| |
| |
| |
Buys Ballot als meteoroloog
(vooral volgens het Beredeneerd Register)
UIT het zeer uitvoerige register, waarin Buys Ballot een overzicht heeft gegeven over de publicaties en de werkzaamheid van het Instituut tot 1882, willen wij de voornaamste punten hier vermelden. Wij maken hierbij dankbaar gebruik van het handschrift van een in voorbereiding zijnde tweede uitgave.
Het jaarboek 1849-1850 bevat de waarnemingen van 1 December 1848 tot 30 November 1850, naar de toen reeds gebruikelijke methode, om het jaar in te delen in vier kwartalen, beginnende met de winter, die van 1 December tot 1 Maart loopt, want om de kwartalen zoveel mogelijk gelijk en de maanden niet al te ongelijk te doen zijn, werden aanvankelijk 31 Januari en 1 Maart bij Februari ingedeeld.
Ofschoon ter besparing van kosten, die door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap werden gedragen tot 1852, alleen daggemiddelden werden gepubliceerd, behalve bij de magnetische waarnemingen (driemaal per dag), werd toch reeds een model voor uitvoeriger publicatie gegeven, dat jaren lang ongewijzigd in gebruik is geweest.
Er werden normaal waarden voor de luchtdruk berekend uit de waarnemingen van Van Rees (1838-1843), die echter slechts vier jaren schijnen te omvatten, deze worden met de uitkomsten voor 1849 en 1850 vergeleken, en later komt dan weer een tabel met de normaalwaarden uit de zes jaren. Dit wordt later in 1858, '68 en '78 herhaald. Tevens werden normaalwaarden voor elk
| |
| |
uur van de dag gegeven, zo ook de dagelijkse gang van de wind voor de beide jaren.
Reeds in 1847, vóor de oprichting van het Instituut, had Buys Ballot in de Changements périodiques de la température een normaaltemperatuur voor Utrecht afgeleid uit de vergelijking met de honderdjarige reeks van Zwanenburg, zodat hiermede ook een vergelijking kon worden gemaakt. Ten slotte komt er ook een tabel met gelijktijdige standen op enige plaatsen in ons land in voor. Men ziet, dat deze publicatie veel meer omvat dan een simpele mededeling van de waarnemingsresultaten uit twee jaar. Normalen, afwijkingen, dagelijkse en jaarlijkse gang, dat alles wordt behandeld, zo dat reeds vele grondslagen voor een klimaatsbeschrijving werden geleverd, wat ondanks de geringe duur der waarnemingen mogelijk was door gebruik van de meer dan honderdjarige reeks van Zwanenburg.
Bovendien werd het doel, dat Buys Ballot nastreefde, neergelegd in een en twintig stellingen, waarvan hijzelf als bijzonder kenmerkend in het Beredeneerd Register aanhaalt de nummers 12, 13, 14 en 21:
‘12. Immers het is goed, dat op sommige observatoriën zeer uitgebreide waarnemingen worden gedaan, die lijvige boekdelen vullen: dat is belangrijk voor Klimatologie, maar het is ongerijmd om te denken, dat men daarmede aan de behoeften van Meteorologie te gemoet komt. De weersgesteldheid aan eene plaats hangt af van die van de omringende plaatsen; dus kunnen waarnemingen op één plaats hieromtrent niets meer leeren, dat niet reeds ieder uit de oordeelkundige verbinding van de aanwijzing van barometer, thermometer en windvaan met waarschijnlijkheid meent op te maken.
13. Daar lang voortgezette waarnemingen in een nieuw opzicht belangrijk worden, als zij met die van omringende plaatsen worden in verband gebracht, is het nu oneindig beter op honderd plaatsen, niet te ver van elkander, eenvoudige waarnemingen te doen, dan op 10 plaatsen hoogst volledige. Er behoren over de gansche aarde en aanvankelijk over een gedeelte, waar het mogelijk is dit in praktijk te brengen, stations aangewezen te worden, twaalf uren ongeveer van elkander. Deze stations moeten zich om een hoofdstation als middelpunt vereenigen.
| |
| |
14. Niet alleen kan men niets aangaande de weersgesteldheid voorspellen uit waarnemingen aan ééne plaats, maar ook kan men zelfs uit zoodanige reeksen, hoe lang ook voortgezet, niet of onvolledig komen tot de kennis van een kosmischen, onmogelijk tot die van eenigen lokalen, al of niet periodischen invloed. De gemiddelden bedekken nog bovendien alle inwerkingen, welke niet telken jare op denzelfden datum zich doen gevoelen; afwijkingen zullen ze in het oog doen vallen.
21. Hoogst aangenaam zal het ons zijn, als meteorologische waarnemingen, ook die van getijen enz., die in het rijk, in zijne bezittingen, of op Z.M.'s schepen gedaan worden, hetzij op de reede, hetzij op hunne reizen, of ook die, welke van wege den Waterstaat hier of daar mochten voorgeschreven zijn, al is het slechts tijdelijk, aan het Observatorium ter inzage mogen worden gezonden.
Opdat niets verloren ga door verdeeling, maar alles grooter nut aanbrenge door vereeniging. Opdat het meteorologisch observatorium alhier, aan den waterstaat bij voorkomende gelegenheden, voor alle oorden des rijks mededeelingen kunne doen omtrent vochtigheid, regen, verdamping enz., en aan al de waarnemingsplaatsen een beknopt zakelijk bericht kunne worden uitgegeven, getrokken uit alle waarnemingen gezamenlijk: terwijl de vereenigde waarnemingen aan boord der schepen aanleiding geven om de wet der stormen, wier kennis reeds zoo menige rijke lading behield, nog beter te leeren verstaan en nog meer, gelijk reeds geschiedde, aan te wenden, niet om de schepen voor den storm te behoeden, maar om ze den voorheen zoo vreeselijken vijand te doen dienstbaar maken en hem, die met vernieling dreigt in plaats van deze, een snelle vaart af te dwingen’.
Hoofdpunten in dit wel zeer algemene programma zijn de aansporingen tot synoptische waarnemingen, waaruit Buys Ballot later zijn wet zou afleiden, en het principe, dat afwijkingen van normaalwaarden ons veel meer leren dan de waarnemingen zelve, een principe, waarop wij later nog uitvoerig terugkomen, maar dat in de handen van Buys Ballot zich aanvankelijk als buitengewoon nuttig heeft doen kennen.
Er volgde dan nog een verwijzing naar de publicatie omtrent de windwaarnemingen, waar men, gebruik makend van waarnemingen op tal van plaatsen op twee opeenvolgende dagen van wind
| |
| |
en regen, ‘aantoonde hoe de met waterdamp bezwangerde lucht en wolken elkander slag leverden boven ons land, hoe dan het eene, dan het andere leger zich moest terugtrekken, hoe bij die gevechten nu eens meer noordelijk, dan eens meer zuidelijk veel regen viel’.
Inderdaad een aardige voorbode van latere ontdekkingen, zelfs van die van de Noorse school, die thans algemeen als grondslag van de weersverwachting gelden!
In het jaarboek 1851 worden reeds uitkomsten van de registrerende instrumenten voor elk uur gegeven, maand voor maand. Verder wordt weer op de noodzakelijkheid van afwijkingen gewezen. ‘Voor den thermometer spreekt dit vanzelf als men de uitkomsten van plaatsen in geheel andere oorden der wereld gelegen samenstelt, daar men er anders geen voorstelling van heeft, of -5° te Petersburg in November warm of koud is; maar ook voor den barometer zou ieder eerst de fout van plaatsing en wat moeilijker is, de fout van het instrument zelf moeten kennen’. Tot zover is het argument volkomen logisch en voor die tijd doorslaand; wat er dan volgt, dat inzonderheid voor de barometer afwijkingen verlangd worden, is minder juist, wat Buys Ballot zijn hele leven niet heeft willen toegeven: immers de normale barometerstanden variëren slechts weinig over grote afstanden, alleen de reductie op zeeniveau baart moeilijkheden.
Na een voorbeeld van afwijkingen voor vijf verschillende plaatsen, naast elkander gedrukt, wordt in het Latijn ongeveer het volgende opgemerkt:
‘Wij zien golf op golf volgen; wij achten het van bijzonder belang, hun natuur en bewegingsrichting vast te stellen uit de verzamelde waarnemingen uit verschillende streken, op dezelfde wijze herleid...’ en dan volgt een opwekking, om overal afwijkingen te berekenen en deze op éen plaats te verenigen.
In het jaarboek 1852 komen dan reeds afwijkingen voor acht Nederlandse en acht buitenlandse plaatsen voor, verder de dagelijkse gang van temperatuur en wind. Bij de temperatuurwaarnemingen wordt niet maximum en minimum, zoals tegenwoordig,
| |
| |
maar minimum en verschil met het maximum, dus amplitude gegeven, een o.i. niet aanbevelenswaardige methode, omdat de aandacht van het belangrijke maximum wordt afgeleid, terwijl men, zo gewenst, toch onmiddellijk het verschil uit de beide naast elkaar gedrukte waarden kan afleiden. De regen werd in verschillende kolommen gedrukt, al naarmate hij bij standvastige of links of rechts draaiende wind viel, om redenen, reeds in 1848 bij de waarnemingen van Wenckebach te Breda gepubliceerd en die ook al iets van de latere Noorse beschouwingen in zich dragen.
Afgedrukt is het journaal, dat Jansen a/b van de ‘Prins van Oranje’ had gehouden, een eerste publicatie in de geest van stelling 21. De grootste merkwaardigheid uit dit jaarboek zijn echter de eerste weerkaartjes. Voor een twintigtal dagen zijn afwijkingen van temperatuur en de windrichting gegeven voor een klein aantal plaatsen in West- en Midden-Europa. De kaartjes zijn overgenomen uit een artikel in Pogg. Annalen Erg. Band IV (1854). Buys Ballot schrijft zelf: ‘Onbegrijpelijkerwijze is de barometerafwijking er niet in opgenomen, een blijk, dat ik er toen nog niet aan dacht de windrichting daaruit te voorspellen.
Had ik in een wereldstad gewoond, hoogst waarschijnlijk zou ik ze toen reeds dagelijks hebben uitgegeven, want ik salarieerde er op eigen kosten iemand voor, om ze te maken. Bijna niemand echter bood aan ze te koopen en het bleef bij het plan, dat ik intusschen steeds aan anderen aanbeval. Zelf oordeelde ik uit de numerische tabellen’.
De kaartjes zijn later in het jaarboek 1880 nog eens opgenomen, nu met de barometerafwijkingen, ‘omdat het mij toescheen, dat geen der inmiddels in elk land uitgegeven kaartjes, hoewel op grootere schaal, toch zoo goed de weersgesteldheid voorstelde’.
Dit moet hoofdzakelijk op de temperatuurafwijkingen slaan, die inderdaad tot zeer kort geleden een bijzondere verdienste van de Hollandse weerkaartjes uitmaakten. Helaas zijn ze bij de laatste hervormingen eruit verdwenen.
1853. Wij vermeldden reeds vroeger de passage over het bezoek van Thorbecke en de oprichting van het Instituut.
| |
| |
Het terrein der waarnemingen strekte zich nu reeds uit van de Orkaden tot Moskou en van Hamburg tot Genève. Als bijzonderheid wordt een minimum vermeld, dat in éen dag van Greenwich naar Wenen kwam en met 26 mm onder normaal daar lager werd dan in achttien jaren gebeurd was.
Voor de eerste maal werd hier nagegaan, hoe lang afwijkingen in dezelfde zin konden voortduren.
1854. Hier vindt men voor het eerst uurtabellen. Verder weer weerkaartjes. ‘De weerkaartjes van 25-28 December strekten zich over een groot terrein uit tusschen 55° en 46° N.Br. en 16° en 35° O.L. Daar het op die dagen overal koud was in dat terrein geven de getallen eenvoudig het aantal graden aan; en werd er daardoor plaats gewonnen om aan de pijltjes bogen toe te voegen, welke aanduiden hoe en hoeveel de windrichting op die dagen veranderde. Nog heb ik niet om den barometer gedacht! Den telegraaf dacht ik mij nog niet anders dan als een bode hoe de weersgesteldheid elders was. Het was mij nog geheel duister, hoe uit een zekere verdeeling dier weersgesteldheid, bepaaldelijk der luchtdrukking een nieuwe verdeeling zou te voorschijn treden’.
1855. Bij het overzicht van de regenval in Europa is op dagen, waarop het niet regende, de bewolking aangeduid met tekens als nog voor kort op de weerkaartjes voorkwamen. Verder komen hier de eerste waarnemingen van Buitenzorg voor, 1 October 1848 tot 1854.
1856. Voor de eerste maal worden naast de afwijkingen de normaalwaarden van tien tot tien dagen gegeven, en medegedeeld, hoe deze berekend zijn. Daarbij komt dan de opmerking: ‘herhaaldelijk moest aan buitenlandsche medewerkers worden gevraagd: wat hebt gij op dien dag of sedert dien dag met Uw barometer gedaan? Het antwoord, vaak schoorvoetend gegeven, bevestigde dan het vermoeden’ (dat de barometer verplaatst of verwisseld was).
‘Vandaar dat ik dan ook in een “Prière à ceux qui veulent bien de la météorologie” er op wees, hoe schadelijk elke verandering van plaatsing
| |
| |
of van instrument is, indien zij niet vergezeld gaat van eene eenigen tijd voortgezette vergelijking en bekendmaking daarvan... Ook in de barometerafwijkingen van Madrid, die nog lang eenigszins onzeker bleven, totdat de heer d'Aguilar aan mijn herhaald verzoek gehoor gaf om niet meer de waarnemingen tot het niveau van de zee te herleiden. Dergelijke herleiding is volstrekt ongeoorloofd bij eenigszins aanmerkelijke hoogte bijv. reeds door de onzekerheid der temperatuur en van den invloed van het terrein die bij verschillende winden anders is’.
Ook hier denkt Buys Ballot er nog niet aan, dat die herleiding noodzakelijk is, wanneer men uit de barometerstanden iets omtrent de wind wil afleiden!
Aan het slot van dit deel wordt nog eens de taak van het Nederlandse Instituut besproken, voor zover het buitenlandse waarnemingen publiceert: opwekken tot navolging, liefst in de door dit Instituut gekozen vorm, zodat het Instituut hier zich zou kunnen bepalen tot het afdrukken van de gemiddelde uitkomst voor een landstreek, maar daarnaast het door voorbeelden aantonen van het belang van een publicatie, die de uitkomsten van vele streken, zo mogelijk van de gehele aarde, bijeen brengt, opdat men het verband moge inzien. In het beredeneerd overzicht wordt dan met voldoening verwezen naar de congressen van 1872 en 1873 en de verwezenlijking door generaal Myers in Amerika van de ‘Simultaneous observations’.
1857. Het jaar, waarin Buys Ballot zijn wet publiceerde! Er is verschil onder verschillende schrijvers over het juiste ogenblik van de publicatie. In het Beredeneerd Register schrijft Buys Ballot zelf, dat dit geschiedde in de Septembervergadering der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; Van der Stok zegt: in de Octobervergadering, en dit schijnt bevestigd te worden door een aantekening van Buys Ballot voor de tweede druk van het Beredeneerd Register, waar de datum 3 October 1857 wordt genoemd. Uit deel VII van de Verslagen en Mededeelingen van de Akademie blijkt, dat er in October twee vergaderingen zijn geweest: éen op de derde October en éen tegen het eind van die
| |
| |
maand. De ‘Septembervergadering’ is dus naar begin October verschoven.
Hier volgt de voornaamste inhoud van de mededeling:
‘De heer Buys Ballot zegt, zich de nadere aanbieding voor te behouden van eene verhandeling ter plaatsing in de Verslagen en Mededeelingen, over den zamenhang van de gelijktijdige Barometerafwijkingen op verschillende plaatsen, en de daarop volgende kracht en rigting van den wind. Hij vergenoegt zich voor het oogenblik met aanteekening te verzoeken, in het proces-verbaal, van de volgende resultaten.
Om de weersgesteldheid te kunnen voorspellen, moet men den tegenwoordigen toestand van den dampkring, zooals hij aan verschillende plaatsen gelijktijdig is, kennen; de kennis daarvan aan éénzelfde plaats is daartoe onvoldoende.
Het gebruik van den telegraaph zal daartoe onmisbaar zijn. Om de wetten te bestudeeren is dat gebruik echter te kostbaar.
Deze algemeene stellingen kan men toepassen op de voorspelling van de kracht en de rigting van den wind.
Want ook daarvoor is het volgende, bij onderzoek van waarnemingen gedurende vijf opeenvolgende jaren, gebleken.
1o. De hoogte van den barometerstand aan eene plaats geeft geene genoegzaam zekere aanwijzing van de aanstaande kracht of rigting van den wind; want ofschoon bij hoogeren barometerstand die kracht gemiddeld minder is dan bij lageren, zoo komen toch sterke winden na hoogen barometerstand, en zwakke winden na lagen barometerstand dikwijls voor.
2o. Ook de snelle en sterke rijzing, of zelfs een snelle en sterke daling van het kwik in de barometerbuis, ofschoon beter kenteeken, is toch niet zeker genoeg; want ook zonder groote verandering komen soms sterke winden voor, en ten opzigte van de rigting kan men slechts verwachten, dat die bij rijzenden barometerstand meer uit het Noordoosten zal zijn, bij dalenden meer uit het Zuidwesten.
3o. Het onderscheid in de gelijktijdige absolute standen of afwijkingen van den gewonen stand geeft de zekerste aanwijzing, reeds als men op niet zeer ver vaneen liggende plaatsen let. Want van de duizend malen, dat binnen den omtrek der Nederlanden dit onderscheid des morgens te acht uren minder dan twee millimeters bedroeg, is de kracht van den wind
| |
| |
nooit boven de dertig kilogrammen op den vierkanten meter geklommen binnen vier-en-twintig uren, en van ruim tweehonderd malen dat het onderscheid meer dan vier millimeters bedroeg, heeft de wind vijftig malen een grootere sterkte bereikt.
4o. De beteekenis van deze verschillen blijkt reeds zo goed bekend te zijn, dat het wenschelijk schijnt, in de zeehavens des morgens telegraphische tijding te ontvangen uit Groningen en Maastricht aangaande den barometerstand; niet om de wetten te leeren kennen, waarvoor wij rekenen dat het telegram te kostbaar is; maar om, op andere betere wijze de onkosten dier tijdingen aanwendende, de kennis der gelijktijdige standen toe te passen en de schepen daarvan kennis te geven, opdat zij daaruit eene waarschuwing te meer ontleenen tegen een op handen zijnden storm.
De rigting was of werd dan steeds Oostelijk (tusschen N.O. en Z.O.), als de stand hooger was te Groningen en te Helder dan te Maastricht, en steeds West of Zuidwest, als hij hooger was te Maastricht dan te Helder, bijna zonder uitzondering’.
Merkwaardig is, dat, terwijl thans de grote betekenis van de wet wordt gezien in de afwijking van de wind van de richting van het drukverval, deze hier niet uitdrukkelijk wordt vermeld, maar de hoofdaandacht valt op het verband van windkracht met drukverval, en nog wel met de toekomstige wind.
Ook in ander opzicht is de vorm der publicatie merkwaardig. Op natuurkundig gebied had Buys Ballot van het begin af aan de rede en niet de ervaring als grondslag voor ontdekkingen gesteld; maar hier wordt uitsluitend de ervaring aan het woord gelaten, en geen poging gedaan, om het waarom toe te lichten. Ook in de bijna gelijktijdige publicatie in de Comptes Rendus van de Franse Akademie is dit niet het geval. De vorm, waarin de wet thans het meest wordt aangehaald: wanneer men zich stelt in de richting van het drukverval met de hogere druk achter zich, komt de wind van linksachter op het noordelijk halfrond, is dus veel later opgesteld.
In het ontwerp voor een tweede druk van het Beredeneerd Register bespreekt Buys Ballot enkele uitlatingen van anderen vóor hem, die reeds iets van het verband gevoeld hebben; maar terecht merkt hij op, dat geen van hen het voldoende duidelijk heeft uit- | |
| |
gesproken, althans wat de windrichting betreft. Anders is dit met zijn tijdgenoot Ferrel uit Amerika, die tien maanden vóor Buys Ballot de wet op theoretische gronden had geformuleerd, maar in een onbekend tijdschrift (An essay on the winds and the currents of the ocean. Nashville, Journal of Med. and Surg. Vol. XI, 1856), zodat het zelfs Maury in Amerika onbekend was gebleven en deze in 1860 sprak van de wet van Buys Ballot. Deze heeft zelf die prioriteit volledig erkend in een correspondentie met Ferrel, die lang op het Instituut is bewaard gebleven, maar thans niet meer te vinden was, en vermoedelijk bij de meer vermelde brand is verloren gegaan.
Van der Stok schreef hierover in zijn levensbericht:
De volgende aanhaling uit Ferrel's brief van den 25sten Juli 1886 moge, in afwachting eener volledige publicatie, aantoonen, welk een edele geest, wars van alle kleinzielige rivaliteit, beide mannen bezielde en tevens, dat geheel en al in Buys Ballot's geest is gehandeld, indien in dit levensbericht de twee namen als onafscheidelijk aan elkander verbonden zijn beschouwd.
‘I cannot but admire your great generosity in proposing to connect my name with yours, and even to put mine first, in designating the law known as Buys Ballot' law. The law has been too long and too well known by the latter designation to change it now, if there was any occasion for it. But there is really none. No one doubts its being an original discovery with you and first promulgated by you, and if, as frequently happens in new discoveries, others may have similar ideas about the same time, this is no occasion, why the name of the law should be changed. Although I would esteem it a great honor to have my name in any way connected with yours, yet I will never encourage the change which you so generously propose’.
Inderdaad een zeer nobele houding voor iemand, die in zijn moeilijke leven weinig waardering had gevonden en zoals Van der Stok schrijft ‘eenzelvig en zonder vrienden tot aan zijn dood bleef’.
Ook op dit gebied, zo vervolgt Van der Stok, vindt men Buys Ballot's hoofdeigenschap terug: de neiging tot het geven van leiding, tot het aanwijzen van de weg, maar tevens van zijn on- | |
| |
overwinnelijke tegenzin tegen uitwerking in bijzonderheden van het gevondene; met treffende zelfcritiek zegt hij:
‘Aber eigentlich habe ich mir zu wenig Mühe gegeben mit der Ausarbeitung und Ferrel, Reye, Mohn zuviel überlassen’.
Ook het nadere bewijs van de wet, dat volgens Van der Stok zou te vinden zijn in een mededeling aan de Akademie van 1860, is niet anders dan een empirische verzameling van waarnemingen, die aangeven, dat de wet in de meerderheid der gevallen gevolgd wordt, maar er is geen theorie in.
Het is hier wellicht de plaats, iets uitvoeriger te spreken over Buys Ballot's principe, liever met afwijkingen te werken dan met de oorspronkelijke waarnemingen. In de toestand, waarin hij de waarnemingen vooral van elders aantrof, hadden de afwijkingen inderdaad het grote voordeel, dat zij de fouten van instrument en van opstelling grotendeels elimineerden. Indien de barometer een verkeerd nulpunt had of een onjuiste schaal, op een andere hoogte boven zee hing dan men aannam, zelfs indien de correctie op 0°C door stralingsinvloeden onjuist was, kon men aannemen, dat deze fouten grotendeels in de normaal overgingen, en de afwijking dus zó was als bij volmaakte waarneming ook het geval zou zijn geweest. Wat de temperatuur betreft, nabijheid van gebouwen of omhullingen, fouten in de correctie enz. zouden ook grotendeels in de afwijkingen zijn verdwenen. En vooral wanneer men waarnemingen op ver uiteengelegen plaatsen vergelijkt, is het interessanter, te weten of de temperatuur hoger of lager dan normaal is, dan wel wat precies de absolute stand is. Als het in Januari in Leningrad -5°C is, lijkt het ons koud, maar het is in werkelijkheid 4° te warm, en het zou in Werchojansk 46° te warm zijn! Het volgen van barometerminima wordt gemakkelijker, wanneer men niet te letten heeft op hoge of lage ligging van het station; wij haalden reeds de uitspraak van Buys Ballot aan over de vele fouten, die hij in verband daarmede in de hem toegezonden waarnemingen ontdekte. In de aanvang heeft dus de methode der afwijkingen van de normale stand groot voordeel opgeleverd.
| |
| |
Maar juist op het ogenblik, waarop hij betrekkingen ging afleiden tussen de barometerstand en de daarop volgende wind, had hij moeten inzien, dat deze methode tot enige onjuistheid voerde, omdat hij zonder het bepaald te zeggen aannam, dat zonder afwijkingen in het geheel geen wind zou waaien. En dat is onjuist, zoals hijzelf op blz. 52 van het Beredeneerd Register erkent. Als men toch afwijkingen wilde gebruiken, zou men van de waargenomen wind de ‘normale wind’ (die bij gemiddelde normale standen) moeten aftrekken. Wanneer wij uitgaan van de normale barometerstanden, vinden wij in Januari een gemiddelde gradiënt van 0.8 mm/111 km, waarbij een wind past van 1 à 2 Beaufort uit het ZW. Nu ging het aanvankelijk om stormvoorspellingen, waarbij de gradiënt kan oplopen tot 3 à 4 mm per 111 km, maar een onnauwkeurigheid van 20 à 25% in de gradiënt is toch niet onbelangrijk.
Terwijl dus de afwijkingen van de temperatuur tot de tweede wereldoorlog op het weerkaartje van het Instituut zijn gehandhaafd, o.i. terecht, zijn de barometerafwijkingen na Buys Ballot's aftreden verlaten. Voor een zo scherpzinnig man als Buys Ballot moesten toch de argumenten der tegenstanders wel enige indruk maken, en zo schreef hij in 1887 aan Van der Stok in Batavia: ‘Als gij en anderen het mij aanraden, zal ik de publicatie der afwijkingen staken; maar ik kan niet inzien, dat hare studie geen groote voordeelen zou geven’.
Van der Stok schrijft daarop: ‘De bekentenis moet den berichtgever van het hart, dat de moed hem ontbroken heeft om de publicatie af te raden, wel bewust als hij zich gevoelde, dat het den ouden strijder voor zijn lievelingsidee pijnlijk zou treffen’.
Zeker is het, dat door de afwijkingen heel veel fouten in de jaarboeken zijn geslopen, die anders gemakkelijk ontdekt hadden kunnen worden, en nu eerst tal van jaren later met grote moeite verwijderd konden worden.
Na deze uitweiding over de afwijkingen vervolgen wij de bespreking van Buys Ballot's wet met de opmerking, dat hij de
| |
| |
nadere gevolgtrekkingen en toelichtingen heeft gegeven in enige publicaties, waarvan de voornaamste zijn: ‘Eenige regelen voor aanstaande weersverandering in Nederland’, 1860; ‘Mededeeling omtrent den zamenhang van wind en barometerstand en aanvang op 1 Juni 1860 van telegraphische seinen’, 1861; ‘Verandering van barometerstand in verband met weersverandering’, 1861; en ‘De wet der stormen, getoetst aan latere waarnemingen als eene uitkomst van wetenschap en ervaring aangaande winden en zeestroomingen in sommige gedeelten van den Oceaan’, 1862.
Zowel deze herhaalde publicaties als de practische toepassing der wet, het invoeren van weertelegrammen op 1 Juni 1860 en het mededelen van de gelijktijdige afwijkingen van de barometerstanden op de hoofdstations hebben er toe bijgedragen, de nieuwe wet algemeen bekend te maken en Buys Ballot als de enige opsteller te beschouwen van de wet, die nog altijd de grondslag vormt van elk weerkaartje en elke beschouwing over het verband van luchtdrukking en wind.
Eenige regelen voor aanstaande weersveranderingen in Nederland is een merkwaardig boekje. Het begint met een uitvoerige handleiding tot het zelf vervaardigen van een kwikbarometer en de beschrijving van de voorzorgen voor goede aflezing en reductie, waarbij de temperatuurcorrectie wel genoemd wordt, maar om haar dadelijk als te lastig te verwaarlozen! Dan volgen beschouwingen over de betekenis van rijzen en dalen van de barometer in verband met de windrichting en het voorafgegane weer, en ten slotte komt een uitvoerige statistiek ter toelichting van de wet, die uit barometerafwijkingsverschillen de komende wind afleidt. Merkwaardig van ons standpunt is ten eerste, dat hij nergens zegt, waarom het verband uitsluitend betrekking zou hebben op de komende wind en niet op de gelijktijdige wind, zoals de moderne statistiek aangeeft. Verder merkt hij zelf op, dat bij oostelijke wind de windkracht, zelfs in verhouding van twee tot drie, kleiner is dan bij westelijke wind bij zelfde afwijkingsverschil, en dit ook wel toeschrijft aan het verwaarlozen van de normale gradiënt en de gemiddelde wind, die daarbij behoort, maar zonder te er- | |
| |
kennen, dat de op zeeniveau herleide barometerverschillen beter zouden zijn dan de afwijkingsverschillen.
Een derde merkwaardigheid is, dat hij bij een theoretische toelichting uitsluitend gebruik maakt van het verschil in omwentelingssnelheid der aarde op verschillende breedten, en dus geen verklaring geeft van de even grote afwijking van westen- en oostenwinden.
Toen in 1860 weertelegrammen werden ingevoerd, is dit toch niet het begin geweest van eigenlijke weer- of stormwaarschuwingen van het Instituut. De telegrammen met de barometerafwijkingen en hun verschillen werden eenvoudig zoals ze waren aan de havenplaatsen toegezonden in de verwachting, dat, nu het verband eenmaal gepubliceerd was, belanghebbenden zelf wel ‘in verband met de heerschende weersgesteldheid’, er hun conclusies uit zouden trekken. Wij komen hierop nog terug in verband met een ander historisch merkwaardige publicatie: ‘De invoering en verklaring van den Aëroklinoskoop’, die echter eerst van 1868 dateert en dus later aan de beurt komt.
1858. Dit jaar voltooide het eerste tiental jaren van de reeks waarnemingen van het Instituut en men vindt hier dan ook niet alleen tienjarige gemiddelden voor verschillende stations, maar ook voor een ‘ideale plaats in Nederland’, gelegen tussen den Helder, Leeuwarden, Groningen, Nijmegen en Utrecht, ‘een plaats alzoo die ongeveer de gemiddelde temperatuur van Nederland voor zal stellen’. Het jaarboek bevatte overigens bijna een volledige klimatologie van Nederland, waarvan Krecke voor zijn boek heeft geprofiteerd.
1859. In dit jaar wordt door Dr Krecke voor het eerst meer aandacht geschonken aan onweer en andere atmosferische verschijnselen (storm, noorderlicht, magnetische stormen), waarvan een lijst wordt opgenomen, ook om waarnemers zonder instrumenten opmerkzaam te maken op wat zij voor de Meteorologie kunnen doen, een voorloper dus van de afzonderlijke publicatie
| |
| |
‘Onweders, Optische verschijnselen, enz.’, die sinds 1880 regelmatig is verschenen.
Van de jaren 1860 tot '65 vermelden wij een bespreking van de beruchte Pinksterstorm van 28 Mei 1860, die juist vóor de invoering der telegrafische seinen viel en anders de 26ste reeds verwacht had kunnen worden; in '61 een verzameltabel van de hoeveelheid regen, gevallen bij ruimen of krimpen van de wind, vollediger publicatie van normalen in 1862 tot 1864, en volledige uurwaarnemingen van Utrecht in 1865. In deze jaren werd ook de berekening van de veranderlijkheid der temperatuur voor elke maand behandeld en ook voor buitenlandse plaatsen medegedeeld.
Het jaarboek 1866 is voor het eerst gesplitst in twee delen. In het eerste deel worden voor het eerst tekens gebruikt voor de waarnemingen, ontleend aan Bartal's Journal d'Agriculture.
Het tweede deel bevatte hoofdzakelijk buitenlandse waarnemingen, maar bovendien de Nederlandse afwijkingen, omdat anders de uitgave van het eerste deel te zeer vertraagd zou zijn. Van 1869 tot 1873 bevatten deze tweede delen een schat van gegevens, vooral ook omdat in de delen 1870 en 1871 lange reeksen voor tal van plaatsen zijn opgenomen. Zo demonstreerde Buys Ballot de noodzakelijkheid van het naast elkaar beschouwen van de waarnemingen op verschillende plaatsen, dat de sleutel moest geven voor het ontdekken der wetmatigheid. En omdat hij zoveel waarde hechtte aan de afwijkingen, moest hij ook lange reeksen verzamelen, om daaruit de normalen te berekenen. Deze tweede delen zijn nog steeds een bron van studie voor elk, die zich met wereld meteorologie wil bezighouden, en alweer een voorloper van wat eerst in de twintigste eeuw door de vrijgevigheid van een Amerikaanse instelling in the ‘World Weather Records’ van de Smithonian Institution werd verkregen.
Het deel 1880 II, verschenen 1892, is het laatste van deze merk- | |
| |
waardige reeks, die zoveel arbeid kostte, dat het eerste deel er eigenlijk onder leed.
In de delen 1867 tot 1877 komt dan ook weinig nieuws voor. 1867 geeft de eerste waarnemingen uit het Planten- en Dierenrijk, een voorloper van de tegenwoordige internationale phaenologische waarnemingen, bestemd om de invloed van het weer op de ontwikkeling van de gewassen vast te stellen. Eerst in onze dagen heeft men ingezien, dat het nodig was, de gewassen zeer nauwkeurig te onderscheiden en ook op standplaats, omgeving enz. te letten.
Thans is dit onderzoek weer door het Meteorologisch Instituut in samenwerking met de landbouw ter hand genomen, waarvoor nu reeds vier assistenten en verscheidene hulpkrachten in dienst zijn gesteld.
In 1868 is behalve het tien- en twintigjarig overzicht opmerkelijk een onderzoek over herhaling van eenzelfde afwijking in opvolgende maanden, en over opvolging van regen- en droge dagen, uitgestrekt over twintig jaar. Hier spreekt Buys Ballot uit, dat in tegenstelling met de populaire mening: ‘niets veranderlijker dan het weer’, het weer een vrij grote neiging tot standvastigheid heeft. Een opgaaf van afwijkingen van allerlei elementen bij de onderscheidene windrichtingen was eveneens belangrijk voor de klimatologie.
In 1869 vindt men voor het eerst een opgaaf van magnetische waarnemingen voor vier plaatsen naast elkaar, een voorbeeld, eerst in 1881 door de commissie ‘for solar physics’ gevolgd.
1874 geeft een beschrijving van de wijze, waarop de composanten van de wind voor Utrecht werden berekend en in een maandtabel verenigd.
Van 1875 af worden nieuwe internationale weertekens ingevoerd. 1878 geeft behalve de gemiddelde temperaturen over het tijdvak 1849 tot 1878 ook gemiddelden uit negentallen dagen, telkens één dag opschuivend, in verband met een onderzoek over de temperatuur voor iedere dag van het jaar te Helder,
| |
| |
en een onderzoek over de mogelijke invloed van asteroïden op de temperatuur in Mei en Februari.
In 1879 is vooral opmerkelijk een sterke uitbreiding van het aantal regenstations in Zeeland en een verklaring der nieuwe weertekens.
In 1880 wordt vermeld, dat de heer Van Hasselt, de latere directeur der eerste Filiaalinrichting te Amsterdam, weer het ontwerpen van weerkaartjes heeft opgevat voor dagen, waarop het gestormd had.
Gelijktijdig vatte ook Dr Snellen de onweersbewerking weer op. In 1881 wordt ook opgenomen een verhandeling van Dr J.P. van der Stok, toen onderdirecteur van het Observatorium te Batavia: ‘Over den invloed der zou op de dagelijksche beweging der magneetnaald’.
Wij hebben dit overzicht zo uitvoerig gemaakt om te doen zien, hoe de reeks van jaarboeken heel wat meer was dan een zuivere afdruk van de waarnemingen van het afgelopen jaar. Integendeel, het jaarboek is evenzeer te beschouwen als een tijdschrift, waarin zoveel mogelijk alle conclusies, die uit de waarnemingen getrokken konden worden, zijn opgenomen, waarin voortdurend uitbreidingen werden gemotiveerd en bouwstoffen voor een volledige klimatologie werden verzameld. Naast de reeks van publicaties, die hierachter wordt opgenomen en het ontwerp voor een tweede druk van het Beredeneerd Register (Bijl. IV), geeft het een levendig inzicht in de rusteloze werkzaamheid, die Buys Ballot naast zijn vele andere bezigheden op het gebied der weerkunde ontplooide.
|
|