| |
| |
| |
Hoofdstuk Veertien
Peter Schoten had Mink aangeraden om collega Kindelman bij het onderhoud uit te nodigen, zodat zij de zaak ook van de Rotterdamse kant zouden kunnen bekijken.
Drie man sterk zaten zij die avond ten huize van Mink, die in een doodlopende zijstraat van de Overtoom op kamers woonde.
De gastheer begon met een overzicht van de feiten:
‘Ida Kamp is gestorven door nicotinevergiftiging. De eerste verschijnselen hiervan, misselijkheid en draaierigheid, komen overeen met iemand, die ziek is van zijn eerste sigaar en doen zich vrij gauw voor, nadat het lichaam het vergif heeft opgenomen, zeker in dit geval, waar het zo'n betrekkelijk grote dosis was. Zolang het licht aan was, mankeerde zij niets. Daarin stemmen alle getuigen overeen. Volgens getuige Verkoren de Zwart, die op de hoek van de derde rij het dichtst bij haar zat, begon zij niet goed te worden, toen de projectie een poosje aan de gang en het licht dus even lang uit was...’
‘Maar...,’ begon Kindelman.
‘Wacht even,’ zei Mink. ‘Laat mij eerst helemaal uitspreken. Daarna kunnen wij van gedachten wisselen... Deze verklaring van de Zwart is heel aannemelijk, omdat er, toen de projectie pas begonnen was, gelegenheid is geweest om het plastic zakje op de stoel van het slachtoffer neer te leggen. Of liever gezegd, dat was de enige gelegenheid, toen twee oudere dames, Juffrouw Warner en Mevrouw Fulton, de zaal verlieten en Ida Kamp opstond om de deur open te doen. Zij was toen even van haar stoel weg, juist lang genoeg voor iemand om het zakje neer te leggen. Deze handeling kan verricht zijn door iemand, die in de buurt van de stoel zat. Want hierin stemmen de verklaringen weer overeen: niemand anders is opgestaan dan de dames, die weggingen en het slachtoffer zélf. Vanmorgen hebben wij in kamer 145 geëxperimenteerd,
| |
| |
van welke plaats het mogelijk was en natuurlijk meteen vastgesteld, wie op die plaatsen hadden gezeten. Dat waren de volgende personen: op de hoek van rij 1: Evert de Weert; op de hoek van rij 3: Joop Verkoren de Zwart; op de hoek van rij 4: Luuk Warner; op de hoek van rij 5: Theo Belders van de bekende Amsterdamse kunsthandel op het Rokin. Deze laatste kunnen wij, naar mijn mening, wel uitschakelen. Vooreerst was deze man tot nu toe helemaal niet bij de zaak betrokken en ten tweede zou hij het zakje van zijn plaats gegóoid moeten hebben, wat vrij riskant was. Hetzelfde geldt in mindere mate voor burgemeester Gerlach, die naast Mevrouw Fulton op de derde plaats van de tweede rij zat. Maar hij kan het, toen de dames weggingen, sterk opzij gebogen, met een handige beweging gedaan hebben. Dan waren natuurlijk de dames Warner en Fulton uitstekend in de gelegenheid om bij het verlaten van de zaal het zakje op de stoel te schuiven. Tenslotte kon het slachtoffer het zelf doen. Maar deze laatste theoretische mogelijkheid verwerp ik als te onwaarschijnlijk. Vinden jullie dat ook?’
De twee anderen knikten instemmend.
‘De burgemeester zou ik ook willen afschrijven,’ vervolgde Mink.
‘Als je zoiets van plan bent, zorg je wel, dat je op een hoekplaats komt te zitten. Hij kon niet weten, dat die twee vrouwen naast hem zo te gelegener tijd zouden weggaan.’
‘Dit argument geldt voor allemaal,’ meende Schoten. ‘Niemand kon weten, dat Ida Kamp te laat zou komen en maar gauw op die stoel plaats nemen. Dit is een ten dele voorbereide moord. De moordenaar had de nicotine bij zich, wetend, dat hij zijn slachtoffer ergens zou ontmoeten en heeft toen deze onverwachte gelegenheid aangegrepen, brutaalweg, terwijl er een groot aantal mensen bij was. Precies als bij de moord op van der Baan. Voor mij is dit alleen al bewijs genoeg, dat dezelfde persoon het heeft gedaan. Iemand, die zijn kans grijpt, die het grote risico, dat hij zowel in het Openluchtmuseum als in de collegezaal liep, néémt en er mee uit de weg komt, zonder op heterdaad betrapt te worden...’
‘Iemand, die verstand heeft van vergif en weet, dat nicotine al dodelijk is, wanneer het met de huid in aanraking komt,’ vulde Kindelman aan.
| |
| |
‘Dat kan iedereen weten, die de krant leest,’ zei Mink. ‘In alle kranten heeft laatst gestaan van die boerenknecht, die door nicotinevergiftiging gestorven is. Hij moest vruchtbomen bespuiten en had tegen alle voorschriften in het flesje nicotinezuur in zijn zak gestoken om het mengsel voor de bespuiting in de boomgaard te maken. Op een of ander manier heeft hij het flesje in zijn zak stuk gestoten, de nicotine kwam door zijn kleren op de huid en een paar uur later vonden zij hem buiten kennis in een schuur. Hij was ook dezelfde dag dood. Dat heeft de moordenaar van Ida Kamp natuurlijk ook gelezen. Bovendien is het niet moeilijk om aan nicotine te komen. Zoals je arsenicum preparaten kunt krijgen om ratten te verdelgen, kun je nicotinezuur kopen ter bestrijding van plantenziekten. Vruchtbomen worden er geregeld mee bespoten: Hier om de hoek is zo'n winkel: “Alles voor Uw tuin.” Ik wed, dat ik het daar zó krijg.’
Kindelman moest toegeven, dat kennis van vergif in dit geval geen vereiste was.
‘Emilie Warner, Agatha Fulton, Evert de Weert, Luuk Warner, Barend Gerlach,’ somde Schoten langzaam in gedachten op.
‘Je vergeet de voornaamste,’ zei Kindelman, die zijn keuze al gemaakt had. ‘De student.’
‘Joop?’ Schoten moest er om lachen.
‘Ja, Joop. Als je niet zo bevooroordeeld was, zou je inzien, hoe verdacht die jongeman is. Zijn wandelstok lag bij het lijk in de bedstee.’
‘Een mooie titel voor een sensatieroman: Het lijk in de bedstee,’ mompelde Peter, die dit niet ernstig kon opvatten.
Kindelman ging stug door:
‘Waarom kwam hij die middag na de moord terug in het Openluchtmuseum? Om die stok? Onzin. Ik denk, dat hij eventuele sporen van de misdaad wilde wegwerken. Heb je er wel nota van genomen, dat er die dag, toen je die oplawaai van Barg kreeg, geen groep Amerikaanse studenten in Rotterdam is aangekomen? En wie was er tenslotte gistermiddag het dichtst bij Ida Kamp? Jouw student, die notabene eerst achterin zat en toen naar voren is gegaan. Asjeblieft!’
‘Maar toen was het slachtoffer nog niet aanwezig,’ wierp Mink
| |
| |
tegen. ‘Bovendien zijn wij het er over eens, dat de moord improvisatie was.’
‘Ja, ja,’ zei Kindelman ongeduldig. ‘Wij zijn het er ook over eens, dat Kamp uit de weg werd geruimd, omdat zij teveel wist van de moord op van der Baan en dit dreigde bekend te maken, getuige: de anonieme brieven. Volgens zijn eigen verklaring zat zij op de put, toen Joop de Veluwse boerderij binnenging. Dus heeft zij hem gezien. En zij heeft hem ook een dreigbrief gestuurd, misschien wel meer. Maar die ene heeft hij zelf bij jou ingeleverd. Zei je niet, dat de moordenaar de nodige brutaliteit moest bezitten?’
‘Ik kan je gedachtengang volgen,’ zei Schoten rustig. ‘Zelf ben ik van Joops onschuld volkomen overtuigd, maar ik vind het uitstekend, dat zijn verklaringen nog eens gecontroleerd worden. Toch wil ik je er op wijzen, dat hij openlijk terugkwam om die wandelstok, dat hij het feit, dat Ida Kamp hem bij de boerderij gezien had, overal rondverteld heeft, dat hij bij die veldslag in de winkel van Barg zelf erg toegetakeld is en bijna zeker mijn leven gered heeft. En wat die anonieme brieven van Kamp betreft, daaraan hecht ik niet zo bar veel waarde, in aanmerking genomen, dat zij ook geschreven heeft aan Jan de Groot, die toch helemaal niet voor verdenking in aanmerking komt en denkelijk ook aan Philip Dona. Hij rapporteerde zo iets om dezelfde tijd aan de Utrechtse politie. Naar mijn idee heeft zij de moordenaar op een of andere manier benaderd en hem overtuigd, dat zij werkelijk gevaarlijk voor hem was. En daarnaast heeft zij dreigbrieven geschreven naar mensen, waarvan zij alleen maar wist, dat zij bij de zaak betrokken waren. Het bekende verschijnsel, de anonieme brievenschrijver, zoals wij alle drie wel weten. Het is een afwijking, waarvoor psychologen een zeer aannemelijke verklaring hebben.’
‘Of zij haar dreigbrieven ook lukraak naar Emilie Warner heeft gestuurd, weet ik nog zo net niet,’ zei Mink, die kalm naar de betogen pro- en contra Joop geluisterd had. ‘In ieder geval heeft zij daar succes gehad. Ik zou daar de schuldige willen zoeken. Juffrouw Warner was blijkbaar zo bang voor Kamp, dat zij zich door haar liet opcommanderen voor een clandestiene ontmoeting.’ Schoten knikte:
‘Daar is inderdaad iets niet pluis. Vergeet ook niet die verklaring
| |
| |
van Juffrouw Riedeel over dat gesprek van Emilie met van der Baan bij de klederdrachten. Hij wilde kennelijk iets doen, wat zij vreselijk vond. Denk bovendien aan de bewering van Barg, dat Mevrouw Fulton twee dagen na de moord in Arnhem bij hem in Rotterdam in de winkel is geweest. Dat alles wijst er op, dat Emilie Warner meer weet dan een ander, misschien wel medeplichtig is, maar ik ben overtuigd, dat zij geen moord gepleegd heeft. Voor de eerste mist zij de physieke kracht, voor de tweede het initiatief en de brutaliteit. Als zij Ida op visite had gevraagd, zou ik kunnen geloven, dat zij een snufje vergif in haar thee had gedaan, maar dit niet.’
‘Je kunt gelijk hebben,’ vond Mink. ‘Maar Emilie Warner blijft mijn favoriet. Ik begin morgen met een scherpe ondervraging van haar én haar vriendin.’
‘Natuurlijk,’ beaamde Schoten. ‘En laat Kindelman gerust Joop nog eens aan de tand voelen. Die zal er niet van bederven. Dan hebben wij nog Evert de Weert en Gerlach. De eerste zou van der Baan vermoord moeten hebben uit wraak over de misgelopen erfenis en nu Ida Kamp, omdat zij dit misschien wist en hem dreigde te verraden. Gerlach dito, dito, maar hij zou de eerste moord gepleegd hebben, omdat van der Baan dreigde zijn ouders iets onaangenaams aan te doen. Van geen van beiden is echter enig contact met Ida Kamp bekend.’
‘Dat zou door verhoor en onderzoek nog kunnen blijken,’ meende Kindelman.
‘Natuurlijk,’ zei Schoten weer. ‘Wij zijn nog pas aan het begin van het onderzoek.’
Toen bedacht hij, dat hij hetzelfde gezegd had tegen commissaris Hooft op die Zaterdagavond vlak na de eerste moord en met schrik vroeg hij zich af of dit onderzoek ook zo weinig succes zou hebben. Een ellendig idee!
In de stilte die volgde, klonk het gerinkel van de telefoon en even later het tikje van de hospita op de kamerdeur.
‘Telefoon voor U, Mijnheer.’
‘Het hoofdbureau,’ zei Mink opstaande. ‘Zij zouden nog even bellen.’
Een paar minuten later kwam hij terug.
| |
| |
‘Niet veel bijzonders. Er is een meisje geweest, een zeker Juffrouw Nederveel. Collega Lapon heeft haar te woord gestaan. Zij vertelde, dat zij gisterochtend in het Universiteits gebouw van de trap was gevallen. Het liep vrij goed af, maar zij was nogal geschrokken, daarom bracht een ander meisje haar naar huis. Die andere was Ida Kamp. Aanvankelijk was Nederveel een beetje suffig en in de war, maar, toen zij weer helder werd, had zij aan Kamp verteld, er bijna zeker van te zijn, dat iemand haar van de trap geduwd had, waarop Kamp had gezegd, dat dit heel goed mogelijk was. Maar dan was die duw niet voor Nederveel, doch voor háár bestemd. Want er was iemand, die haar liever dood dan levend zag. Veel waarde had Juffrouw Nederveel op dat moment niet aan die verklaring gehecht. Maar, toen zij hoorde, dat Ida Kamp vermoord was, leek het haar goed, dit aan de politie te vertellen.
‘Hoe wist zij, dat het Kamp was?’ informeerde Kindelman. ‘De radio heeft geen namen genoemd.’
‘Zij woont in hetzelfde pension als Constance Catrie. Die had bezoek van jouw vriend Verkoren de Zwart. Op zijn advies kwam zij vandaag al met het verhaal. Zij had het zelf tot morgen willen uitstellen.’
‘Kijk eens aan,’ Kindelman lachte sarcastisch, kreeg toen een nieuw idee. ‘Misschien is Joop in een kongsi met die oude tante in Arnhem. Wist je, dat hij zo met de nicht bevriend was, Schoten?’
‘Hij kent haar nog maar heel kort.’ Peter keek op van zijn notitieboekje, waarin hij enige aantekeningen had gemaakt. ‘Waarde collega,’ vervolgde hij toen nadrukkelijk, ‘ik vind Joop een beste jongen, ik geniet momenteel gastvrijheid bij zijn ouders, maar, als ik ook maar iets tot zijn nadeel zou weten, zou ik geen moment aarzelen om mijn plicht te doen.’
‘Natuurlijk, dat spreekt vanzelf,’ zei Mink vlug - die twee moesten geen onaangenaamheden krijgen - ‘Maar ik heb nog geen woord gehoord over de zesde verdachte. Je zwijgt hem zo dood, Schoten. Ik zou bijna denken, dat hij jouw favoriet was.’
‘Luuk Warner, bedoel je?’
‘Juist, de filmster in opkomst, de beroemde pianist. Ik heb hem laatst in het Concertgebouw gehoord. Schitterend spel en een zeer bescheiden optreden.’
| |
| |
‘Ik was er ook met mijn gastvrouw,’ zei Schoten. ‘Hij is op het podium precies zoals in het dagelijkse leven: intelligent, eenvoudig, totaal niet verwaand, heel anders dan men van zo iemand zou verwachten. Doch van het begin af aan hebben mijn c.p. en ik verschillende van zijn verklaringen onwaarschijnlijk gevonden. Het gedrag van zijn zuster, die mal met hem schijnt te zijn, wekte eveneens bevreemding, hoewel zij voor beide moorden uitgeschakeld is. Vermoedelijk weet zij iets van hem of een ander familielid. Wij moeten die twee, vooral hém, niet uit het oog verliezen.’
‘Verdenk je hem?’ vroeg Mink ronduit.
Schoten dacht even na, voordat hij antwoordde.
‘Voor ik een verdenking uitspreek,’ zei hij tenslotte, ‘wil ik eerst antwoord hebben op verschillende vragen.’
‘Noem eens op,’ verzocht Kindelman nieuwsgierig.
Peter raadpleegde zijn boekje, las toen voor:’
‘Wie heeft het bordje “Verboden Toegang” voor de Veluwse boerderij neergezet?’
‘Wat was de werkelijke reden, van Luuk Warners toorn in de plaggenhut?’
‘Waarom houdt Emilie Warner meer van haar pleegdochter dan van haar pleegzoon?’
‘Wat zocht Mevrouw Fulton in ‘de Feestganger?’
‘Waarom vonden Gerlach en zijn vrouw het zo ellendig, dat het al half vijf was, toen Naut Bonifaas vroeg, hoe laat het was?’
‘Waarom waren bij dat concert van Luuk Warner verleden week alleen de advokaat en zijn vrouw, die in Amsterdam wonen, en niemand anders van de familie, terwijl de hele Warnerclan gisteren bijna voltallig bij de voordracht van Dona was?’
‘Hoe kwam het plastic zakje in handen van de moordenaar?’
‘Wisten de neven en nichten van Emilie Warner, dat zij bij haar dood hun gedeelte van Oudoom Karels geld toch kregen en dat de dood van Albert hun portie belangrijk vermeerderen zou?’
‘Niet gering,’ vond Kindelman, toen Schoten zijn boekje weer in zijn zak stak.
‘Het antwoord van sommige vragen weet ik al, geloof ik,’ zei Peter.
‘En hoe denk je achter de rest te komen?’
| |
| |
‘Door er naar te vragen,’ antwoordde Peter nuchter.
Hij wendde zich tot Mink.
‘Met jullie goedvinden wil ik dezer dagen die dingen eens onderzoeken. Ik heb het gevoel, dat ik het patroon van de oplossing niet kan zien, voordat ik al die losse draden heb thuisgebracht.’
Tegelijkertijd werden elders in de hoofdstad deze problemen eveneens besproken. Fred Warner had de familieleden uitgenodigd, omdat hij zich als oudste neef verplicht voelde hen een en ander onder het oog te brengen, wat hij als jurist beter inzag dan zij.
Niet alle afstammelingen van de oude Dr. Warner waren aanwezig. Tante Emilie had de invitatie wegens vermoeidheid afgeslagen. Cecile was bij haar zoon in Den Haag gebleven en Willemien, de enige van de gezusters in Breda, die bij de zaak betrokken waren souffreerde aan griep. Maar Evert en Frits, Barend en Lien Gerlach, Luuk, Philip Dona en Riet Tolen zaten die Zondagavond tegen negen uur in de woonkamer van Pims flatje, luisterend naar de ernstige woorden, die Fred tot hen richtte:
‘Door deze twee moorden is de situatie voor de familie uitermate moeilijk geworden. De misdaad in het Openluchtmuseum kon nog aan buitenstaanders toegeschreven worden. Met die op de Universiteitsdag ligt het anders. Zoals jullie weten, heeft de politie mij gisteravond en vanmorgen langdurig verhoord. Daarbij is mij duidelijk gebleken, dat zij verband zoeken tussen beide moorden. Pim en ik verkeren in de gelukkige omstandigheid, dat wij een alibi hebben voor de eerste moord, terwijl wij gisteren midden in de eerste rij zittende, de daad onmogelijk hebben kunnen bedrijven. Daarom kan ik hier volkomen belangeloos tot jullie spreken. Jullie moeten goed beseffen, dat er een ellendige tijd voor ons aanbreekt: verhoren, nog eens verhoren, verdacht zijn, niet alleen door de politie, maar ook door vrienden en bekenden, kortom door de hele buitenwereld...’
‘Wacht even,’ onderbrak Frits de Weert, die opmerkelijk bleek zag. ‘Verdenk je iemand? Heb je een van ons op het oog?’
‘Ik zou niet weten wie,’ zei Fred eerlijk. ‘Ik breng alleen naar voren, welke gevolgen de opvatting van de politie voor de familie hebben kan. En dat zal niet mals zijn, geloof mij.’
| |
| |
‘Heb je ons alleen laten komen om die ongeluksprofetieën aan te horen?’ vroeg Evert, de enige, die totaal onbekommerd leek.
‘Nee, om jullie de raad te geven, alles, wat jullie weten, volkomen oprecht aan de politie te vertellen. Ik heb het al verschillende malen aan enkelen van jullie gezegd: Wanneer je onschuldig bent, kan de waarheid je alleen maar goed doen.’
‘En als je schuldig bent?’ vroeg Evert.
‘Wij nemen aan, dat dat niet het geval is,’ zei Fred rustig. ‘Maar dit wil ik je wel zeggen: ik heb een grote familietrots en een zeer grote liefde voor mijn familie, zoals Pim kan getuigen, maar mijn gevoel voor recht en wet komt daar boven uit, evenals mijn afkeer van de misdaad. Als ik zou weten, dat een van mijn familieleden schuldig was aan moord, zou ik hem of haar onmiddellijk aan de politie overleveren.’
‘Mij toch niet, hè?’ Evert blies brutaal de rook van zijn sigaret in het gezicht van de gastheer.
‘Jou zéker.’ Fred lachte even. ‘Maar wees gerust, ik weet wel beter. Ons kent ons.’
‘Fred heeft gelijk,’ zei Philip. ‘Er staat ons nog wat te wachten. Ik kan die last momenteel helemaal niet hebben. Wie had dat ooit kunnen denken? Moord op de Universiteitsdag en dan nog bij mijn voordracht. 'n Zeldzame brutaliteit.’
Pim, die stil en bescheiden op het haardbankje zat, kreeg ondanks de ernst van de situatie een aanvechting om te lachen. Merkwaardig, die Philip, die de onplezierigheid hem aangedaan, openlijk erger vond dan de moord zelf.
‘De schuldige moest zich alleen al ter wille van de anderen aangeven.’ Philip duwde aan zijn bril en vervolgde met de plotselinge woordenvloed, waarover hij beschikte, wanneer zijn belangstelling gewekt was. ‘Nog een geluk, dat Condor er niet bij was. Wat had hij er wel van moeten denken. Gelukkig, dat hij net voor een paar dagen naar Brussel is. Als het een beetje méé zit, hoeft hij niets te merken. Over een paar weken gaat hij terug naar Philadelphia. Voor die tijd komt mijn contract wel in orde, denk ik.’
‘Ter zake, Philip,’ verzocht Luuk. ‘Wij zitten hier om de moeilijkheden van de familie onder ogen te zien en zo mogelijk uit de weg te ruimen en niet om jouw kansen voor Amerika af te wegen.’
| |
| |
Philip keek hem stomverbaasd aan, zei toen plotseling vertoornd, dat hij van Luuk geen aanmerkingen verwachtte. Het was al erg genoeg, dat die beroerde toestand van moord en doodslag na de aankomst van Luuk in Nederland was ontstaan.
‘Maar Philip...,’ begon Fred waarschuwend.
Doch Luuk deed alsof hij niets van deze zijdelingse beschuldiging had gehoord en ging rustig verder.
‘Die moeilijkheden zullen, mijns inziens, alleen afdoende verdwijnen door het vinden van de moordenaar. Maar als de politie daarin niet slaagt, zullen wij als amateurs wel helemaal niets bereiken, Fred.’
‘Wij kunnen in ieder geval de politie zoveel mogelijk helpen,’ zei Riet op haar energieke wijze.
‘Dat is precies, wat ik bedoel,’ verklaarde Fred. ‘Alles vertellen, ook al denk je, dat het met de misdaad zelf niets te maken heeft. De politie kan dit beter beoordelen dan wij.’
‘Volgens jou moeten wij dus ook elkaar aan de politie verraden,’ zei Frits.
‘In zekere zin wel. Natuurlijk niet vertellen, wat wij alleen maar denken of vermoeden, maar wel feiten, waarvan wij zeker zijn. Als het een onschuldige betreft, kan het geen kwaad en tegenover een moordenaar alleen maar goed.’
‘Zeer juist in theorie,’ meende Luuk, ‘maar hoe is het in de praktijk? Vergist de Nederlandse politie zich nooit? Ik heb liever, dat door mijn zwijgen een schuldige op vrije voeten blijft dan dat een onschuldige door mijn spreken achter de tralies komt.’
‘Dat moet je dan zelf weten,’ zei Fred kalm. ‘Ik geef slechts een goede raad.’
‘Wat mij betreft, kan die knul vrij blijven rondlopen,’ Evert, die de ernst van de situatie blijkbaar niet inzag, keek vergenoegd rond. ‘De dood van Albert heeft mij heel geen verdriet gedaan en zelfs voordeel bezorgd. Ik heb al een paar opdrachten voor een portret gekregen van vrouwen, die op sensatie belust zijn. En naar wat ik van Connie hoorde, was dat vermoorde meidje een zéér onplezierige figuur in de studenten wereld, waaraan ook niet veel verbeurd is.’
‘Je redeneert zeer onsociaal, Evert,’ zei Riet. ‘Gelukkig ben ik
| |
| |
er van overtuigd, dat je het niet zo meent en ons alleen maar wilt choqueren.’
Voor welke mening Evert zich niet dankbaar, doch eerder zwaar beledigd toonde.
‘Echte burgerlijke, brave praatjes van een oude vrijster,’ zei hij smalend.
‘Evert.’ Frits fronsde waarschuwend het voorhoofd.
Maar Riet werd niet boos. Zij verklaarde luid en welwillend, dat deze uiting typisch was voor de mentaliteit van Evert, die waarschijnlijk zijn bezorgdheid over de toestand op deze wijze afreageerde, waarop Evert met een wanhopig gezicht zijn schouders ophaalde en zijn nicht het laatste woord gunde, wat Riet niet verbaasde. Het overkwam haar wel meer.
‘Maar Fred, leg je niet teveel nadruk op de familie?’ vroeg Frits.
‘Er komen toch wel vreemden ook in aanmerking voor die moord op dat meisje Kamp.’
‘Niet veel,’ zei Fred. ‘Alleen die bij haar in de buurt zaten. De jonge man naast Connie en een zekere Belders, die achter Luuk zat, schijnen in de termen te vallen. De politie zal die heus wel in het oog houden, vooral die buurman van Connie, omdat hij het ook was, die het lijk van Albert gevonden heeft. Van Belders weet ik niets.’
‘Ik wel,’ verklaarde Evert, weer oplevend, omdat hij nu eens iets nieuws kon vertellen. ‘Hij heeft een kunsthandel op het Rokin en hij kent Philip.’
‘Ik geef hem wel eens advies bij tentoonstellingen,’ vertelde Philip, nog steeds ietwat verstoord. ‘Verder ken ik hem ook niet.’
‘Misschien weet hij er meer van’ zei Evert opgewonden. ‘Zo'n onbekende, waarvan niemand iets bijzonders kan vertellen, is in een speurdersroman altijd de dader. Ik ga morgen in zijn kunstzaak neuzen en hem tegelijk uithoren. Tot nu toe ben ik verdachte geweest, voor de verandering wil ik nu wel eens voor detective spelen.’
‘Je kletst weer teveel,’ zei Frits verstoord.
Maar ditmaal was Evert niet te houden. ‘Zeur niet,’ zei hij opgewekt. ‘Iedereen weet, dat de politie achter mij aanzit. Die eer deel ik met Barend. Het enige verschil is, dat ik er rond voor uitkom, terwijl hij het stilhoudt, nietwaar burgemeester?’
|
|