Kleine lady Clare
(1905)–Evelyn Everett Green– Auteursrecht onbekendHoofdstuk II.
| |
[pagina 14]
| |
gaarne het tegenwoordig adres van Lady Tewskbury weten. Ik zal haar moeten schrijven. Het zal een ontzettende slag voor haar zijn, een eenige zoon, een eenig kind.’ Ik was gaarne bereid deze boodschap te doen, mijn oude belangstelling in Deerhurst Park begon weder te herleven. ‘Denkt u, dat Lady Tewskbury daar weer zal komen wonen, vader?’ vroeg ik en vader zeide, dat dit hoogst waarschijnlijk was. ‘Waarom?’ vroeg Eric, ‘waarom blijven zij niet daar ginds om hun bezittingen te beheeren?’ Daarop vertelde vader ons, wat ik vroeger reeds eenmaal geboord had dat, als Lord Tewskbury stierf zonder een zoon na te laten, titel of bezittingen over zouden gaan op den naasten erfgenaam. Daarop werd Lady Clare's naam genoemd en wij allen waren het eens, dat het zeer hard voor haar was haar vader niet op te mogen volgen. Eric zeide, dat dit het gevolg was van de wet van primogeniture en entailGa naar voetnoot1) wat Frixie deed vragen, hoeveel tijd hij wel noodig gehad had om zulke groote woorden uit te denken. De kinderen vergaten door hun gebabbel spoedig het gesprek dat voorafgegaan was. Deerhurst was niets voor hen en Lady Tewskbury slechts een naam. Doch ik dacht er veel over, toen ik dien morgen met mijn huiswerk bezig was, en ik was zeer benieuwd, of de douairière terug zou komen en of de kleine Lady Clare haar wel eens op zou komen zoeken. Ik vond het wel prettig, dat we weer buren op 't Park zouden krijgen. Ik had altijd van Lady Tewskbury gehouden, hoewel ik zeer tegen haar opzag. Ik geloof dat als wij jong zijn, er altijd eenige aantrekkelijkheid is in deze soort van vrees. In alle geval, ik was zeer verlangend te weten | |
[pagina 15]
| |
of de eigenares van het Park terug zou komen. Dus na afloop mijner huiselijke plichten, terwijl Nelly en Frixie nog aan haar lessen bezig waren, zadelde ik ouden Polly en draafde met hem door de besneeuwde lanen van het Park. Het was de laatste Januari en de sneeuw smolt onder de verwarmende zonnestralen. Er was iets lenteachtigs in de lucht, dat zeer opwekkend en heerlijk was. Toen ik naderbij kwam, zag ik alle vensters van 't kasteel gesloten, alsof er een doode was en ik was benieuwd welke reden hiervoor bestond, daar er toch reeds ruim veertien dagen verloopen waren, sedert het overlijden van Lord Tewskbury. Ik reed naar den stal en gaf Polly aan den stalknecht; toen vroeg ik naar Mrs. Blount en werd ik regelrecht naar de kamer der huishoudster geleid. Ik geloof dat zij blij was, mij te zien; want zij hield dol gaarne een praatje over de familie en bezoekers waren weinig geweest in het afgeloopen gure seizoen. Zij liet mij plaats nemen bij haar heerlijk haardvuur en begon mij toen het nieuws te vertellen, dat zij drie of vier dagen geleden zelve pas gehoord had. ‘Niet, dat ik niet op 't ergste voorbereid was,’ zeide zij, haar hoofd schuddend, ‘ik heb altijd gezegd, toen hij zoo terneergeslagen was over den dood zijner geliefde vrouw, dat hij haar niet lang overleven zou. Toen ik hem verleden zomer op 't kasteel St. Maur bezocht, zag ik dat de dood reeds zijn stempel op hem gedrukt had, en toen ik hoorde dat hij voor den winter naar 't Zuiden moest, zeide ik, dat wij hem dan niet levend terug zouden zien.’ ‘Wie waren er bij hein?’ vroeg ik. ‘Niemand dan zijn bedienden. Hij wilde alleen gaan. Mevrouw wilde hem nog met kleine Lady Clare vergezellen, doch daar wilde hij niets van hooren. Hij zag, dat zijn slechte gezondheid het kind terneerdrukte, terwijl Mevrouw in haar vurig verlangen om hem op te | |
[pagina 16]
| |
wekken en belang te doen stellen in het leven, hem drukte en benauwde. Hij ging alleen en hij stierf nog vrij plotseling, voordat er om iemand gezonden kon worden. Ach, ach, en van daag wordt hij op 't kasteel begraven. De begrafenis is juist dezen middag. Hoe treurig toch! En dan die prachtige bezittingen aan vreemden of erger nog - want ik weet zeker, dat Mevrouw alles liever aan vreemden verkocht zag, dan dat het vervalt aan de St. Maur's van Cornwallis.’ ‘Waarom houdt zij niet van hen?’ vroeg ik, doch Mrs. Blount schudde haar hoofd. ‘Och, dat kan ik niet juist zeggen. Eigenlijk gezegd, Mevrouw heeft ze nooit gezien en weet er ongeveer net zooveel van als gij, maar het is iets, dat reeds enkele geslachten in de familie geweest is, een soort van veete, die nooit bijgelegd is, en Mevrouw is een St. Maur zoowel door geboorte als door huwelijk en zij gevoelt het dubbel, om zoo te zeggen. Ach, als Lady Clare nu maar een jongen geweest was, hoe geheel anders zou alles dan zijn.’ Nadat ik ingelicht was omtrent de verblijfplaats van Lady Tewskbury, en ik geluisterd had naar alles wat de huishoudster mij kon vertellen aangaande de schikkingen voor de begrafenis, kwam ik aan het punt dat mij persoonlijk het meest interesseerde. ‘En wat zal Lady Tewskbury nu doen? Waar gaat ze wonen, als de nieuwe eigenaar komt om bezit te nemen van 't kasteel en wat zal er van Lady Clare worden?’ ‘Zij zal natuurlijk bij haar grootmoeder komen wonen. Mevrouw is benoemd tot haar voogdes en inderdaad heeft zij zich al met het kind beziggehouden sedert den dood van haar moeder. Doch wat zij doen zullen, weet ik niet recht, daar ik nog geen instructies ontvangen heb. Maar ik verwacht wel, dat zij hier zullen komen. Dit is het eigendom van Mevrouw gedurende haar leven en ik denk, dat zij liever hier zal wonen dan in haar huis te Londen.’ | |
[pagina 17]
| |
‘En als zij komt, brengt ze Lady Clare zeker mee, zou 't niet!’ ‘Ja, dat denk ik wel, er is niemand anders die voor haar zorgt en zij zal niet naar school gezonden worden. Mevrouw houdt veel van haar en is erg trotsch op haar, dat weet ik.’ ‘Hebt ge haar wel eens gezien?’ ‘De kleine Lady? Wel natuurlijk, ik zag haar op St. Maur, toen ik daar was. Zij is bijzonder knap en zal zeker eenmaal een beauté worden, want zij is een echte St. Maur van top tot teen’ ‘Zij is zeker nooit hier geweest?’ ‘Neen nooit.’ ‘Hoe oud is zij?’ ‘Twaalf jaar, bijna dertien, juist van denzelfden leeftijd als Miss Nelly, is 't niet?’ ‘Ja, Nelly is ook bijna dertien, misschien zullen zij vriendinnetjes worden.’ Mrs. Blount keek eenigszins twijfelachtig doch zeide niet waarom. ‘Misschien, misschien,’ hernam zij, doch als ik mij goed herinner, had Lady Clare geen jonge vriendinnetjes op St. Maur. Zij scheen altijd alleen of anders met haar grootmoeder.’ ‘Wellicht houdt zij meer van oudere menschen,’ zeide ik, ‘soms denk ik wel eens, dat zij belangwekkender zijn dan jonge menschen. Eric zeide eens, dat ik ouderwetsch geworden ben, omdat ik het oudste meisje ben, de bezoekers moet ontvangen en om alles denken moet, doch ik weet niet, of dit zoo is. Misschien denkt de kleine Lady Clare er ook zoo over.’ Mrs. Blount scheen evenwel niet veel te weten van de kleine Lady en na een poosje nam ik afscheid en reed huiswaarts. Allen toonden daar min of meer belangstelling in het nieuws dat ik bracht, doch het interesseerde hen toch minder dan het mij gedaan had. Zij hadden een idee, dat de menschen op Deerhurst te groot voor ons zouden zijn, zooals Eric het uitdrukte, terwijl ik zeker | |
[pagina 18]
| |
meende, uit wat ik mij van vroeger herinnerde, dat, als Lady Tewskbury voor haar kleindochter vrienden maakte uit de nabuurschap, wij wel het meest in aanmerking zouden komen. Zoowel mijn vader als mijn moeder waren, zooals men dat noemt, van goede afkomst en zonder eigenlijk rijk te zijn, verkeerden wij in zeer goede omstandigheden en waren wij in staat zoowel gastvrijheid te verleenen aan familiën gelijk de bewoners van Deerhurst, als die van hen te ontvangen. Ik herinnerde mij nog den tijd, dat moeder de intiemste vriendin van Lady Tewskbury was. Dagen evenwel gingen voorbij en wij vernamen niets meer van de douairière of haar kleindochter. Mrs. Blount had last gekregen, het huis voor hun ontvangst gereed te maken, doch wanneer zij plan hadden te komen, wist zij evenmin als wij. Op zekeren dag in de derde week van Februari riep vader mij in zijn studeerkamer en reikte mij een brief over. Hij had een breeden rouwrand en was versierd met een kroon. Ik zag direct dat hij van Lady Tewskbury was. Zij schreef:
‘Waarde Dr. Melville.
Ik heb wel wat lang gewacht met op uw vriendelijken brief van sympathie te antwoorden; drukke bezigheden hebben mij tot nu toe verhinderd. Ik hoop spoedig het genoegen te hebben U persoonlijk te ontmoeten; doch intusschen schrijf ik U om U een vriendelijk verzoek te doen, in zake mijn kleindochter, die op Deerhurst komt wonen nadat deze brief U bereikt zal hebben. Ik zelf kan deze plaats nog niet verlaten (de brief was verzonden van 't kasteel St. Maur) doch ik oordeel het noodig om Clare weg te zenden, voordat de voogd van haars vaders opvolger komt, met wien ik noodwendig eenige formaliteiten heb te verrichten, betreffende | |
[pagina 19]
| |
de overdracht der bezittingen. Het kind is gedurende enkele maanden zeer terneer gedrukt geweest, daar zij de afnemende gezondheid haars vaders diep gevoelde. Zijn dood trof haar pijnlijk en het noodwendig verlaten van haar ouderlijk huis, waarin zij geboren is, zal haar weer diep schokken. Inderdaad, ik wensch om harentwil dat het afscheid zonder eenig uitstel geschieden zal; zij en haar gouvernante vertrekken morgen naar Deerhurst. Ik zal zoo spoedig mogelijk volgen, toch verwacht ik dat dit nog wel veertien dagen zal aanloopen. Ik hoop dat de algeheele verandering, een nieuwe plaats en een tehuis, waar niets haar aan 't verleden herinnert, gunstig op haar zal werken. Ik ben benieuwd of uw dochter Magdalena die nu, naar ik meen ongeveer zeventien jaar oud moet zijn, mijn kleindochter zal willen bezoeken en zoo mogelijk met haar bevriend worden. Clare is geen gewoon kind en zij sluit ook niet gemakkelijk vriendschap. Voor wie haar niet begrijpen, is zij niet gemakkelijk om mee om te gaan, en 't zou kunnen zijn, dat uw dochter zich stootte aan haar grillen. Doch als zij een poging wilde wagen, zou ik het als een gunst beschouwen, daar ik overtuigd ben, dat de bijzondere teruggetrokkenheid, waartoe zij is vervallen, zeer nadeelig voor haar is. Haar gouvernante, Mevrouw Delaine, is een voortreffelijke en zeer betrouwbare dame en toch schenkt ze deze haar vertrouwen niet, 't gezelschap van kinderen boeit haar evenmin. Doch een vriendin, eenige jaren ouder dan zijzelve, zou wellicht een weg tot haar vertrouwen kunnen vinden, en als Magdalena wil ondernemen, wat wellicht een ondankbaar werk zal blijken te zijn, zou dit mij zeer verheugen.’
Er stond nog eenig nieuws in den brief, doch niet van dien aard dat het mij interesseerde na hetgeen ik reeds gelezen had. Ik las den brief nog eens over, tenminste alles wat betrekking had op de kleine Lady Clare en toen keek ik vader aan. | |
[pagina 20]
| |
‘Wel mijn beste,’ zeide hij met een glimlach, wat denkt ge wel van deze opdracht?’ ‘Ik zou gaarne alles doen wat in mijn vermogen is voor 't arme kleine ding.’ Ik gevoelde altijd een soort van sympathieke droefheid als ik met moederlooze kinderen in aanraking kwam, omdat ik mij ons eigen verlies zoo goed herinnerde en toen ik bedacht, dat zij ook haar vader verloren had, gevoelde ik, dat ik geen medelijden genoeg kon hebben. ‘Natuurlijk zal ik haar op gaan zoeken, ik hoop, dat zij vriendschap met mij zal sluiten. Ik heb altijd belang gesteld in de bewoners van Deerhurst. Wanneer zou zij er kunnen zijn?’ ‘Uit dezen brief maak ik op, dat zij vandaag komen zal. 't Is nu Donderdag niet waar? Als ge uw eerste bezoek eens aanstaanden Zaterdag bracht; en als dat in duigen mocht vallen, wil ik aanstaanden Zondag tusschen de twee kerk beurten er met je heenwandelen en zien wat ik doen kan. Arme kleine meid, het zal een droevige thuiskomst voor haar zijn.’ Ik beken, dat ik tamelijk opgewonden was bij 't vooruitzicht van een bezoek op Deerhurst om met dit eenzame kind vriendschap te sluiten. Ik dacht en sprak schier over niets anders, wat voor de anderen wel tamelijk vervelend moet zijn geweest. ‘Pas maar op dat je geen “tuft-hunter” wordt Magdalena,’ zeide Eric waarschuwend, des Zaterdagsmorgens. Eric had kort te voren ‘Mill’ over de vrijheid gelezen, en was op 't oogenblik een warm democraat, zooals hij kort geleden een vurig verdediger geweest was van het goddelijk recht der koningen, toen hij de geschiedenis der Stuarts, geschreven door hun bewonderaars, bestudeerd had. ‘Wat is een tuft-hunter?’ vroeg Frixie terwijl zij hem nieuwsgierig aankeek, ‘zijn dat die dingen, die de varkens zoo graag lusten en die de menschen bij de soep gebruiken?’ | |
[pagina 21]
| |
Eric barstte in lachen uit, doch Nelly zeide op de haar eigen zachte manier: ‘Neen, dat zijn Buffels, Frixie,’ waarop onze kleine meid, die niet gaarne uitgelachen werd, haar hoofdje uitdagend schudde en haar vraag met meer nadruk herhaalde: ‘Maar wat is een tuft-hunter? En waarom zou Magdalena er een worden?’ ‘Een tuft-hunter, mijn kind,’ antwoordde Eric, ‘is iemand, die het gezelschap naloopt van hen, die gezegend of gevloekt zijn met een titel, en ik vrees dat onze goede Magdalena voor die onwaardige sport reeds een smaakje begint te krijgen. Zou zij evenveel belang in dit bedorven fortuinkind gesteld hebben, als het maar een eenvoudig dorpsmeisje geweest was, - en niet Lady Clare?’ Ik glimlachte; 't was Frixie duidelijk aan te zien, dat zij hem niet begreep, doch Nelly antwoordde voor mij: ‘Natuurlijk zou zij dat, Magdalena zou vriendelijk en goed zijn voor ieder, die ongelukkig was. Jij begrijpt dat niet Eric, je hoofd is nu vervuld met zeer democratische ideeën, maar wie weet, hoe spoedig deze plaats maken voor meer aristocratische, en dan zul jij graag je hoofd geven voor een introductie bij iemand van zulk een hooge afkomst, en ik hoop dat Magdalena je er dan geen geven zal.’ ‘Dat hoop ik ook,’ was het gereede antwoord, ‘reeds het woord aristocraat is mij een walg.’ ‘Hebt nu niet zoo'n hoog woord;’ antwoordde Nelly kalm. ‘Hoe dikwijls heb ik je hooren uitvaren tegen menschen, die een hoog woord hadden.’ ‘Mijn kind, nu word je te scherp; en ik moet heengaan. Ik zie al hoe 't zal zijn, je zult allen nederknielen in het huis van Rimmon en wij zullen van den morgen tot den avond niets anders hooren dan den naam van Lady Clare, doch ik waarschuw jullie wel, breng haar niet in mijn tegenwoordigheid, want zij zal van mijn, lippen geen anderen titel hooren dan dien van ‘citovenne St. Maur.’ Eric marcheerde af en Nelly keek hem hoofdschuddend | |
[pagina 22]
| |
na en zeide: ‘Als Lady Clare maar eenigszins aan haar naam beantwoordt, als zij maar eenigszins op een echte Lady St. Maur gelijkt - dan zal Eric een har er nederigste slaven zijn, voordat de volgende maand om is.’ ‘Dat geloof ik ook, jongens zijn rare wezens en Eric's luimen draaien als de wind. Zou je met mij naar Deerhust willen gaan Nelly?’ ‘Dank je, ik weet dat je 't best alleen afkunt. Ik kan niet zoo spoedig vriendschap sluiten. Ik weet haast nooit iets te zeggen. Daarenboven heb ik nooit zooveel belang gesteld in Deerhurst en zijn bewoners als jij. Ik geloof niet, dat ik veel om Lady Clare zal kunnen geven, hoewel ik erg medelijden met haar heb. En als zij zich soms airs mochten geven, zooals ik wel denk dat, zij doen zullen, geloof ik niet, dat ik één woord zou kunnen zeggen, en wellicht zouden er gedachten bij mij op komen die, als ik ze uitsprak, heel onbeleefd zouden zijn.’ Ik kende de stille koele manieren van mijn lieve zuster jegens vreemdelingen te wel, om over dit punt met haar te twisten. Inderdaad, voor vreemden was Nelly werkelijk veel moeilijker om mee om te gaan dan de anderen. Thuis was zij het zachtst gehumeurd van ons allen. Zij was zeer verstandig en scherpziende, doch te jong en onervaren om iedereen met verdraagzaamheid te behandelen. Ik bewonderde haar zeer en toch, als ik somtijds onwelkome gasten had ontvangen en dan plichtplegingen maakte, die ik niet ten volle meende, was ik blij, dat Nelly mij niet hoorde. Ik gevoelde, dat ik hartelijk en beleefd moest zijn jegens vaders gasten en oude vrienden en meende, dat het niet kwaad kon zijn, als men blijde scheen hen te zien en hen verzocht nog wat te blijven, zelfs als men verlangde dat zij heen zouden gaan; doch Nelly zou zeggen: ‘Eerst de waarheid en dan de beleefdheid’ en op dat punt werden wij het nimmer eens, daar ik niet zag, hoe ik anders kon handelen. Het is zeer moeilijk altijd juist te weten wat recht is; | |
[pagina 23]
| |
doch vader zeide mij eens, dat de beste manier om uit een moeilijkheid te geraken is, te trachten ons zelf in de plaats van anderen te stellen en werkelijk blijde te zijn, hen te zien, werkelijk te wenschen, hen welkom te heeten door hun hartelijkheid en vriendelijkheid te bewijzen. Hij zeide: tracht waarlijk blijde te zijn, niet het te schijnen. Dat begon ik te beproeven en ik heb werkelijk ondervonden, dat hij gelijk bad. Schier ieder mensch toch heeft zijn goede hoedanigheden, als men ze maar te voorschijn weet te roepen, doch men is veel eerder geneigd, het kwade dan het goede op te merken; in 't begin viel het mij nog al eens moeilijk, doch ik leer langzamerhand aan en vind het nu veel gemakkelijker; ik begin nu te begrijpen, waarom onze lieve moeder altijd zoo goed was voor iedereen en waarom allen zooveel van haar hielden. Zij bespeurde altijd iets goeds in de menschen en als zij eens iets anders zag - zooals zij toch dikwijls zal gedaan hebben - sprak zij er niet over noch liet het aan anderen merken. Zoodoende hield iedereen van haar en was zij elks vriendin, en, o! als ik maar eenigszins harer mocht gelijken, hoe gelukkig zou ik dan zijn! Nelly denkt over deze dingen niet zooals ik, misschien voor een deel wel, omdat zij zich slechts weinig van moeder herinneren kan, zoodat het mij niet speet, dat zij dien middag niet niet mij naar het Park wilde gaan. Als zij niet van de kleine vreemdelinge hield, zou zij zich niet voordoen alsof zij wel van haar hield en hoewel Nelly's manieren altijd bevallig waren en zij op een lieven doch beslisten toon sprak, was het toch makkelijk te zien, of zij met iemand ingenomen was of niet en zij liet het zoo iemand spoedig genoeg merken. Frixie zou wel gaarne mee gewild hebben, doch zij was nog zulk een kleine wildzang, dat ik haar bij een eerste bezoek niet goed mede durfde nemen. Zij zou alles veel lichter opgenomen hebben, doch ik wist van te voren nooit, wat zij er uit zou flappen. Zij zou bijv. soms voor den dag komen met iets van Eric's nonsens over | |
[pagina 24]
| |
aristocratie, of anders wellicht vragen doen, die droevig of beleedigend waren. De kleine Lady Clare was klaarblijkelijk een moeilijk persoontje en zoo marcheerde ik ten slotte nog geheel alleen af om mijn eerste bezoek af te leggen. |
|