij u verteld, hoe vriendelijk hij gisteren voor mij geweest is?’
‘Hij vertelde ons hoe dapper gij geweest zijt. Hoe is 't vandaag met uw voet?’
‘O, nog al goed, dank je, alleen: het verband is sedert van morgen wat losser gegaan.’
‘Dat zullen wij wel spoedig weer in orde brengen,’ antwoordde Mr. Tuke, ‘tenzij er een eigenlijke dokter komt.’
‘Totdat dokter Conway weer thuiskomt is er hier in den omtrek zoo iemand niet te vinden,’ zeide Clare een beetje boos; en daarop kwam Lady Tewskbury binnen en groette ons zeer hartelijk; ik praatte wat met haar, terwijl Mr. Tuke naast Clare zat en haar onderhield op een manier, die haar goed scheen te bevallen. Ik hoorde haar verscheidene malen lachen, hoewel Clare's lach niet gemakkelijk was uit te lokken en ik merkte aan het schitteren harer oogen, dat zij belang stelde in haar metgezel en dat zij met hem ingenomen was. Lady Tewskbury bemerkte dit ook en, naar mijn meening, met genoegen en hoewel wij het eigenlijk niet van plan geweest waren, haalde zij ons over om bij haar de lunch te gebruiken.
Zij sprak met den jongen man over hemzelf en zijn
| |
| |
familie toen wij aan de lunch zaten en trachtte hem zoo aan den gang te krijgen. Hij sprak vrijmoedig over zijn connecties van zijn moeders kant, en hoewel ik geen van de namen kende, die hij noemde, bleek Lady Tewskbury die wel te kennen en scheen zij zeer voldaan over wat zij hoorde.
Ik zag, dat zij Mr. Tuke's recht erkende om gerangschikt te worden onder de grafelijke families, welker namen zij kende en nu was zij dan ook geheel gerustgesteld ten opzichte van de vriendschap, die zoo plotseling gesloten was. Zij was door geboorte en opvoedingte exclusief om een vreemdeling, al was hij een vriend van ons, tot haar kring toe te laten, tenzij hij zijn adellijke afkomst bewijzen kon. Nu had zij er zich zelf evenwel van overtuigd en zij was zoo weinig op de hoogte met den vijandigen tak van de familie St. Maur, dat het niet bij haar opkwam, toen zij de verschillende namen hoorde, dat deze jonge man nog in connectie stond met de verachte en verfoeide familie.
Wij zagen Clare nog even voor wij weggingen en beloofden haar, dat wij den volgenden dag terug zouden komen. Daarna werd Mr. Tuke een geregeld bezoeker en hoewel de voet zoo snel in beterschap toenam, dat hij weinig zorg meer vereischte, deed men nog steeds wat hij voorschreef, en ook regelde hij, hoeveel inspanning de kleine patiente mocht hebben.
Een enkele maal ging hij alleen, doch meestal vergezelde een onzer hem. Vooral Eric ging zoo dikwijls als hij maar eenigszins kon. Duke en ik gingen tusschenbeiden mede, nieuwsgierig te zien hoe de vriendschap toenam. Nelly ging gewoonlijk alleen en haar bezoeken golden evenzeer Lady Tewskbury als Clare.
Mr. Tuke sprak niet over heengaan. Hij bleef en bleef en ik geloof niet, dat het een onzer in de gedachten kwam zich hierover te verwonderen. Wijl ik den indruk gekregen had, dat hij niet gaarne heenging voor zijn plan, tot een algeheele verzoening tusschen hem en zijn
| |
| |
verwanten op Deerhurst, tot stand gekomen was, verblijdde het mij, dat niemand mij vroeg, hoe lang hij waarschijnlijk nog zou blijven.
Daar wij nu nog al intiem met Mr. Tuke waren, spraken wij vrij tot hem over alles wat betrekking had op Huize Deerhurst; en ik wist niet of ik mij moest ergeren of vermaken over de gesprekken, die Eric en Nelly soms met hem hielden over het onrecht, Lady Clare aangedaan door haar onbekenden bloedverwant, of liever door de wet, die haar onterfde te zijnen gunste.
Eric, haar edele bewonderaar en nederige dienaar, had een mannelijken en logischen blik op de zaak - laakte de bestaande wetten, niet den man, die er door gebonden was, en sprak als zijn meening uit, dat het jammer was, dat er geen verzoening tot stand gebracht kon worden: terwijl Nelly, minder persoonlijk aan Clare gehecht, doch meer onder den invloed van Lady Tewskbury zijnde, toornig sprak over den verwaanden bloedverwant, en van meening was, dat hij altijd met verachting behandeld moest worden.
Mr. Tuke scheen zich nog al te vermaken met deze warm beredeneerde kwesties, hoewel hij zelf weinig deel nam aan de discussie.
Hij luisterde evenwel altijd naar alles wat men er over zeide, doch hij was zeer verstandig en had veel zelfbeheersching, zoodat hij nooit door woord noch blik liet blijken, dat de zaak hem persoonlijk aanging. Ik weet zeker, dat indien ik het geheim niet vroeger geraden had, zijn gedrag het mij nooit zou hebben doen vermoeden.
Toen hij intiemer werd op Deerhurst en in Clare's gunst sleeg, begon zij vrijmoediger en openhartiger tot hem te praten dan zij in 't begin gedaan had. Hij was spoedig op goeden voet met haar, dank zij wellicht de eigenaardige manier, waarop zij kennis met elkaar gemaakt hadden. Haar genegenheid voor hem nam zichtbaar toe. Hij vermaakte en interesseerde haar en zij scheen te merken, dat hij ook bijzonder belang in haar
| |
| |
stelde, hoewel zij in de verste verte de oorzaak er van niet kon gissen. Soms zou ik zeggen, dat er veel waarheid is in 't oude spreekwoord: ‘dat 't bloed kruipt waar 't niet gaan kan’, want werkelijk Mr. Tuke was al heel spoedig eigen, zoowel met Lady Tewskbury als met haar kleindochter.
Eens kwam ik binnen, terwijl hij met Clare en Nelly een gesprek voerde, waaruit mij duidelijk werd, hoe dicht hij het onderwerp naderde, dat voor hemzelf van zooveel belang was. Zij waren allen zoo in hun gesprek verdiept, dat zij mijn nadering niet schenen op te merken, of althans er niet op letten.
‘Ja, hndy Clare, ik begrijp uw gedachte wel,’ zeide Mr. Tuke juist, ‘doch eigenlijk gezegd geloof ik niet, dat gij te beklagen zijt.’
‘Ik vraag ook niet om medelijden,’ antwoordde de kleine Lady eenigszins geraakt.
‘Alleen naar recht,’ voegde Nelly er bij.
‘Wat ik meen is dit,’ vervolgde de jonge man met een ernst, waardoor hij de volle opmerkzaamheid won van zijn beide toehoorderessen,’ dat, wanneer bij de bestaande wetten van een land een handeling, die, bij de oppervlakkige beschouwing, ons onrechtvaardig toeschijnt, verricht moet worden, de man die bij zulk een beschikking bevoordeeld wordt, veel meer te beklagen is dan de verliezende partij.’
Clare keek peinzende voor zich uit, en zeide niets, doch de jonge man vervolgde:
‘Veronderstel dat de bezitting aan u kwam, en dat, gij wist, dat het eigenlijk aan een ander behoorde, zoudt gij blij zijn, als gij het kreegt?’
‘Ik zou het aan den rechtmatigen erfgenaam terug geven,’ was het directe antwoord.
‘Gij zoudt volgens de wet, in zulk een geval de rechtmatige erfgenaam zijn, en de teruggave, die gij voorstelt, zou niet mogelijk wezen. Zeg, Lady Clare, wat zoudt gij liever willen: onterfd worden, of op zulk een wijze er bezit van nemen?’
| |
| |
‘Ik zou het liever verliezen, zooals ik gedaan heb,’ zeide Clare ernstig, daar zij nu de zaak in een geheel nieuw licht scheen te zien. ‘Ik zou het denkbeeld niet kunnen verdragen, dat ik mij verrijkte met dingen die mij niet geheel toekwamen.’
‘Dat denk ik ook,’ zeide Mr. Tuke, haar met zijn open blik aanziende. ‘Mijn eigen meening in zulk een geval is, dat het veel aangenamer moet zijn, de beleedigde dan de beleedigende partij te wezen. Als er iemand beklaagd moet worden, is het mijns inziens Lord Tewskbury.’
Nelly schudde eenigszins toornig haar hoofd.
‘Als hij nu was, zooals gij, Mr. Tuke, dan zou het nog mogelijk zijn; maar mij dunkt, aan hem behoeft ge uw medelijden niet te verspillen. Allerwaarschijnlijkst is hij er de man niet naar, om zich door zulke lastige bezwaren, als gij daar noemt, te laten verontrusten. Hij is wat de jongens zouden noemen “een doortrapte deugniet,” en zal zich verheugen in de hooge positie, die hij zoo weinig geschikt is in te nemen.’
De oogen van Mr. Tuke waren nog op Clare gericht.
‘Is dat zoo?’ vroeg hij.
Zij zweeg een oogenblik en zeide toen:
‘Ik weet het niet.’
‘En gij hebt het mij zelf eens verteld,’ zeide Nelly op overtuigenden toon.
‘Dat heb ik ook. Ik dacht het zelf ook eens, doch ik geloof niet dat wij gelijk hadden. Wij hebben sedert dien tijd heele andere dingen gehoord.’
‘Gij hebt hem dus nooit gezien?’ vroeg Mr. Tuke.
‘O neen!’
Het antwoord kwam zoo haastig, dat de volgende vraag heel natuurlijk scheen.
‘Waarom zou dit onmogelijk zijn? Een persoonlijk onderhoud ruimt dikwijls veel misverstand uit den weg.’
‘Grootmoeder zou het niet willen,’ antwoordde Clare haastig en beslist.
‘En gij?’
| |
| |
Zij vouwde haar handen samen en antwoordde niet.
‘Natuurlijk zoudt gij hem nooit ontvangen!’ zeide Nelly warm; ‘zoo'n parvenu en overweldiger!’
Clare zuchtte eenigszins onvoldaan.
‘Ik weet het niet,’ zeide zij; ‘het is zoo moeilijk om te beslissen.’
‘Is het zoo moeilijk edelmoedig te zijn?’ vroeg Mr. Tuke met een ernstigen glimlach.
Clare bloosde.
‘Is het volgens uw meening edelmoedig als ik het doe?’
‘Ongetwijfeld - wat denkt gij zelf?’
‘En onedelmoedig het niet te doen?’
‘Dat heb ik niet gezegd. Dat zou veel afhangen van de manier, waarop hij zich aanstelde, - de parvenu en overweldiger, zooals Miss Nelly hem noemt. Hoe denkt hij er over?’
Nelly schudde haar hoofd, als om te kennen te geven, dat zijn meening in 't geheel niet in aanmerking kwam, doch Clare antwoordde; ‘Zijn voogd sprak erover, alsof zij allen blij zouden zijn, indien het uit den weg geruimd werd. Er was zelfs voorgesteld, dat wij, als hij meerderjarig wordt, weder naar 't kasteel zouden gaan om hem dan te zien en een einde te maken aan de veete.’
‘Ja, dat heb ik ook gehoord. En, Lady Clare, denkt gij te gaan?’
‘Ik weet het niet. Grootmoeder gaat niet.’
‘Wil zij u laten gaan?’
‘Ja, als ik het wensch.’
‘Wenscht gij het?’
‘Ik weet het niet. Ik geloof dat het goed zou zijn, maar 't zou mij zeer hard vallen.’
‘Waarom!’
‘Het oude huis te zien, dat altijd het mijne was en nu aan een ander behoort, ik denk dat gij dat niet begrijpt, maar het zou mij zeer hard vallen. Ik ben er nog zelfs niet zeker van of ik, als ik ging, Lord Tewskbury wel eens de hand zou kunnen geven of zeggen, dat ik
| |
| |
vrienden met hem wenschte te worden. Ik zou gaarne doen wat recht en edelmoedig was, maar 't is mij dikwijls of mij dat het zwaarst zou vallen.’
Hij zweeg een poos, gedurende welken tijd Nelly heel wat in te brengen had tegen zulk een plan. Haar heftige verontwaardiging wekte in Clare gelukkig een gevoel van verzet. De weinige sympathie, die er altijd tusschen deze twee bestaan had, dreef er hen toe om immer een zaak uit een verschillend oogpunt te beschouwen.
Mr. Tuke ging na een poosje voort zonder eenige notitie van Nelly te nemen.
‘Als dat zoo is, waarom komt hij dan niet hier om u zijn opwachting te maken?’
‘Ik wenschte dat hij het deed,’ zeide Clare. De woorden schenen haar eigenlijk te ontsnappen.
‘Meent gij dat werkelijk?’
Zij aarzelde een oogenblik en zei toen:
‘lk geloof het wel. Ik geloof dat ik hem graag eens zien zou, om dan voor mij zelf te kunnen oordeelen. Ik wensch niet bij hem als gast in huis te komen, als hij niet iemand is, voor wien ik respect kan hebben, en van wien ik kan houden; en toch, als het zonde is, om zonder reden een oude familieveete te bestendigen, dat, zou ik ook niet willen. Ik zou veel liever hebben, dat hij eens hier kwam.’
‘Lady Tewskbury zou hem niet ontvangen.’
‘Misschien niet, als zij het wist; doch hij moest ons dan maar eens plotseling overvallen.’
Mr. Tuke glimlachte en Clare evenzoo. Dit nieuwe denkbeeld scheen haar toe te lachen.
‘Als hij het deed, zoudt gij dan niet de eerste zijn om te zeggen, dat hij zeer vrijpostig was?’
Zij glimlachte.
‘Ik weet het niet; misschien wel. Maar ik geloof, dat ik toch ook blij zou zijn. Ik gevoel, dat er iets gedaan moet worden, en toch zou ik het liefst hebben, dat hij het eerst begon. Mijns inziens moet hij na al het voor- | |
| |
gevallene de eerste zijn. Doch helaas, hij is nog maar een jongen. Men kan dus niet van hem verwachten, dat hij weet, wat hij ons verschuldigd is.’
Mr. Tuke glimlachte.
‘Is hij ouder dan gij, Lady Clare?’
‘Ik weet het niet - of ja, natuurlijk is hij ouder, want hij wordt, na de volgende lente meerderjarig. Doch daaruit volgt nog niet, dat hij werkelijk iets meer is dan een groote jongen. Mij dunkt 't zou makkelijker zijn, als hij een man was.’ Nu kwam Lady Tewskbury binnen en vroeg Clare of zij al gesproken had over de plannen, welke zij gemaakt hadden ter viering van haar verjaardag. Deze zou de volgende week plaats hebben en zij wenschte dien te vieren met een picnic te geven op een ruïne, die zich op eenige uren afstands bevond, als zij tenminste verlof kon krijgen voor zulk een lange rijtoer. Mr. Tuke's meening werd nu op dat punt gevraagd en hij zeide, dat hij er geen bezwaar in zag. Met den enkel ging het zeer naar wensch en deze zou in een week nog aardig kunnen aansterken. Rijden zou geen kwaad doen, doch alle klauteren op de ruïne moest vermeden worden. Zij zou op den beganen grond moeten blijven en met een stokje wandelen en dat wilde zij dan ook wel doen.
Wij waren allen uitgenoodigd te komen; ja eigenlijk waren wij het die de partij moesten vormen, want het was twijfelachtig of Lady Tewskbury zelf wel mee zou wenschen te gaan, en kleine Lady Clare, hoewel zij zoo vriendelijk en aardig tegen ons was, had nog met niemand anders in den omtrek vriendschap gesloten. De afstanden waren groot, wat dan ook zeer den omgang met anderen bemoeilijkte. Wij waren evenwel zeer ingenomen met Clare's wensch, de weg er heen was ons bekend, en Mr. Tuke kreeg nog een afzonderlijke uitnoodiging. Madame Delaine zou de kleine Lady vergezellen, indien Lady Tewskbury niet medeging en Clare was te zeer gewend aan geleide om zich door de tegenwoordigheid der gouvernante beleedigd te gevoelen.
| |
| |
Toen wij dien middag naar huis wandelden, zeide ik lachend tot Mr. Tuke:
‘Gij hebt vandaag nog al amusante dingen gehoord. Ik hoop maar, dat de manier waarop Nelly u behandelt, u niet hindert?’
‘In 't geheel niet. Het is wel aardig en bewijst hoe goed mijn incognito bewaard is; doch er zal nu wel spoedig een einde aan komen.’
‘Zoo?’
‘Ja. Ik weet nu wel zoo wat, hoe de zaken staan, en ik zie niet in, dat men door wachten veel zal winnen. Ik ben van plan mij de volgende week bekend te maken.’
‘Zoo spoedig?’
‘Ja, ik denk 't wel. Op de picnic.’
‘Nu, ik hoop, dat het goed afloopen zal; doch gij moet weten, Lady Clare kan wel eens wat nukkig zijn.’
‘Dat geloof ik wel, doch ik weet, dat ik haar nu begrijp en het verveelt mij hard, om nog langer een vreemden naam te voeren.’
|
|