| |
| |
| |
[12]
Dat jaar ging nu eens langzaam, dan weer met sprongen. Steeds duidelijker kon je zien dat de Duitsers het pleit niet zouden winnen, hoe hard hun hand ook drukte op de overwonnen landen.
Eigenlijk was al vanaf Stalingrad en de vernietiging van de Duitsers daar voor ieder duidelijk geworden dat vanaf nu de zaken ànders zouden gaan en dat het ‘Hitler wint op alle fronten’ veel van zijn dreiging had verloren. Uit Afrika werden de Duitsers verdreven; Italië wankelde, en steeds nauwer werd de kring waarbinnen Duitsland, het ‘Derde Rijk’ werd bevochten door de gestadig in macht en aantal toenemende Geallieerden. Het gebral voor de radio en de grootspraak in de kranten ging door, maar tussen de regels was reeds nu en dan onzekerheid te merken en angst, ook bij de vijand zelf. En als een dier dat in het nauw geraakt, pleegde hij geweld waar hij kon, terreur en wreedheid, vernielde havens en fabrieken, vermoordde honderden en duizenden.
Maar voor de h.b.s.-ers van de stenen brug was de toestand langzamerhand weer normaal geworden. Als je tenminste het les hebben in een u.l.o. èn weeshuis normaal kon vinden, of het feit dat verschillende leraren weg waren en weg bleven en dat de jongens uit de hoogste klassen niet of nauwelijks op school kwamen. Maar de orde was in zoverre hersteld dat iedereen weer naar school was gegaan en dat de cursus afgemaakt zou worden.
De leraren waren korzelig deze weken. Vooral Tsjang, de natuurkundeleraar. Misschien kwam dat ook wel omdat juist die leraren met wie hij het meest omging, er niet meer waren, dacht Margie soms, als ze, zonder dat hij het wist - en zou een leraar dat ooit weten? - oplettend naar hem keek. Hij rookte meer dan ooit tevoren - en heel wat meer dan hij op zijn K-bon krijgen kon, beweerden boze tongen. Hij maakte geen grappen
| |
| |
meer en net als alle anderen herinnerde hij de leerlingen aan de ernst der tijden en de verschrikkelijke toestanden overal in het land.
In de derde klas werd dit met wrok opgevangen. Had het zin mee te kniezen of bij de pakken neer te zitten? De stemming was van beide kanten nerveus en gespannen en ontlaadde zich meer dan eens in herrie en wanorde, en waarlijk niet alleen bij Tsjang. Maar wel bij hem het meest, omdat van alle leraren hij het meest werd weggeroepen, om redenen die de jongens en meisjes duister waren. Zo was het ook op die dinsdag.
Voor de toonbank van het geïmproviseerde natuurkundelokaal dribbelde Tsjang op zijn korte benen geagiteerd heen en weer, bezig met een proef, en telkens als de telefoon ging, verdween hij in het aangrenzende kabinet, tot hij één keer daaruit tevoorschijn kwam en zei:
‘Ja, jullie moeten jezelf maar even zien te amuseren. Ik moet even weg.’
Hij keek niet eens meer om.
Gelaten, maar ook hier en daar uitgelaten, draaiden de leerlingen zich om naar elkaar, en boven alles uit schetterde de stem van Salomo:
‘Das Hauptquartier des Führers gibt bekannt...’
‘Ici Londres, parla Londra,’ imiteerde iemand anders.
‘Ik moet zeggen dat dit getelefoneer storend werkt,’ merkte Josefa op. ‘Als dàt natuurkunde heet.’ Ze snoof veelbetekenend.
Gerard Keizer viel haar plotseling bij met een zuur:
‘Die telefoontjes konden hem anders wel eens duur te staan komen. Denk maar niet dat dat allemaal over moleculen gaat!’ Hij keek sluw rond en Margie die zijn gluiperig gezicht opeens weerzinwekkender vond dan ooit tevoren riep er hard doorheen:
‘Bemoei je met je eigen zaken, vent!’
‘In elk geval mochten we ons amuseren,’ zei Nita. Ze kroop bij Margie in de bank en stoorde zich niet aan Josefa die spottend zei:
| |
| |
‘Net als Tsjang altijd zegt: het besjeshuis. Af en toe zegt hij juiste dingen.’
In de andere hoek van het lokaal dromden de jongens samen en al spoedig zagen de nieuwsgierige meisjes wat daarvan de oorzaak was. Een dun rookspiraaltje kringelde omhoog en een sigaret werd zichtbaar.
‘Oooóó,’ riep iemand. Roken was streng verboden, zowel in als bij de school, om van het natuurkundelokaal maar helemaal niet te spreken. Josefa ging erbij staan, en zei plechtig:
‘Jonchelingen, gij zijt op 't verkeerde pad. Doof die sigaret en leer vlijtig uw les.’
‘Twee bier!’ riep Salomo.
‘Moet je er óók een?’ vroeg Koos aan Margie.
‘Ja, ja,’ joelde die dadelijk. Heerlijk eens even stomweg herrie te maken.
‘Maar je moet hem eigenhandig draaien, net als ik,’ bedong Koos.
Sluizer reikte Margie een vloeitje, Salomo droeg een onnozel pluisje tabak van twijfelachtig allooi aan, en met vereende krachten werd hier een klein en mager stokje van gedraaid. ‘Zo, en nou vuur!’ commandeerde Nita, die de operatie met interesse had gevolgd.
‘Voilà, mademoiselle,’ galmde Koos. Hij stak een lucifer aan en liet die doordat Sluizer hem een beentje lichtte, bijna in Hansjes haar vallen. Die gilde, en Tom riep kwaad: ‘Kijk uit, stomme ezel!’
‘Goeie, goeie!’ antwoordde Anton. ‘Gaat het jou aan? Als Hansje nou nog wat zei!’
Tom kreeg een kleur als vuur, en hield zijn mond. Anton keek hem nog even achterdochtig aan, dan was hij alweer bezig met de sigaret.
‘Houd je kalm, er gebeurt niets,’ zei Margie deftig tegen Hansje. ‘Geef op, jongens.’ Ze rookte.
‘Wat een stinktabak,’ merkte Nita bezorgd op. ‘Dat ruikt Tsjang straks.’
‘Welnee, die vent is helemaal vernicoti-ni-seerd,’ rumoerde Koos.
| |
| |
‘Moet je dat zien roken,’ spotte Anton. ‘Het lijkt wel een rietje. Zeg, er komt geen limonade uit, hoor.’
‘Nou ik, nou ik, hoor,’ bedong nu Josefa. ‘Ik heb je helpen draaien.’
Ze kreeg de sigaret en hield hem speels en geroutineerd tussen haar half geopende lippen.
Hoe komt het toch dat de een zó is en de ander zó, dacht Margie vaag.
Zó zou ik mijn hoofd nooit kunnen houden, en zo zou ik nooit kunnen kijken... Rondom haar was het lawaaierige gesprek. ‘Het is de vredespijp,’ zei Nita.
‘Vrede met wie?’
| |
| |
‘Hindert niks. Je moet rook in de vier windstreken blazen.’
‘Goed,’ pufte Josefa, en meteen blies ze Koos een mondvol rook in het gezicht.
‘Hé zeg!’ schreeuwde die. ‘Dat gaat te ver, hoor!’
Margie keek door de kieren van haar ogen naar het blozende gezicht van Josefa. Die zei nonchalant:
‘Kan ik het helpen dat jij in een van de vier windstreken staat? Hier, Nita, jij.’
Nita begon, maar kneep eerst met een vies gezicht een stukje van de rafelige sigaret af.
‘Zonde van de shag,’ vond Koos. ‘Nou jij, Hans.’
Maar juist was die begonnen of Tsjang kwam plotseling terug. ‘Gauw, gauw,’ fluisterde Nita, ‘doe hem uit. Hier, op de bank.’
‘Hij wil niet,’ zei Hansje benauwd. Een sliert vonken sproeide in het rond.
‘Stop hem in de inktpot,’ siste Peter van de andere rij. Hansje manoeuvreerde druk. Tsjang loerde rond, scharrelde met een buis, begon weer les te geven. Margie keek om uit haar hoekplaatsje, en fluisterde:
‘Waar istie?’
‘Hier,’ zei Hansje zacht terug, met haar passer de natte sigaret uit de inktpot opdreggend. Nita keek om, schoot in de lach en zei:
‘Zie hier het stoffelijk overschot...’
Nu snoof Tsjang hoorbaar.
‘Wat gebeurt er dus met die buis, Hansje van Duinen?’ riep hij opeens.
Van schrik liet die haar sigaret terugvallen, de inkt spetterde naar alle kanten. Ze probeerde nog de boel met haar passer wat te ordenen, maar Tsjang had iets gezien en riep al:
‘Zit jij op je bank te krassen? En je wéét, dat je hier...’
‘Nee, meneer,’ riep Margie verontwaardigd.
‘Wàt dan? Vooruit, zeg op!’ riep Tsjang nijdig.
Margie wilde antwoorden, maar op dat ogenblik declameerde Salomo met scheef toekijkend hoofd.
| |
| |
‘...door noodlottig ongeval verdronken... een si...’
Margie schoot in een gierlach en Tsjang vloog de rij door naar haar plaats.
‘Wat is dat voor een rommel, vooruit, zeg op!’ brieste hij kwaad.
‘...en te midden van die rommel, rommel, rees de toren van Zaltbommel,’ neuriede iemand.
Margie bedekte haar gezicht met haar handen, zenuwachtig lachend. Ze kon niets meer zeggen, gierde van een soort slappe lach die niet meer wilde ophouden en die ook de anderen aanstak.
‘Ik, ik heb... Ppppsjóei!’ barstte ze toen weer uit, en er was geen woord meer uit haar te krijgen. De jongens loeiden nu ook.
Tsjang schoot gevaarlijke blikken naar de anderen, en Hansje die bang was voor zijn donkere ogen, stotterde:
‘Ik, eh, 't was een papiertje, gewoon...’
‘Papier? In de inktpot?’
‘Jja, meneer, een klein...’
‘Zo. Dus jij stopt papiertjes in de inktpot en haalt ze er weer uit? Interessante bezigheid.’ Zijn gezicht stond streng.
‘Ja, meneer,’ zei Hansje dwaas. En toen werd Landman werkelijk woedend.
‘Hoe oud zijn jullie eigenlijk? Al acht?’ informeerde hij, met bijtend sarcasme. ‘Vooruit, ruim die rommel op. En ga er dan maar uit. Laat je maar bij een kleuterschool inschrijven.’
De jongens bromden. Margie rees op, om mee te gaan. Maar Tsjang zei opeens hard:
‘Dat jullie af en toe zo allemachtig kinderachtig zijn, is tot dááraan toe. Maar het lijkt waarachtig wel of het elke dag erger wordt. Er is nog wel iets anders aan de hand dan jullie onnozele pretjes, versta je?’
Het was nu stil geworden. De jongens schraapten met hun schoenzolen over de houten vloer, de meisjes beten zenuwachtig op hun vingers. Ze waren bang voor Landman als hij zó was, zo...
| |
| |
‘Alleen maar aan jezelf en je pleziertjes denk je,’ ging de leraar verder. ‘Maar wat er om je heen gebeurt, ontgaat jullie totaal. Weten jùllie waar die drie verdwenen leraren zijn? Hè? En dat nog niet de helft van de jongens op school is? En dat je zelf ook nog ieder ogenblik opgepakt kunt worden om de gekste redenen? Net als ik trouwens,’ liet hij er mompelend op volgen. Er werd geklopt, en automatisch keken ze allemaal naar de deuropening waar Muller stond, met de mededeling dat de adjudant van de marechaussee meneer Landman wenste te spreken. Zijn langzame en waarschuwende toon deed de jongens spitser luisteren dan anders, en toen Tsjang langzaam de gang inging, draaide Sluizer zich tegelijk om naar de anderen: ‘Die adjudant? Die ken ik, dat is ook al zo'n vervloekte nazi! Wat moet hij van Tsjang?’
Ogenblikkelijk en als vanzelf schaarden ze zich achter de leraar en alle blikken gingen tegelijk naar achteren waar Gerard Keizer zat. Die haalde treiterend zijn schouders op toen ze allemaal met hun verwijtende gezichten naar hem keken. Zo ging het nu altijd. Maar nu zou hij toch eens...
‘Hij zal wel weer vluchtelingen hebben geholpen toen er deuren klemden,’ zei hij sarrend.
‘Misschien wel in deze school.’
Hij denkt zeker dat we nog in onze eigen school zitten, dacht Margie er vlug tussen.
‘En daar zullen ze hem wel eens over aan de tand willen voelen.’
Het was voor 't eerst sinds lange tijd dat hij in de klas zijn mond weer opendeed en dat nog wel voor zo'n lange rede. Maar hij had er niet lang plezier van. Want na de eerste verbijsterende minuut schoot Koos den Hollander uit zijn bank en gaf Gerard die snel weg wilde duiken, een geweldige stomp op zijn gezicht. Peter zag het. Even en heel snel schoot hem het gezicht van die gymnasiast van vorig jaar, toen op dat plein, door het hoofd. Toen werd alles lawaaierig en verward. Twee, drie jongens stonden dreigend voor Gerards bank en Koos zei dreigend, de armen gekruist:
| |
| |
‘Het wordt tijd dat jij naar een andere school omziet, vriend. Het heeft nou lang genoeg geduurd. Eerst die keer met...’
‘Houd je mond,’ waarschuwde Margie dringend. ‘Die vent kan jou er immers wel inluizen.’
‘Dan doet hij het maar,’ schreeuwde Koos met overslaande stem. Het was of alle gène en opgekropt ongenoegen die ze eigenlijk allemaal hadden over het flauwe incident van daareven zich moest ontladen. En Gerard kreeg de volle laag. ‘Zijn eigen leraren en klasgenoten te verraden!’
‘Klasgenoten,’ verzette Gerard zich nog. Maar een blik van Koos deed hem weer in zijn schulp kruipen.
‘Luister, jij,’ gebood die.
En heel de klas luisterde, verstomd opeens over de ernst en kracht die in de anders zo luchthartige en lawaaierige Koos was gevaren. Iets ongemeen mannelijks had hij terwijl hij daar zo stond en sprak:
‘Groedel uit V hebben ze allemaal doodverklaard toen na die razzia, dat weet jij zeker wel. Als hij wat zeggen wil, roept iedereen: ‘Kop dicht!’ En zelfs de leraren spreken niet meer tegen hem. Zolang Ravenstein niet terug is, hebben ze gelijk ook. En ik zeg jou dit: Als Landman ooit iets overkomt’ - hij wachtte even - ‘en we merken dat jij er méér van weet...’
‘Of je vader,’ vulde Peter grimmig aan.
‘...of je vader,’ nam Koos automatisch over, ‘dan gaat het jou precies zo. Nee, kijk maar niet zo sip, we zullen je geen haartje krenken. Maar het is je wel geraden dan een andere klas te zoeken.’
Gerard bewoog zijn hoofd heen en weer met langzame bewegingen, alsof hij wilde zoeken naar een mogelijkheid tot wraak, verzet, of vlucht.
Margie, die scherp op hem lette, huiverde, net als die keer dat het prinsesje was geboren en ze ook die blik als van een dreigend dier, maar tegelijk een dier in nood, had opgevangen. En ze ervoer tot haar eigen bevreemding iets als medelijden met Gerard, ondanks zijn laf karakter, omdat hij zo verschrikkelijk alléén stond. Want wist je niet allemaal dat dit het allerergste
| |
| |
was, als de lui met wie je op school in de klas zat, je niet meer aan wilden kijken? Je kon nog beter met je vader, moeder en broers thuis ruzie hebben dan dàt. Je had dan immers geen leven meer... Ze aarzelde, kuchte, probeerde iets te zeggen. ‘Koos, Salomo... zouden we... zouden we niet wachten...’ Maar toen ze die woorden zei, verdronken ze in het trillend geluid van de bel die het tijdstip van vier uur meldde. Gestommel ontstond, druk gepraat en geloop, en boven alles uit nog Koos' nijdige stem:
‘En ruk nou maar in. We hebben je hier al weer lang genoeg gezien!’
‘Daar krijg je nog herrie mee!’ voorspelde Peter somber buiten. ‘Heb je dat jong zijn tronie dan niet gezien?’
‘Nou,’ waagde Hansje, ‘als ze ook met z'n allen zó tegenover je... alleen...’
‘Dat is zijn eigen schuld,’ zei Koos kort.
Verrast keek Margie opzij. Dat Hansje nu precies hetzelfde had gezien, gedacht... Gek was het, dat je totaal anders was van aard en manier van lopen en kijken, en van doen, en dat dan toch blijkbaar opeens je gedachten precies dezelfde waren geweest. Even volgden haar ogen Hansjes blik, die over haar heen zwierf, en toen rusten bleef op... Tom.
Tom, die deze keer niet schreeuwend liep te gesticuleren, maar rustig met de handen in zijn zakken ging, tot waar hun wegen scheidden.
De volgende morgen verscheen Gerard Keizer niet op school en praatjes deden de ronde dat zijn vader hem een baantje had bezorgd op het Kringhuis van de NSB. De jongens barstten in lachen uit en luchtten schamper hun gedachten over de half onnozele moffenknechten, die op school nauwelijks tot twaalf konden tellen en op de kantoren van de NSB in een geweldig uniform de vloer veegden en biljetten voor het Oostfront of voor ‘Koenraad van de Arbeidsdienst’ mochten aanplakken.
‘Hij moest zelf maar eens een poosje in de arbeidsdienst, het verwende boerenzoontje,’ spotte Peter. Maar de meisjes keken bezorgd.
| |
| |
En toen die middag de les van Tsjang werd afgelast, en de waarnemend directeur moest meedelen dat de heer Landman tijdelijk was vastgehouden, werd de bezorgdheid algemeen en Gerard Keizer werd onmiddellijk en totaal vergeten.
‘Daar heb je het gedonder nou al!’ merkte Taco op. ‘Ik had er zo'n voorgevoel van, gisteren.’
‘Dat is onzin,’ meende Nita. ‘Elk ogenblik wordt er geklopt en gebeld voor Tsjang of voor een ander, en om de andere dag verdwijnt er wel een leraar voor een paar uur of voor een halve dag. Hoe kon je nou vermoeden dat...’
‘Dat zal dan wel intuïtie zijn,’ zei Taco vastberaden, ‘maar ik meen wat ik je zeg. En die idioot van een Keizer kon nog wel eens gelijk hebben ook, dat Tsjang meer met het verzet te maken heeft dan wij denken. Al zal zijn soort wel nooit begrijpen dat iemand wel es iets kan doen waar hij niet dadelijk zèlf voordeel bij heeft.’
‘Niemand weet of Tsjang in het verzet is,’ zei Tom vlug. Te vlug, want ze keken hem tamelijk verbaasd aan. Hij zei er snel achteraan:
‘Ik bedoel, dat ze niet snappen dat iemand iets doet waarmee hij er lelijk in kan piepen.’ Hij zweeg verward.
‘Hm,’ zei Taco. ‘Ik zie er Tsjang ook wel voor aan. Hij is een taaie. En in het zwembad zag je hem eeuwig samen met De Ridder. Nu, waar is die gebleven?’
‘Ondergedoken,’ zei er een.
‘Ben je gek,’ zei een ander. ‘Hij is gepakt, ik geloof het vast. Ze zeiden laatst...’
Er ontstond een hele discussie over de door allen verafgode figuur van De Ridder, van wie sommige jongens niet wilden aannemen dat hij zich zou hebben láten pakken, en het zou nog hoog gelopen zijn, als Nita er niet praktisch en keihard doorheen geworpen had:
‘In elk geval schieten we daar nou niet zo veel mee op. Tsjang zit gevangen en het is onze schuld.’
‘Nou zeg!’ riep Peter nu beledigd, en ook wel verbaasd. ‘Nou moet je het niet te fraai voorstellen.’
| |
| |
Zelfs Hansje zei: ‘Is dat nu niet wat eh...’
‘Nee,’ riep Nita. ‘Nou ja. Onze schuld, dat weet ik ook niet. Maar ik bedoel wat anders.’
‘Zèg dat dan,’ zei haar tweelingbroer geprikkeld. Hij steunde zijn zusje anders door dik en dun, maar nu zag hij toch in dat ze onlogisch redeneerde en dat zei hij ook. Maar Nita's ogen stonden opeens vol tranen en daar schrokken ze zo van dat het opeens volkomen stil werd.
‘Onze schuld misschien niet,’ haperde Nita, dapper ondanks de moeite die ze had haar tranen binnen te houden. ‘Maar wij hebben misschien zijn laatste uren verpest en daar moet ik nou aldoor aan denken. Hij zei nog dat wij niet doordrongen waren van de ernst van... van...’
Ze begon opeens te snikken en Margie en Hansje keken ook al beteuterd.
De jongens schraapten hun kelen en Tom zei met een rare stem: ‘Dàt is nou toch... Hm. Je moet het nou niet dadelijk al te somber zien...’
‘Hm,’ zei Peter. ‘Ik wil het nog wel toegeven ook. Maar het zou toch te ver gaan te beweren dat...’
‘Maar hij houdt nou zijn hele leven een beroerde herinnering aan ons,’ wierp Margie er opeens weer tussen. ‘En hij was altijd nog de beste van de hele troep. Toen in het zwembad...’ Peter keek naar haar opgewonden gezichtje en hij verbaasde zich er voor de zoveelste maal over hoe totaal onberekenbaar en onvoorstelbaar meisjes konden handelen en spreken. Onmiddellijk schaarden ze zich aan elkaars kant!
‘Hm,’ zei hij weer.
‘Ja, hm jij maar!’ zei Margie kwaad in zijn richting. ‘Jij hebt zelf die ellendige sigaret aangestoken!’
Peter krabde zich achter zijn oren zonder dat hij dat zelf besefte.
‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’ vroeg hij nijdig.
De meisjes wilden al niet eens meer luisteren. Ze stonden nu met zijn drieën, want waarachtig, Hansje was er ook al naast gaan staan, tegenover de jongens, alsof die de beklaagden waren.
| |
| |
‘Misschien leeft hij morgen al niet eens meer,’ snikte Nita. ‘En dan hebben wij zijn laatste uren... En hij was de enige die iets van je snapte.’
‘Zeg, is het hier nou een gekkenhuis geworden of niet?’ riep Peter, en hij stampte op de grond dat het dreunde. Maar de meisjes huilden nu alle drie en niemand lette op hem. Tom en Taco wisselden nerveuze blikken en je kon zien dat ze dachten: Meisjes! Nooit hadden we ons met hen in moeten laten! Maar wat doe je als het zo ver is? Het was ten slotte Peter die het verlossende woord vond.
‘Wat stellen jullie voor dat er aan te doen is, hè?’ vroeg hij ijzig kalm. ‘Als je tenminste vindt dat er wat aan gedaan moet worden.’
Maar dat was óók alweer verkeerd.
‘Dus jij wilt er nog niks aan doen ook?’
Beschuldigend keken Nita's blauwe ogen die anders op viooltjes leken in Peters richting. Die sloeg zich woedend voor het hoofd. ‘Ben ik nou gek of zijn jullie...’
‘We zijn moreel verplicht... moreel...,’ begon Margie.
‘Ja, wàt dan toch! Wou je hem soms persoonlijk uit het Sommelshuis gaan halen? Hè?’ snauwde Taco, nu toch ook werkelijk nijdig. Het was ergerlijk hoe onlogisch meisjes redeneerden en zich gedroegen.
‘Op dat Sommelshuis krijg je mij niet meer,’ begon Peter. ‘Wie weet schieten ze hem vanavond al dood. Net als...’ Dat was Hansje.
‘O, hou in 's hemelsnaam op,’ riep Tom. ‘Moet je het nou nog erger maken dan het al is? Jij nog wel?’
Dat laatste had hij zachter gezegd. Maar het hielp. Ze keek hem aan, en was daarna stil.
‘Of zit hij op dit ogenblik in een van de kelders van dat ellendige Sommelshuis.’ Dat was Nita.
‘Waar ze al die verschrikkelijke dingen hebben!’ Margie.
‘En nou is het genoeg, begrepen?’ schreeuwde Peter. ‘Ben je nou... ben je nou helemaal razend geworden? Ons ook nog de schuld te geven van iets wat helemaal niet gebeurd is!’
| |
| |
‘Maar het kàn elk ogenblik gebeuren!’ jammerde Nita. ‘Je zei zelf dat hij altijd samen met De Ridder... in het zwembad...’ ‘En dan ons nog in de schoenen schuiven dat we die vervloekte sigaret...’
Het was alsof een vinnig duel werd uitgevochten. Belangstellend bleven enkele voorbijgangers staan. Toen keken ze langs de armen van de stenen brug waar zich dit alles afspeelde naar het er achter liggende witte gebouw, haalden hun schouders op en liepen verder.
En toen zei Peter opeens, ingehouden en dreigend:
‘Kom mee. Allemaal.’
En toen de meisjes even aarzelden:
‘Ja, jullie ook! Nou zal ik laten zien ook dat wij niet te beroerd zijn om iets voor Tsjang te doen. Maar méé zul je, allemaal.’
Hij begon zo snel en driftig te lopen dat het opeens stil werd achter hem en ze draafden als schapen achter hun leider, in gezwinde pas, de straten uit, de lanen van de buitenwijk in, waar ver voor hen uit de zwart-rood-gele vlag van de NSB-ers waaide.
‘Wat wil je nou in 's hemelsnaam,’ hijgde Tom achter Peter. ‘Je kunt hem toch niet zèlf...’
‘Hoeft ook niet, ezel.’
Peters adem ging snel en piepend.
Waarom dráven we eigenlijk zo? vroeg Tom zich haastig af. Toen luisterde hij weer gespannen naast zich:
‘Weet je dan niet meer wie er nu op het Kringhuis zit?’
Tom floot zacht, maar het lukte niet erg in het rennen. Er kwam een gek geluid, maar Taco en Nita hadden het gehoord en Taco blies giftig:
‘Je bedoelt toch niet die misselijke Gerard Keizer? Die wil ik niet zien, hoor. Treiterig ventje.’
Peter draafde weer harder. En onverbiddelijk scherp en vastbesloten klonken de woorden die hij nog naar achteren wierp: ‘Dan zal ik zelf het woord wel doen en die kerels als het moet te spreken krijgen. Als dat die meiden soms tevreden stelt. Maar mee zullen ze, of mijn naam zal geen De Winter zijn.’
| |
| |
Hij praat net als uit een boek, dacht Tom vaag. Wat had je tegenwoordig een boel stukjes waaruit je leven was samengesteld. Hoofdschuddend volgde hij.
Toen stonden ze op de grindlaan naar het in beslag genomen herenhuis, waar nu de NSB zijn zetel had.
Voor iedereen de kopgroep had ingehaald, vroeg Taco nog eens:
‘Die Gerard? Dat zal je toch zeker wel uit je hoofd laten?’
‘Goed en wel,’ antwoordde Peter. ‘Maar als het er nou eens om ging Tsjang uit handen van die moffen te krijgen?’
‘Ben je nou gek? Zal die snotaap zeker klaar kunnen krijgen.’ ‘Dat weet je nooit,’ overwoog Peter. ‘Tenslotte was het ook zijn leraar. En tegenwoordig... Het is in elk geval te proberen.’ Hij keek met gefronste wenkbrauwen rond.
‘Wat is hij daar helemaal. Jongste bediende, of zoiets?’ informeerde Taco koel.
‘Tja, iemand met vier jaar h.b.s. is daar al heel wat,’ gaf Peter terug. Hij keek niet meer en begon het hek open te duwen. Maar Tom hield hem terug.
‘Dus jij wou zoete broodjes gaan bakken bij die... bij die...,’ schreeuwde hij woedend. ‘Ik had van jou wat anders gedacht.’ Peter keek hem koel aan.
‘Denk je dat ik het voor mijn plezier verzin? Maar het is het enige wat we kunnen proberen. Of moet hij maar in handen van de moffen blijven? Hè?’
Tom dacht opeens en als in een flits terug aan de avond dat Peter hem voor de vraag gesteld had of Ravenstein dan maar moest omkomen. Dat was hetzelfde kleine conflict, terwijl het nu nota bene nog op het dolle aanstoken van de meisjes was geweest dat ze hier stonden. En hij zei kleintjes: ‘Nou, als het moet, dan dadelijk maar.’
Peter had niet meer gewacht of iedereen meekwam. Het scheen soms dat hij daar tevoren al van verzekerd was. Hij beende weg, het pad op en ze begonnen stomverbaasd en automatisch mee te lopen; achter hem aan. Zijn ellebogen staken door zijn jasje, zag Margie. Nee, net nog niet. Waarom lette je op zulke
| |
| |
dingen? Waarom zag je ze? Wat was Peter kwaad... van binnen...
Het was een groot grijs huis, waarvoor ze nu stonden, met de gehate geel-rood-zwarte vlaggen.
‘Schandaal,’ siste Peter opeens toen ze de stoep opgingen die nog niet lang geleden van het verjaagde Kamerlid was geweest. ‘Hou je stil, lui, en laat ze praten. Ik zal wel...’
Hij zocht zijn zakdoek, kneep hem in de ene hand, zocht met de andere de trekbel.
‘'k Geneer me dood hier,’ bromde Taco.
‘Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis,’ fluisterde Margie.
‘Hou alsjeblieft je mond over pakhuizen,’ mompelde Tom zenuwachtig. Hij sprong van schrik haast op haar tenen toen boven zijn hoofd de geweldige bel overging, luidend als een kerkklok.
Een zwarthemd deed open. ‘Houzee!’ riep hij schreeuwend en hakkenklappend. Van schrik had Tom ook haast houzee geroepen, maar hij herstelde zich en hoorde Peter beleefd vragen:
‘Hm. Kunnen wij...’
‘Wat wensen de heertjes?’ vroeg het zwarthemd nu achterdochtig, en al kwaad toen hij zag wie hij voorhad. Zijn hand ging al aarzelend naar zijn achterzak. Hij probeerde spottend te doen.
‘De Kringleider,’ zei Peter effen. De kerel monsterde het troepje.
‘Denk je soms dat je die zomaar te spreken krijgt?’
‘Het is belangrijk.’ Wat kon die Peter afgemeten praten.
In de gang ontstond lawaai. Een dikke man met allerlei insignes op zijn borst en mouwen trok de ander weg en zei gewichtig:
‘Komen jullie je aanmelden voor de Arbeitseinsatz?’
‘Houzee!’ riep alweer iemand.
‘Wij zijn van de h.b.s.,’ begon Peter alweer. ‘Onze...’
‘Laat binnen, vooruit kameraden,’ schreeuwde de dikkerd.
| |
| |
Ze troepten zwijgend een kantoorachtige ruimte binnen. Er hing wel een dozijn borden en vlaggen met leuzen, en portretten van Hitler en wie wist welke kerels nog meer. En in een hoek aan een tafeltje met een stapel enveloppen zat... Gerard Keizer. Hij rees langzaam op toen hij hen zag, maar zijn gezicht herwon meteen zijn gluiperigheid, en bovendien een soort lachje van triomf.
‘Denkt zeker dat we opgepakt zijn,’ blies Taco in Margies oor. ‘Zit hem niet glad!’
‘Houd je stil, idioot,’ beet Margie. ‘Het zal er anders nog van komen. Nare lui hier.’
Ze voelden zich lang niet op hun gemak in de vijandige atmosfeer, die zich bijna liet proeven, en Peter begon weer haastig: ‘Hm, onze natuurkundeleraar...’
‘Wat! Je komt me toch niet vertellen...’
‘Hij heeft niets gedaan,’ zei Tom haastig. ‘En híj zat ook bij hem in de klas.’ Dit met een knik naar Gerard. Maar niemand lette daarop. Het rode gezicht van de man tegenover hen werd opeens sluw.
‘Eh, zó... Zit de zaak zó!’ zei hij neerbuigend. ‘En nu sturen ze de jongetjes...’
‘Ze sturen niemand,’ zei Peter vlak. De anderen beten op hun tanden zowel om het ‘jongetjes’ als om de stem van die kerel. ‘Wij komen uit onszelf...’
‘Hij heeft niets...,’ begon nu ook Margie. Je kon toch Peter niet alléén...
‘Houdt je mond, vlegels! Vlerken!’ schreeuwde de dikke opeens. ‘Ik weet wel wie je bedoelt, hoor. Of hij wat gedaan heeft beoordelen wij, begrepen?’
Hij stond onverwacht op en gaf Peter een harde vuistslag in het gezicht. De meisjes slaakten een kreet, maar Gerard Keizer riep vanaf zijn stoel:
‘Goed zo! Dat is ook al zo'n plutocraat!’
Peter had zich niet bewogen en Tom hield hem scherp in het oog. Kan komen wat komt, dacht hij gespannen, maar als die kerel weer aan Peter komt, stomp ìk hem op zijn smoel. De ellendeling!
| |
| |
De dikke keek kwaad rond. ‘Beoordeel ik. Begrepen?’ Ze knikten braaf.
‘Zo. Dus die leraar van jullie was het die jullie aanzette tot die belachelijke demonstraties, hè? Met al die witte anjers, toen in juni. Hè?’
Ze schudden heftig van nee. Gerard knikte in zijn hoek. Valserd, dacht Tom fel. Als je wat doen kon, als je zo'n vent...
‘We wilden vragen of u zijn arrestatie bij de Duitsers ongedaan wilt maken,’ zei Peter onverwacht en helder hoorbaar. ‘U kunt dat zeker bereiken!’
De kerel keek gevleid rond, maar fronste onmiddellijk weer het voorhoofd toen hij achter zich gerucht hoorde. ‘Houd je stil daar,’ snauwde hij in Gerards richting. Die klakte dadelijk met de hakken tegen elkaar en zweeg.
Hoe heeft hij het zo gauw geléérd, dat met die hakken, dacht Tom.
‘Dat is een beter voorbeeld,’ hernam de dikke. ‘Heel wat beter ook. Zijn vader heeft zich aangemeld voor het Oostfront. Dat is wat anders dan anjertjes dragen voor een prins die hier nog niet eens is ook. Flinke kerels melden zich bij de Waffen-SS. Versta je? Bolsjewisten! Plutocraten!’ Hij wond zich weer geweldig op.
‘Ja meneer.’ De gezichten stonden allemaal even uitdrukkingloos.
‘Arrestatie ongedaan,’ herhaalde de man nu. Hij loerde slim rond.
‘Demonstreren, hè? Op verjaardagen. En als wij jongemannen nodig hebben om het land, het eigen land nog wel, te helpen beschermen tegen de kapitalistisch-bolsjewistisch-anglo-amerikaanse vijand en de joodse plutocraten, dan uit de ramen springen, hè, en niet naar Duitsland gaan. Terwijl daar onze jongens helpen aan de produktieslag om straks niet helemaal onbeschermd te staan.’
Straks, wat bedoelt hij met straks, hamerde het in Toms hoofd. Zouden de Engelsen dan toch een inval doen? Zou hij dàt bedoelen?
| |
| |
‘Weet je dat het hem zijn leven kan kosten?’ brulde de vent opeens.
‘Dat is het nu juist,’ hoorde Tom zichzelf zeggen. Minuten al had hij zijn handen open en dicht staan doen, overwegend of hij wat zeggen zou of juist maar níet. Nú. ‘Hij heeft ons niet aangespoord. Nooit. Dat met die anjers ging vanzelf... zomaar.’
‘We moesten jullie eens een dagje hier houden,’ zei de dikke langzaam. ‘Tegen de muur. Met je handen in de hoogte. Om eens goed na te denken over het broeinest van verzet dat jullie school zo langzamerhand is geworden.’
Ze waren te benauwd en tegelijk te perplex over wat ze hoorden, om elkaar aan te kijken. Niemand verroerde zich. In zijn hoek wreef Gerard Keizer in zijn handen en zijn brilleglazen glinsterden even verraderlijk als ze dat achter in de klas hadden gedaan. Was dit een droom? Ja, natuurlijk, dit kon niet meer echt zijn, en wáár. En dat portret van Hitler... Doodstil stonden ze, één beweging was nu genoeg om al die kerels te doen uitvoeren waar ze mee dreigden.
‘Maar om je te laten zien dat we zo kwaad niet zijn,’ de man keek loerend rond, ‘zal ik jullie naar huis laten gaan. Misschien kom je straks uit jezelf nog eens bij de Arbeidsdienst om het volk te helpen. En anders... Geef àcht!’ brulde hij opeens.
Als een donderslag rezen vier kerels overeind, klakkend met de hakken, armen gestrekt en luid houzee roepend. De kinderen doken bijna in elkaar van schrik, maar verstrakten meteen weer. Als je je nu verroerde... Wie wist wat ze hier...
De deur ging open.
‘Deze keer...’ Weer de stem van de dikke, die wel de kringleider moest zijn. Hij keek nog eens de zeven onbewogen jonge gezichten langs.
‘En ruk nou maar in, vlerken dat jullie zijn!’ schreeuwde hij toen opeens en onverwacht. ‘Hier te durven komen! Om een leraar die ‘niets’ gedaan heeft! Jawel! Als ik hem in mijn vingers had, die Landman, o, als ik hem... Wacht maar!’
Hij stompte hen een voor een de gang op en liep tierend en scheldend zijn kantoor weer in.
| |
| |
Geschrokken en verward rende de troep de stoep af, het grindpad op. Boven hun hoofden flapperde de gehate vlag. Pas buiten het hek, op de rijweg, durfden ze weer naar elkaar te kijken. Het was of ieder bang was geweest zich niet goed te kunnen houden als ze het éérder deden, bij dit vernederende avontuur.
‘Zo, dat is dus alvast mislukt,’ zei Peter met een rare stem. En Tom keek vals naar Nita.
‘Jij hebt het allemaal opgestookt. Ben je nou tevr...’
‘Schei uit,’ verzocht Peter.
Maar Nita zei kleintjes: ‘Je hebt gelijk.’
Ze keek met haar grote ogen naar de boze Peter, die hard en verbeten naast hen liep, en vroeg toen opeens met een benauwde stem:
‘Wat is een plutocraat?’
Niemand wist het.
‘En een bolsjewist?’ vroeg Margie toen, om haar vriendin te helpen. Je moest iets zeggen, wat dan ook.
‘Dat zijn die kerels in Rusland,’ wist Tom. ‘Maar waarom die hier nou bij te pas kwamen?’
‘Wist jij dat Gerard zijn vader naar het Oostfront ging?’
‘Nee...’
‘Mooie aanwinst daar. Kan hij in elk geval hier geen mensen meer verraden.’
‘Zou je dan denken dat hij... toen?’
‘Natuurlijk. Twijfel er maar niet aan.’
Toen hoorden ze opeens Taco grinniken en daar werd Margie zo zenuwachtig van dat ze hem tussen zijn ribben stompte en woedend vroeg:
‘Is er nou nog altijd wat te lachen?’
‘Natuurlijk,’ zei Taco. Hij stond opeens stil. ‘Omdat Tsjang helemaal niet gevangen zit!’
Ze keken hem verstomd aan. Toen zei Tom, langzaam:
‘...als ik hem in mijn handen had, zei die kerel. HAD!’
De zucht, die iedereen op dat moment slaakte, klonk zo dwaas-gelijk dat ze allemaal in de lach schoten, al was het dan een dun en nog wat beverig geluid. Ze zagen opeens ook weer de
| |
| |
hoge bomen, die boven hun hoofden wuifden in de wind. Ook dat Nita's ogen nog steeds betraand waren. Peter schraapte zijn keel en zei onhandig:
‘Nou. Trek het je nou verder maar niet aan. We hebben in elk geval wat gedaan. Je had... je had ook eigenlijk wel gelijk. Niet helemáál natuurlijk.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Nita snikkend, een en al bereidwilligheid. ‘Maar een beetje had ik ook de smoor in, dat mag je nou wel weten,’ zei Tom hartgrondig.
‘En hou je nou maar rustig,’ bromde Peter. ‘Tsjang is er natuurlijk allang vandoor. Het loopt misschien nog wel goed af.’
Maar het liep niet goed af, tenminste niet wat de thuiskomst van de tweeling betrof. Want de vader van Taco en Nita had zijn kinderen gezien op het bordes van het Kringhuis en hij was bijna razend van woede toen ze thuiskwamen. Het kostte mevrouw Berger heel wat moeite hem zover te krijgen dat hij de tweeling geen straf gaf.
‘Ze hebben al genoeg in angst gezeten,’ pleitte ze maar telkens, in beurtzang haast met meneer Bergers herhaalde uitroep:
‘Onverantwoordelijk! Je moest eens weten wat voor tuig daar zit! En dan nòg! Om je dood te generen! Bij dat volk, die landverraders...’
‘Het was om... nou ja, Tsj..., vader...,’ waagde Taco toen. Maar zijn vader barstte alweer uit:
‘Wat voor de drommel, die redt zichzelf wel, laat je dat van mij gezegd wezen! En dan Peter...,’ hij stikte haast van opwinding, ‘Peter, die dubbel voorzichtig zou moeten zijn, om zijn vader. Ze nemen om de gekste redenen represailles, een kind weet dat toch. Hoeveel gijzelaars hebben ze al doodgeschoten, in het wilde weg...’
Hij veegde zijn voorhoofd af, en liep met grote stappen weg. Meteen kwam hij weer terug en keek naar de beteuterde gezichten van zijn beide kinderen. ‘Het is... ik...,’ zei hij zwaar. ‘Ik wil je daar nooit meer zien, jongens!’
| |
| |
‘Nee, vader,’ zeiden Taco en Nita snel, blij dat ze iets beloven konden.
‘Zorg alsjeblieft dat je rapport goed is. Dat is het enige waar jullie je op het ogenblik mee bezig hebt te houden, zolang er nog les wordt gegeven. Daar ligt jullie taak, zoals op het stadhuis de mijne. En verder...’
Hij hield opeens op, keek zijn kinderen die hem stil aanstaarden, scherp in de ogen. Toen ontspande zijn gezicht, en hij zei zachter:
‘Bang is hij niet, die jonge De Winter. Hij doet me denken aan zijn vader, zo vaak als ik hem zie. En ik hoop dat ze elkaar gauw terugzien.’
Hij beende weg, maar Taco en Nita keken elkaar even aan, alsof ze zeggen wilden: Zie je? Hij snapt er toch wel meer van dan wij soms denken!
Toen in dezelfde week bekend werd gemaakt dat alle mannen die zich in 1940 in het leger hadden bevonden, zich ogenblikkelijk aan moesten melden en in krijgsgevangenschap begeven, ontstond er dagenlang zo'n opgewonden en ordeloze toestand, compleet met stakingen en oproer hier en daar, dat er van leren alweer niet erg veel kwam. Voor iedereen waren bij deze maatregel wel vaders, ooms of andere familieleden betrokken en de dreiging leek deze keer wel heel erg dicht bij ieders huis en leven te geraken.
‘Het is verschrikkelijk,’ praatte Margie opgewonden. ‘Wie moet er voor al die gezinnen zorgen als de mannen weg moeten?’
‘Zal hun een zorg zijn,’ merkte Taco op. Hij knipte met zijn vingers. ‘Maar de Engelse radio heeft wel makkelijk praten 's avonds.’ Hij declameerde opgeruimd: ‘Hoe moeilijk de tijd en hoe zwaar ook de scheiding, we zijn weer een dag dichter bij de bevrijding! Bevrijding, pffft! Invasie! Die Engelsen en Amerikanen deden beter wat op te schieten! Straks is er niks meer ‘in te vallen’. En dan zijn alle mannen weg die nog kunnen rondlopen. Eerstdaags beginnen ze aan 't oude mannenhuis, de Duitsers!’
| |
| |
Hij staarde somber voor zich uit. ‘Mijn vader is reserveofficier,’ zei hij opeens. ‘Zouden die ook...’
‘Hé!’ riep Nita onverwacht.
‘Zeg, wat nou weer?’ informeerde Peter.
‘Ik dacht wat geks!’ zei Nita zachter. Ze durfde nog steeds niet goed naar Peter te kijken sinds die dag, vorige week.
‘Zeg het nou maar, dan is dat ook weer van je geweten,’ zei die goedaardig, en Tom grinnikte. Nita schepte warempel moed.
‘Ik dacht daarnet... Maar 't is erg gek, hoor!’ waarschuwde ze. ‘Kan jij nou nooit iets gewoon vertellen?’ vroeg Taco.
‘Ja, nou ik dacht, als Tsjang nou weg is, want hij ìs weg en als hij níet weg was, dan móest hij weg omdat hij officier was toen, nou dan...’
‘Wat dan?’
Nita kreeg nu een kleur als vuur. ‘Dat ik misschien nog een kans heb om over te gaan. Want ik heb voor hem alleen al drie vieren,’ bekende ze toen, zelf kennelijk beschaamd over haar gedachten.
‘Dàt noem ik nou galgenhumor!’ riep Tom uit.
‘Ja maar, ik bedoelde ook juist dat het zo gek is. Dat je zoiets denkt, bedoel ik,’ lichtte Nita haastig toe.
‘Bedoelen, bedoel...,’ bromde Taco.
‘Waar je al niet aan denkt!’ zei Peter. ‘Alsof het iemand nog kan schelen of hij overgaat of niet. Ze hebben wel gezorgd dat we wat anders aan ons hoofd hebben om aan te denken, die moffen!’
Hij staarde voor zich uit met de broedende blik die Tom het beste van hem kende, en het was Tom ook die hem troostte:
‘Ze kunnen jouw vader in elk geval niet wéér oppakken, jô! Als hij zich ook moest melden, bedoel ik,’ voegde hij er haastig bij. Maar Peter werd niet nijdig.
‘Melden zou hij zich zeker niet,’ zei hij hooghartig. ‘En het is waar dat je maar één keer opgepakt kunt worden. Maar intussen...’
Hij maakte zijn zin niet af. Je maakte zinnen eigenlijk haast
| |
| |
nooit af, overlegde Margie. Dat leek wel zo, in opstellen en zo, maar in werkelijkheid liet je de helft achterwege. Omdat de ander zó ook wel begreep wat je er nog achteraan dacht.
‘Als Tsjang nou moest onderduiken...,’ begon Margie opeens. ‘Hij is immers al weg,’ snauwde Peter. ‘Wat wil je nóu weer met hem!’
‘Ja maar, àls hij nou soms nog geen plaats had... een adres...’ Adressen, dat was het woord in deze dagen. Wie onderdook, had ‘een adres’. Wie ‘een adres’ had, was veilig.
‘Dan waren wij moreel...’
‘Hou alsjeblieft op met dat idiote woord,’ verzocht Tom. Hij had niets tegen dat woord, maar hij voelde onraad naderen en wilde dat op een afstandje houden.
‘Dan waren wij toch zeker wel verplicht hem aan een adres te helpen, na alles wat we hem de laatste tijd hebben aangedaan,’ riep Margie boos. En Nita knikte.
Voorzichtig keek Tom opzij naar Hansje. Zou die nu óók weer... Maar nee, ze knikte naar hem, haast onmerkbaar, maar het was genoeg. Hij zuchtte, diep.
‘En ik vind dat wij dan, in dat geval, bedoel ik,’ ging Nita alweer strijdlustig verder, alsof er nooit iets was gebeurd en alsof ze nooit doodsbenauwd voor Peter was geweest, ‘die piloot maar eens moesten afschrijven.’
Tom zuchtte weer, maar nu opgelucht. Daar was het er dus uit. Eindelijk moest het er toch van komen.
‘Hij is toch nog steeds niet gevallen,’ vervolgde Nita, enigszins verwijtend.
‘En tenslotte is Tsjang ook luitenant geweest,’ vervolgde Margie.
‘Heeft dat er ook maar iets mee te maken?’ bracht Taco hier sarcastisch tegenin.
‘Misschien niet,’ ging Nita nu geheel en al op haar oude toon verder, ‘maar je zult met mij eens zijn dat wij toch met zijn allen laatst dat hol op zolder...’
‘Laatst,’ snoof Sicco. ‘Het is eeuwen geleden!’
Peter zei niets.
| |
| |
Alleen zijn ogen draaiden even naar Tom. Toen wist die genoeg. Ook Hansje deed haar mond niet open.
‘Dat we dat ding nou eindelijk wel eens zijn nut konden laten hebben!’
‘En als je nou wèl naar dat Kringhuis van die NSB-ers durft te gaan om hem vrij te krijgen,’ riep Nita, geheel opgewonden door haar eigen plan.
‘Maar kind, snap je nou nòg niet dat wat je zegt volledig ir-re-ëel is?’ riep Taco nu hard. ‘Geen mens weet immers waar Landman is en òf hij onderge...’
‘Maar zijn vrouw is hier nog! Die weet vast wel of hij veilig zit!’
‘Het minste wat we konden doen, is hem ons hol aanbieden!’ Nita en Margie keken nu beschuldigend naar Tom.
‘Als hij er ìn wil,’ zei die dom, om tijd te winnen. Wat moest je zeggen op een moment als dit?
De meisjes draafden alweer door:
‘Wel naar het Kringhuis, waar hij helemaal niet eens gevangen zat...’
‘Dat konden wij toch niet weten? Het is een schande daarover te beginnen na alles wat Peter al heeft gedaan!’ riep Sicco woedend. Maar het was niet nodig.
‘En als je nou soms denkt dat ik me wéér voor jullie krankzinnige karretjes laat spannen, dan heb je het toch mis!’ schreeuwde Peter. Hij was zo plotseling en zo zwijgend razend geworden dat Tom hem even aanstaarde. Daar had je het, die zeldzame maar verschrikkelijke driftbuien van Peter, die hij zo af en toe... Geen wonder trouwens. Was het niet hemeltergend zoals die meiden... Hij zag Peter weglopen, en aan zijn gang bemerkten zelfs de anderen dat het deze keer voorgoed was.
‘Ik-doe-niet-mee,’ zei Tom toen hard en beslist. ‘Ik heb wel wat anders aan mijn kop.’
Hij liep ook weg. En Hansje mompelde:
‘Hij heeft gelijk.’
Maar dat had ze beter voor zich kunnen houden, want nu vielen Nita en Margie haar beiden aan en zelfs Taco meende zijn
| |
| |
zusje nu bij te moeten staan. Na een paar minuten heftig gesticuleren draafde ook Hansje naar huis. En wie er overbleven bij de stenen brug slenterden nòg even later vergramd en bitter gestemd op de anderen en op thuis en op Tsjang en ook nog op de Duitsers, naar hun huizen.
Van toen af was er tweedracht in de club en de leden begrepen elkaar niet meer. Ze gingen weer naar school, en na de roerige weken van stakingen en huiszoekingen die volgden op het bevel uit Engeland:
‘Niet aanmelden. Rustig houden. Desnoods onderduiken, maar niet aanmelden’ was schijnbaar alles weer bij het oude. Maar over het hol op de zolder werd niet meer gesproken. Ze werkten in de lokalen van de u.l.o. en 's middags in de gekke hoge kamers van het Weeshuis; ze kregen lessen op en maakten repetities die in getal en zwaarte toenamen. Ze stonden laat in juni van dat jaar samen in de regentenkamer van het Weeshuis om de plechtige mededeling van de waarnemend directeur aan te horen, dat tot zijn genoegen waren bevorderd naar V:
‘...Berger, N. en T.... van Duinen... Elderson... Jager... van Weele... De Winter...’ Ze vierden samen nog een soort overgangsfeest en scholden op hun ouders die hen niet meer met vakantie wilden laten gaan omdat overal onveiligheid gevreesd werd en omdat treinen en stations geregeld beschoten werden, en misschien wel vooral omdat eigenlijk iedereen hoopte dat de invasie morgen, of anders overmorgen zou beginnen. Ze discussieerden over het voor en tegen van VA en VB, en ze ruilden boeken op hun boekenmarkt.
Maar de oude intimiteit was verdwenen en keerde niet terug. Evenmin als meneer Landman trouwens. Waar hij was en wat er met hem was gebeurd, wist niemand.
|
|