| |
| |
| |
[6]
‘Een prinsesje geboren! Hiep hoi!’ Omgekeerd de laan naast haar huis uitdansend zong Margie de woorden telkens weer. Uit het raam keek haar moeder haar lachend na en de twee vriendinnen die voor het hek wachtten, vingen een blik als van verstandhouding op: ‘Die Margie!’ Daar werden ze even trots van, en ze gedroegen zich statiger dan ze zichzelf voelden. ‘Hier! Pas op nou!’ waarschuwde Stina, toen Margie haar armen in het omkeren bijna tegen het tuinhek slingerde. Met een zwaai was ze door het hek en sloeg beide armen met tas en al om de stijve Stina uit IV B en toen om Nita heen.
‘Mensen! Kinderen! Zijn jullie dan niet blij? Kijk eens hoe opgetogen ik ben! En jullie kijken zo dom alsof er niets... Een pr...’
‘Ja, malle, natuurlijk, wat denk je! Maar vooruit, anders komen we te laat!’
Geen ogenblik was het stil op de weg naar school, van begin tot eind werd het bericht van de Engelse radio herhaald en van alle kanten besproken.
‘Hoe zou het heten?’ vroeg Margie gespannen.
‘Nog niet bekend,’ zei Nita. Gewichtig voegde ze erbij: ‘Kàn ook nog niet zo snel. 't Is trouwens al mooi genoeg zó.’ Ze deed kleine sprongen over de straattegels en wipte alle stoepen op en af.
‘Dat wordt herrie op school, mensen!’ voorspelde Margie. Ze haalden meer meisjes in, en telkens hoopten ze het nieuws te kunnen brengen.
‘Bah, iedereen weet het al,’ bromde Stina, ‘niets aan.’
Maar toen ze bij de stenen brug kwamen! Een dichte troep h.b.s.-ers had daar post gevat en de weg naar school was volledig versperd. Met luid gejuich werd elke nieuw aangekomene begroet en uitbundig werden handen geschud ter felicitatie. ‘We komen te laat!’ deelde Wessel de Wit uit IV B mee. ‘We gaan lawaai maken. Ter ere van het prinsesje!’
| |
| |
‘Hiep hiep, hoera!’ donderde het oorverdovend door de laan. Er kwamen nog steeds jongens en meisjes bij, en één minuut voor negen was de hele h.b.s.-bevolking compleet op de brug aanwezig.
Dat maakte dat de bus moest stoppen; uit de raampjes lachten de passagiers blij. Uit de stadhuisramen staken hoofden, en al het personeel van de koffiebranderij stond op straat. Ook de fabriek was uitgelopen.
‘Wordt er tenminste één dag geen limonadesurrogaat gemaakt,’ zei iemand tevreden. ‘Bah, stinknat.’
Plotseling zette Wessel de Wit met zijn schallende stem het Wilhelmus in; schor en toch luid zong ieder het mee. De buspassagiers die achter hun chauffeur geduldig zaten te wachten knikten goedkeurend en één sloeg de maat; kantoormensen die wilden passeren liepen gevaar platgedrukt te worden of in het water te geraken; het was een oploop van belang, die eigenlijk in enkele minuten was ontstaan. Er was geen Duitser te zien en van WA of NSB vertoonde zich geen lid op straat. ‘Gek eigenlijk,’ zei Nita onder het lawaai.
Opeens ging er een luid hoera op onder de vijfdeklassers, want langzaam en met een plechtige uitdrukking op zijn gewichtig gezicht kwam Muller aanstappen, de concierge. Hij stoorde zich niet aan de toespraak die Wessel hoogdravend wilde beginnen en informeerde ijzig of de dames en heren vandaag nog op school dachten te komen.
‘Nee,’ brulde er een. ‘We gaan fuiven. Man, weet je dan niet dat er een prinses geboren is? Kom, lui!’
Onmiddellijk golfde de beweging door de hele troep en juist zette de massa zich in beweging toen de voorsten meneer Ravenstein zagen naderen aan het eind van de laan. Hij wenkte gebiedend en tegelijk zo plechtstatig dat de beweging in de richting van de stad als vanzelf omzwaaide in tegenovergestelde richting, zodat zonder afspraak de hele troep als in marsorde, met stampende voeten en zwaaiende armen door de Cerbeslaan marcheerde. Niemand zei iets, ieder liep gespannen mee, op de maat van zijn stampende schoenen waarvan het ijzer kletste op de stenen.
| |
| |
‘Wat een idioot gezicht moet dit wezen!’ grinnikte Margie verstolen tegen Tom die in haar buurt liep. ‘Beer voorop, met dit leger achter zich aan.’
Tom vertrok zijn gezicht, maar antwoordde niet. Want nu drong opeens het voorste gelid zo op dat de Beer door de eerste rijen werd meegesleurd. Niemand kon dat meer tegenhouden. Hij wankelde, maar de jongens vingen hem met hun sterke armen op. Van de tegengestelde kant kwam juist meneer Langman, de directeur van het distributiekantoor; hij viel met fiets en al om, juist tegen Sjoerd Bruinhoven aan, die, op dit vrachtje niet gesteld, hem terugduwde.
Op het plein voor de school werd halt gemaakt en alsof er helemaal geen Beer was, zette een jongen ‘Lang zal ze leven!’ in, dat als een spreekkoor door allen werd overgenomen.
In heel het wilde bedrijf dacht Peter de Winter nog snel: Gek is dit: je spreekt niets af, maar als je met zovelen bent, gebeurt er zomaar iets, vanzelf. Hij keek naar boven waar Sjoerd schreeuwend heen wees, en zag uit het raam van IVB Jan Groedels hoofd. ‘Die vervloekte nazi!’ mompelde hij binnensmonds, en zo luid hij kon riep hij: ‘Hoera voor de prinses!’ Tsjang stak zijn hoofd uit het natuurkundelokaal en lachte en snauwde tegelijk. Meteen trok de hele stoet de schooldeuren in, galmend en juichend de trappen op. Er was meer lawaai dan hier in maanden was geweest! Nu was het vreemde dat zodra de massa zich in klassen splitste er als het ware iets uiteenspatte, als een bel die je uit zeepsop blies. Wel dromden ze rumoerig hun klassen binnen, maar niets ging meer zo ordelijk, zo regelmatig als daareven.
In de deur van III A stond juffrouw Toussaint, de armen over elkaar. Ze zei geen woord en toonde niet het minste enthousiasme. Drie bange NSB-jongetjes zaten in hun banken; de rest stond nu massaal voor de klas. Niemand dacht aan werken en het duurde lang voor iedereen stil was. Maar toen klonk uit een hoek opeens weer het Wilhelmus, ieder sprong weer op en zong het donderend mee, stampend en niets meer ziend of horend. Daar is het weer, dacht Margie. Net als daareven. Dat mas- | |
| |
sale... Het was gek, maar het verwarde je ook een beetje. Juffrouw Toussaint keek uit het raam. Ze zei niets. Pas toen ze moe geschreeuwd en landerig in hun banken vielen, keerde ze zich om en zei onverwacht:
‘Ik wenste dat jullie wisten wat je deed!’
Haar stem trilde, en opeens was de stilte in de klas zo volkomen dat het was alsof die suisde.
De lerares stond nog steeds onbeweeglijk.
‘Je doet dingen waardoor je misschien het leven van anderen prijs geeft. Als je zoiets doet, denk dan toch, denk aan de gijzelaars; je weet toch dat voor 't minste vergrijp mensen zomaar weer...’
Ze hield op en haar ogen zochten de plek waar Peter zat. Die keek nu uit het raam. De zachte en verwijtende stem ging verder:
‘Als je nu zelf nog verantwoordelijk gesteld werd voor je daden. Dat zou al erg genoeg kunnen zijn. Weet je dan niet meer hoe die h.b.s.-ers uit Groningen geslagen zijn toen ze die anjers droegen? Maar juist anderen worden voor jullie gestraft, en dat kon je toch weten!’ Ze hield even op, en zei toen rustiger: ‘Je weet niet hoe erg ik het vind dat dit prinsesje niet in ons land geboren mocht worden. Maar met dìt verander je daar niet veel aan. Je kunt... je kunt toch evengoed blij zijn zonder dat.’
Het was haar aan te zien dat ze zich nauwelijks goed kon houden en sommige jongens keken gegeneerd voor zich. Tom was vuurrood: hij kraste met een oranje potlood de hele ruimte van de dag in zijn agenda vol, maar zijn ogen zagen niet wat zijn handen deden.
Toen klonk opeens de hoge stem van Josefa Montalbaan, die zei: ‘U hebt gelijk, juffrouw.’
Het was of zij sprak voor heel de klas. De lerares wendde zich verrast om. ‘Maar...,’ Josefa, die altijd en overal durfde spreken, stotterde nu. Het was moeilijk dit te zeggen waar iedereen bij zat. Haar handen bewogen om de kaft van haar agenda zonder dat ze het merkte. Toen zei ze: ‘Wij... wij zijn
| |
| |
toch jong, juffrouw. Wij kunnen ons immers niet beheersen, niet... altijd. Bij alles wat er gebeurt...’
Tom zag Taco omkijken, als in een flits. Toen wendde hij zijn blik weer af.
‘Probeer het tòch!’ raadde juffrouw Toussaint. ‘Je komt met dit kabaal niet verder. En je weet dat de Prins zich van ons meeleven, hier, toch overtuigd houdt, dat hij niet wil dat de vreugde ginds zou worden tot groot verdriet hier. Dan zijn er wel andere dingen die je kunt doen.’
Als onzichtbare pijlen vlogen tussen drie rijen blikken van verstandhouding heen en terug, ‘...er zijn wel andere dingen...’ Niemand merkte dat verder.
‘...geduld...,’ eindigde Toussaint.
Ja maar, hoe lang al? En nòg?
‘Maar goed dat het geen prins is,’ zei Koos den Hollander somber, toen de Franse les, die eigenlijk niet gegeven was, wisselde voor de pauze. ‘Zou je die Amsterdammers dàn hebben moeten horen!’
‘Had jij ooit gedacht dat Toussaint zo uit haar slof zou schieten?’ lawaaide Gerard Keizer, de NSB-er. Niemand gaf hem enig antwoord. Koos keek hem verachtelijk aan. Beledigd trok Keizer zich terug.
‘'t Zou anders wel eens dom van haar kunnen zijn zo te praten midden in de klas!’ zei hij treiterend. ‘Mijn vader...’
Margie keek naar zijn dreigend, sluw gezicht. Ze huiverde.
De dag na de geboorte van de kleine Margriet Francisca werd door alle klassen een groot bord gedragen waarop met krijt getekend stond:
‘De leerling, die zich in woord, daad of gebaar verzet tegen het Duitse opperbevel wordt door de directeur onmiddellijk van de school verwijderd.’
‘Verwijderd...,’ snoof Koos, toen ze er met een groepje pratend bij stonden in de vestibule. ‘Wàt een woord. Overigens zou je 't er haast voor over hebben. Ik snap weer niets van die natuurkundesommen.’
| |
| |
‘Ga naar je klas, Den Hollander, en dadelijk!’ schoot Tsjang driftig uit achter hen. Onthutst droop Koos af. De anderen liepen geschrokken verder om de gespannen en hen angst aanjagende toon van meneer Landman van wie ze heel wat, maar toch geen werkelijke boosheid gewend waren. En de hele week stond daar dat bord als een somber dreigement in de vestibule. Niemand zei er iets over, ook de leraren niet.
‘Wat is verzet eigenlijk?’ had Nita gevraagd, toen in de hall, nadat Koos weggestuurd was en zij natuurlijk teruggekomen waren.
‘Verzet, dat is, nou ja, dat is natuurlijk niet alleen dat je de pee aan de Duitsers hebt,’ zei Taco.
Nita had verachtelijk gesnoven en met de plechtige woorden van de Staatsinrichtingman gezegd: ‘Kunt u zich niet beter uitdrukken, meneer?’
‘Iedereen weet toch wat verzet is!’ riep Tom kwaad er tussendoor.
‘Zeg jíj het dan es, gewoon, in een paar woorden,’ hield Nita aan.
‘Ja, nou, verzet is verzet. Wat wil jij nou. 't Is toch geen Engels woord dat ik vertalen kan!’
‘Wacht!’ riep Sicco. ‘Waar je vrije uur al niet goed voor is.’ Hij holde bedrijvig weg, kwam dadelijk weer met een dik rood boek onder zijn arm. ‘Nu je het over vertalen hebt...’
Ze bogen zich allemaal over de bladzijde in Sicco's woordenboek: ‘vv... verzenen... verzenlijmer... wat een woord... hier... verzet.’ Hij las plechtig voor: ‘Rust, ontspanning enz. ...’
De meisjes giechelden en Taco zei beslist: ‘Dat is fout. Laat es...’
‘Stil, hier,’ gebood Tom, ‘het bieden van tegenstand, ik doe dat voor mijn verzet, je moet eens een verzetje hebben...’
‘Zeg, is dat nou hetzelfde?’ informeerde Peter.
‘Nee natuurlijk. Wat hier op dat bord staat,’ Taco schudde zijn hoofd in die richting, ‘is tegenstand bieden. Nou, aan
| |
| |
wíe staat er duidelijk bij! En als wij verzet plegen voor ons verzet is het nog een verzetje ook!’
Sicco gierde van het lachen en zette het woordenboek als een dakje op Nita's hoofd.
‘Stil nou toch,’ zei Tom kribbig.
De deur van het natuurkundelokaal ging weer open en Tsjang Kai Sjek, geler en Chineser dan ooit, stak zijn hoofd naar buiten. ‘Ruk in daar,’ beval hij nijdig, ‘het hangt me de keel uit!’
Ze trokken af en stelden zich buiten, bij de stenen brug, opnieuw op.
‘Ik wil nou wel es weten wat je bij verzet kunt rekenen,’ beval Tom.
‘Verzet is...,’ begon er alweer een, ‘wat wij op de 20ste deden...’ Dat was Peter.
‘Hm,’ zei Margie, ‘dat vind ik nog niet eens zóveel!’
‘En dat we onze zondagse kleren aan doen als Beatrixje jarig is!’ hielp Nita.
‘Nee, verzet is als je ervoor in de gevangenis komt,’ meende Sicco. ‘Er moet een zeker risico bij zijn.’
‘Verzet is als je bommen maakt en fabrieken en spoorlijnen opblaast, zoals die geheime lui laatst,’ aarzelde Taco.
Maar Nita sneed hem hier de pas af. ‘Jij ook altijd met je bommen! Dat kunnen wij niet, hoor!’ riep ze kwaad.
‘En wat wij hebben, daarboven...,’ wierp Peter opeens ertussen.
‘Wel verd... natuurlijk!’ Tom zei het langzaam. ‘Dus, als je het zo bekijkt, plégen we al verzet.’ Er moest nog een stuk zeep komen, bedacht hij. Wie weet hoe lang die kerel zich al niet had kunnen wassen.
‘Ja, wat dacht je anders?’
‘Daar heb ik eigenlijk nog niet zó over gedacht,’ zei Margie bedachtzaam.
‘Je hebt toch ook meegeholpen?’
‘Jawel, maar...’
‘Nou durf je zeker niet, hè?’ zei Sicco plagerig.
| |
| |
‘Verzet is dat je iemand helpt een paar joodse jongetjes te laten ontsnappen omdat ze anders naar de kampen gaan,’ zei Hansje gedecideerd. Margie keek naar haar, even. Dàt was weer Hans, geen bommen of piloten, maar kleine stakkers van jongetjes die alleen niets konden beginnen...
‘Verzet is dat je je radio niet inlevert als ze zeggen dat het moet en dat je...’
‘Verzet is dat je zoals in Den Haag en Amsterdam de blokjes uit de tramrails haalt en die opstookt...’
‘Ach wat! Dat doen ze alleen om hun eigen kacheltjes te stoken. Nee, dàt vind ik...’
‘Nou dan, verzet is... nou, alles wat de Duitsers last en schade berokkent. Dat kan van alles zijn.’
‘Dus iedereen pleegt eigenlijk verzet?’
‘Als je het zo bekijkt, ja, iedereen wel haast. Tja, de één loopt natuurlijk wel meer risico dan de ander, hè. Als je gevaarlijke dingen doet...’
‘Ja, ja,’ zei Tom gauw.
En Hansje zei vlug tegen Nita: ‘Hebben jullie je radio ingeleverd?’
‘Ja, een hele ouwe,’ genoot Nita. ‘Ik heb ze gezien, jongens, met mijn moeder kwam ik erlangs. Je hebt nog nooit zulke ouwe kasten gezien als dáár ingeleverd werden. Ze staan een hele week in de etalage. Hele grote, nog uit de vorige wereldoorlog, met van die klossen er buiten aan...’
‘Spoelen,’ verbeterde Tom onmiddellijk.
‘...spoelen dus, en reuze ouwe die nog van eeuwen geleden stammen. Eén vent was erbij die zijn jacquet had aangedaan alsof hij naar een begrafenis ging.’
Tom mopperde, kwaad opeens.
‘Radio's inleveren, en in een kast zitten luisteren uit angst voor voetstappen, geen verboden boekjes lezen, koper inleveren. Bah! We lijken wel schapen! Of ezels! Is dàt soms verzet?’
‘Verzet is dat je je niet aanmeldt om naar Duitsland te gaan,’ ging Peter nog door, ‘zoals Hansjes broer.’
‘Ik weet niets van mijn broer,’ zei Hansje vlug, iets te vlug
| |
| |
misschien. Peters ogen dwaalden even over haar heen, toen keek hij in de verte van de laan. Opeens zei hij ingehouden: ‘Daar komt die Gerard Keizer alweer aan. Doe of je kringetjes spuugt en praat even over wat anders. Hij is hier nou al drie keer langs gekomen. Ik vertrouw die vent niks. Hij heeft hier niks te maken.’
‘Hij leert 't al aardig,’ smaalde Tom. ‘Maar 't was beter als we niet zo lang hier stonden, vooral nu we dat... ginds...’
Hij draaide zijn ogen in de richting van zijn huis en liep zo gewoon mogelijk de laan uit. Langzaam volgden de anderen, en de stenen brug lag weer verlaten boven het water.
|
|