| |
| |
| |
Hoofdstuk Acht
Drummelt zat die ochtend op het bureau, druk bezig, zoals alle anderen. Hij had al gehoord, dat er 's middags nog iemand naar ‘de Beek’ moest en daar hij wist, dat hij daarvoor de aangewezen persoon was, koesterde hij diep in zijn hart de hoop, dat hij nog een glimpje van zijn ‘rève’ zou opvangen. Maar dat viel tegen. Om een uur of elf werd hij bij de commissaris ontboden.
‘Drummelt, je moet naar Amsterdam, naar de Openbare School in de 2de Constantijn Huygensstraat. De jongens van de vijfde en zesde klas hebben Zaterdag een schoolreisje naar Arnhem gemaakt en 's middags het Openluchtmuseum bezocht. Je moet de jongen ondervragen, die aan Emilie Warner vroeg, hoe laat het was. Maar suggereer hem niets. De bijzonderheden moeten van hem zelf komen.’
‘Als ik hem vind, Mijnheer.’
‘Er was Zaterdag slechts één groot gezelschap jongens in het museum: van déze school. Hij moet dus daar bij zijn.’
‘Hij kan apart gekomen zijn en zich tijdelijk bij die club jongens aangesloten hebben óf,’ ontdekte Drummelt, die zijn teleurstelling in openlijk pessimisme afreageerde, ‘hij bestaat helemaal niet en is slechts een product van de vrouwelijke fantasie van Juffrouw Warner.’
‘Ja, mánnelijke fantasie zal zij wel niet hebben,’ bromde de commissaris. ‘Daarom moet je er trouwens heen. Om te constateren of die jongen echt bestaat of niet. Neem de eerste de beste trein en kom zo gauw mogelijk terug. Er is hier werk genoeg te doen.’
‘Goed, Mijnheer.’ Drummelt deed de deur naar de gang zeer zacht achter zich dicht, doch de hémel hoorde hem brommen.
Laat op de middag keerde hij moe en warm uit de hoofdstad terug. Van Utrecht af reisde hij met dezelfde trein als inspecteur Schoten. Beiden waren zij in het bezit van een exemplaar van een bekende
| |
| |
Amsterdamse krant, ‘die op de voorpagina anderhalve kolom - met ‘vervolg op pagina drie,’ nóg een kolom - wijdde aan ‘de moord in het Openluchtmuseum.’
Er waren foto's bij. Van de Veluwse boerderij en van de ingang van het museum - met ‘inzet, de man die het lijk vond’ -... Een ondernemende journalist had Jan de Groot ontdekt...
‘Nog een geluk, dat die de Groot niets weet van de familiereunie,’ zei Schoten, terwijl hij de commissaris de krant overhandigde. ‘Anders kregen zij op “de Beek” zeker last van nieuwsgierigen.’ ‘Dat komt nog wel,’ meende Hooft. ‘Van zoveel mensen zullen zich heus wel een paar verkletsen. Jullie zijn laat. Ik had je eerder verwacht, Schoten, en ik maak mij sterk, dat Drummelt op een terrasje op het Damrak of Leidse Plein heeft gezeten.’
Schoten zweeg. Zijn uitleg kwam vanzelf bij het verslag, maar Drummelt verklaarde enigszins verontwaardigd, dat hij wel een uur op die school verspild had met wachten, omdat de twee hoogste klassen afwezig waren. Zij hadden schoolzwemmen.
‘Schoolzwémmen, schoolreisjes, tegenwoordig doen zij op de scholen van alles, behalve léren,’ mopperde Hooft. ‘Heb je nog resultaten?’
‘Zeker, Mijnheer.’ Drummelt kwam met zijn boekje op de proppen. ‘Naut Bonifaas, leerling van de vijfde klasse, elf jaar oud, weet nog precies, dat hij in het Openluchtmuseum drie maal naar de tijd heeft gevraagd. Eenmaal bij de ingang aan een “oude klier”, die geen antwoord gaf. De tweede maal aan een dame, voordat hij bij die “boerenpakkies” binnenging en de derde maal in de kruidtuin aan een dikke heer en dame, die het ellendig vonden, dat het al vijf uur was.’
‘Dat moeten Gerlach en zijn vrouw geweest zijn,’ onderbrak Schoten. ‘Die waren daar, volgens hun zeggen, om die tijd.’
‘Toen ik nader op de tweede keer inging,’ zei Drummelt, ‘verklaarde hij direct uit eigen beweging, dat het tien voor vier was geweest en hij beschreef de dame als oud, deftig en helemaal in het zwart. Vooral die deftigheid schijnt indruk op hem gemaakt te hebben, want hij gebruikte dat woord verschillende malen.’
‘Deftig is voor hem zeker een ander woord voor stijf,’ veronder- | |
| |
stelde de commissaris onverschillig. ‘Enfin, dat weten wij tenminste. Het is goed, Drummelt.’
Drummelt verdween naar zijn afdeling.
‘Hoe is het in Zeist gegaan?’ vroeg de commissaris, al weer in zijn humeur, nu het schoolbezoek geslaagd was.
Schoten vertelde van de ontvangst bij Gerlach.
‘Daarna ben ik direct naar Utrecht gegaan, daar van het kastje naar de muur gestuurd. Uiteindelijk echter niet zonder resultaat. Het staat bij mij nu wel vast, dat minder plezierige dingen in de familie Gerlach in verband moeten staan met Piet Gerlach, de jongere broer van Barend. Van '34 tot '37 heeft hij drie jaar gezeten wegens verduistering. Toen hij vrij kwam, begon hij prompt een serie oplichterijen. Dat is zonder vervolging geregeld door zijn broer op voorwaarde, dat hij het land uitging. In '39 zat hij in Malakka. Tijdens de Japanse bezetting en de eerste jaren er na geen nieuws, maar verleden jaar is hij in Australië opgedoken en heeft zich met de familie in verbinding gesteld. De familie is in dit geval de burgemeester. Hij regelt alles. De oudelui worden er niet in gekend, iets, waaraan de verloren zoon zich ook strikt schijnt te houden. Nu bleek bij verschillende instanties, waar ik vanmiddag was, dat kortgeleden dezelfde informaties waren ingewonnen door een man van middelbare leeftijd. Naar de verdere beschrijving zou het van der Baan geweest kunnen zijn. Maar daarvan valt niets met zekerheid te zeggen, voordat wij de burgemeester nog eens aan de tand voelen. Wat dunkt U, zullen wij hem met ons feitenmateriaal overrompelen?’
‘Nog even afwachten,’ meende de commissaris. ‘Er is nog een andere mogelijkheid, die onderzocht moet worden. Hier zijn de rapporten van Verhoek en Leur. Als je die nu eerst even doorneemt...’
Schoten las, rustig en aandachtig.
‘De erfenis van Karel Warner en wat zich daarom af gespeeld heeft,’ zei hij, toen hij klaar was. ‘Daar gaat het om. De gezusters Warner weten er ook het fijne niet van. Allereerst zijn testament. Dat zal wel bij een Arnhemse notaris opgemaakt zijn.’
‘Notaris Balderstroom. Daar dacht ik direct aan. Hij was een vriend van Warner, een van de weinige mensen, waarmee hij om- | |
| |
ging, hoewel zij wel vijf en twintig jaar in leeftijd scheelden. Zij wandelden wel eens samen langs ons huis. Ik heb zijn kantoor al opgebeld. Het was raak! Balderstroom heeft het testament opgemaakt en de nalatenschap geregeld. Hij behartigt ook alles voor Emilie.’
‘Heeft U al een afspraak met hem gemaakt?’
‘Hij is zelf afwezig, maar zijn candidaat, de heer Wensen, is van alles op de hoogte en zal ons te woord staan. Vanavond om acht uur op zijn kantoor. Verder is Inspecteur Kindelman uit Rotterdam vanmiddag hier geweest met de portier van het flatgebouw, waarin van der Baan woonde. Deze heeft het lijk officieel geïdentificeerd. De medische dienst is er ook mee klaar. Het kan dus vrijgegeven worden. Wie moet bericht daarvan hebben?’
‘Frederik Warner in Amsterdam,’ zei de inspecteur. ‘Eigenlijk is die oude tante van “de Beek” het naaste familielid, maar de advokaat heeft gezegd, dat hij voor alles zou zorgen. Van zijn vaders kant schijnt van der Baan alleen héél verre familie te hebben.’
‘Hij was blijkbaar een alleenstaand figuur. Volgens die portier en de bewoners van de andere flat kreeg hij zelden bezoek. Hij was schijnbaar met niemand bevriend en had geen geregelde baan. Wel was hij veel weg, maar of hij zich met bepaalde zaken bezig hield, weet niemand. Toch moet hij een inkomen hebben gehad, want hij ging behoorlijk gekleed en de huur van zijn flat was hoog. Zij hebben bij de huiszoeking wel onbetaalde rekeningen gevonden, maar er was geen sprake van schuldeisers, die hem achterna zaten.’ ‘Hebben zij nog iets ontdekt bij zijn correspondentie of andere papieren?’
‘Niets. Kindelman heeft zelf het onderzoek geleid. Juist de afwezigheid van alle persoonlijke gegevens was hem opgevallen. Geen aanwijzingen, dat hij geld ontving of betaalde per giro of door een bank, geen brieven, geen circulaires, niets!
‘Kranten, tijdschriften, boeken?’
‘Alleen enkele oude exemplaren van een Rotterdams dagblad, een paar boekjes over goocheltoeren en gezelschapsspelletjes en een soort catalogus of prijslijst van een zaak in feest- en schertsartikelen ergens in het Noorden van Rotterdam. Maar dat hij daarin interesse had, hebben wij tot vervelens toe gehoord.’
| |
| |
‘Heeft U het adres van die winkel?’ vroeg Schoten.
‘Dat hebben zij in Rotterdam. Ik heb er niet naar gevraagd.’
‘Ik zal er toch even over-opbellen, want ik wil er werk van maken. Het is tot nu toe het enige aanknopingspunt buiten de familie. Misschien weten die mensen van die zaak iets over hem. Al is het nog zo weinig, het kan altijd een aanwijzing zijn in een bepaalde richting.’
‘Je gaat je gang maar,’ zei de commissaris, door ondervinding wetend, dat het kleinste zijpad naar de grote weg kon leiden. ‘Het resultaat van Amsterdam heb ik ook gekregen. Johannes, bij afkorting Joop, Verkoren de Zwart is de enige zoon van de bekende chirurg Verkoren de Zwart. Hij heeft nog drie oudere zusters, die bereids getrouwd zijn. Papa is een zeer geliefde dokter, maar schijnt thuis een despoot te zijn. Er is verder niets ongunstigs van de familie bekend. Joop lijdt een normaal studentenleven. Zijn vader vindt, dat hij niet hard genoeg werkt, doch dat vinden meer vaders van hun zoons. Van enige connectie met van der Baan is niets gebleken. Als pikante bijzonderheid valt te vermelden, dat oud-hoofdcommissaris Lanoi van Amsterdam een oom van de student is. Wij zullen Joop nog wel eens moeten verhoren, als wij wat verder zijn met het onderzoek, maar als dader kunnen wij hem gerust afschrijven, wat jij trouwens al zei.’
‘Het is een pientere jongen,’ zei Schoten. ‘Misschien herinnert hij zich achteraf nog wel iets, waaraan wij wat hebben, hoe laat hij zijn wandelstok vergeten heeft bijvoorbeeld.’
‘Het is mogelijk.’ De commissaris stond op van zijn bureaustoel, nam zijn hoed van de kapstok, die in de hoek van de kamer stond. ‘Ik ga nu even eten. Rijd je mee zo ver?’
‘Ik blijf nog een uurtje. In Utrecht heb ik goed geluncht en ik heb op weg hierheen een paar broodjes gekocht om hier op te eten. Ik wil op mijn gemak de processen verbaal van Verhoek en Leur nog eens doornemen. Ik zie, dat U Leur naar “de Beek” heeft gestuurd.’ De commissaris was al bij de deur. Hij draaide zich een halve slag om.
‘Ja, nadat hij uit Nijmegen terug was. Maar het resultaat is zo, zo, la la, weinig nieuws. Hij heeft het vrouwvolk van hoog tot laag gesproken. En dan bedoel ik met ‘hoog’ Juffrouw Erna, de hulp
| |
| |
in de huishouding, die zich volgens Leur, zéér voelt. Mijn complimenten aan Verhoek, die nog zoveel uit haar heeft gekregen. Veel wijzer zijn wij daar niet geworden. Juffrouw Emilie en Agatha zeiden natuurlijk, dat het personeel hun ontstemdheid over het bezoek van Albert sterk overdreef. Maar, omdat zij er toch niet helemaal onderuit konden, gezien de positieve verklaringen van Annie, lieten zij tenslotte los, dat zij Alberts houding tegenover de rest van de familie onsympathiek vonden. Hij had van alle neven en nichten wat gekletst en speciaal stemming gemaakt tegen de gebroeders de Weert, die volgens hem Tante de erfenis niet gunden.
‘Vandaar dat Emilie bij het verhoor zei, dat die twee heus wel meevielen,’ ontdekte Schoten. ‘In ieder geval komen Evert en Frits hier weer in combinatie met die erfenis ter sprake. Ik word nu toch echt benieuwd naar de onthullingen van de notaris.’
‘Ik kom je hier om kwart voor acht halen,’ zei Hooft joviaal. ‘Tot straks.’
Hij haastte zich naar zijn auto.
Schoten dook in de stapel papieren.
Candidaat notaris Wensen was vriendelijk en voorkomend. Hij installeerde de politie op prettige stoelen, bood sigaren en sigaretten aan, werkte ijverig met een aansteker, die het na ettelijke pogingen deed, schoof asbakken en een rookstandaard aan. Pas daarna ging hij zelf zitten en begon op verzoek van de commissaris aan zijn uiteenzetting over Oudoom Karel, zijn testament, zijn erfenis en wat zich, naar zijn weten, daarom had afgespeeld.
‘Wijlen Karel Warner had maar een broer: Dr. Frederik Warner. Toen deze overleden was, waren zijn kinderen, zijnde drie zoons en vijf dochters, de enige familieleden van Karel. Voor een juist begrip van wat er nu volgt, moet U vooral in aanmerking nemen, dat Karel een zonderling mens was. Hij was koppig, haatdragend en zeer moeilijk in de omgang. Van meet af aan heeft hij iets tegen zijn neven gehad, uitsluitend, omdat zij niet naar hem genoemd waren. Die antipathie sloeg over op hun kinderen. Van de vijf nichten raakten Martha, getrouwd met Dona, en Agathe, de vrouw van Tolen, in ongenade, zodat hij bij zijn eerste testament in 1935 zijn geld vermaakte aan Suzanna, de moeder van Albert van der
| |
| |
Baan, Bernardine, die met de Weert was getrouwd en Emilie, die toen al in het buitenland woonde. Dit testament verviel, toen hij in 1940, vlak voor de inval van de Duitsers een nieuw testament maakte. Bernardine de Weert en Suzanna van der Baan waren overleden, Emilie had zijn toorn opgewekt, omdat zij rustig in Zwitserland bleef, toen haar vaderland in de moeilijkheden van mobilisatie en dreigend oorlogsgevaar zat en daarom vermaakte Karel bij dit tweede testament zijn geld in drie gelijke delen aan Albert van der Baan, Frits de Weert en Evert de Weert. Alle familieleden kregen hiervan bericht, ook Emilie in Zwitserland. Dit laatste is van belang met het oog op verdere gebeurtenissen. Wij krijgen nu de oorlogsjaren. Martha Dona en Johan Warner uit Breda, de enige kinderen van Dr. Frederik Warner, behalve Emilie, die nog in leven waren, stierven kort na elkaar. De achterneven en achternichten trokken zich weinig van Oudoom Karel aan, die, dit moet gezegd worden, zich zeer verdienstelijk maakte voor de goede zaak door het helpen van onderduikers. Daarbij raakte hij in contact met zijn neef Philip Dona, een zeer actief man in de verzetsbeweging. Dit verdient ook even Uw aandacht. De laatste anderhalf jaar voor de bevrijding heeft Karel het zeer moeilijk gehad. De Duitsers zaten achter hem aan. Hij moest zelf onderduiken. Hij leed geregeld honger. En dat voor een man van tachtig! Toen de notaris, die hem van kind af kende, omdat zijn vader met Karel bevriend was geweest, hem kort na de bevrijding terugzag, dacht hij, dat de oude heer het niet lang meer zou maken. Maar hij knapte weer op, waarbij de paketten voedsel en geneesmiddelen, die Emilie direct na de bevrijding begon te sturen, aanmerkelijk hielpen.’
‘Brachten die hem tot een derde testament?’ informeerde Schoten. ‘Niet direct. Hij zei wel eens tegen de notaris, dat hij plannen had om zijn testament te veranderen, ook, omdat hij iets wilde doen voor zijn neef Philip Dona vanwege zijn verdiensten in oorlogstijd, maar de eerste jaren kwam er niets van. Ruim twee jaar geleden echter, een paar maanden voor zijn dood, ontbood hij met spoed de notaris en gaf opdracht tot het opmaken van zijn derde en laatste testament, dat na zijn overlijden van kracht geworden is. Daardoor werd Emilie Warner, als zijn enig overgebleven nicht univer- | |
| |
seel erfgename, dat wil zeggen: zij kreeg het vruchtgebruik van zijn vermogen op voorwaarde, dat zij zich op “de Beek” zou vestigen en het van hem geërfde geld zou nalaten in overeenstemming met zijn wensen. Philip Dona kreeg niets, maar de Stichting 1940-1945, die de achtergebleven familieleden van omgekomen verzetslieden steunt, kreeg een flink legaat.’
‘Hoe moest Emilie het geld vermaken?’ vroeg Schoten.
‘Vrij eenvoudig: één derde ervan moest naar Albert van der Baan gaan. Over de rest kon zij vrijelijk beschikken, ook over het voor van der Baan bestemde gedeelte, als deze vòòr haar zou overlijden. Dat zij hierin zo vrijgelaten werd, dankt zij aan de invloed van de notaris. De erflater had verschillende familieleden willen uitsluiten en haar ook willen beperken in de eventuele keuze van liefdadige instellingen, maar de notaris heeft hem er toe gebracht om daarvan af te zien. Juffrouw Warner aanvaardde de voorwaarden. Zij beschikt daardoor nu over een zeer groot inkomen en kan, nu van der Baan gestorven is, het gehele aanzienlijke vermogen van Karel Warner vermaken aan wie zij wil.’
De candidaat zweeg, legde het papier met de aantekeningen, die hij van tijd tot tijd geraadpleegd had, voor zich neer en keek de twee bezoekers afwachtend aan.
‘Een zeer duidelijke uiteenzetting, Mijnheer Wensen,’ zei de commissaris: ‘maar U begrijpt wel, dat U zó niet van ons af bent. Wij willen nog graag weten: ten eerste, hoe Karel Warner tot die plotselinge frontverandering kwam en ten tweede, hoe de familieleden, speciaal de drie neven, die volgens het tweede testament zouden erven, op deze laatste wilsbeschikking reageerden. Weet U daar iets van?’
‘Iets wel... Maar U rookt geen van tweeën.’ Wensen werkte weer beminnelijk het rookceremonieel af met dit verschil, dat de aansteker het nu helemaal vertikte en Schoten met een lucifer te hulp moest komen.
‘Mag ik even raden, mijnheer Wensen?’ vroeg hij, terwijl hij de drie sigaretten aanstak. ‘Had Albert van der Baan iets met die frontverandering te maken?’
‘Inderdaad,’ Wensen keek de inspecteur goedkeurend aan. ‘De drie erfgenamen kwamen op verzoek van Karel zelf slechts hoogst
| |
| |
zelden bij hem, doch enige tijd voor de verandering van het tweede testament verscheen van der Baan plotseling op “de Beek” en werd een geregelde bezoeker. Hij schijnt die gelegenheid benut te hebben om zijn mede-erfgenamen zwart te maken door onder andere te vertellen, dat zij in de oorlog aan de Nazikant hadden gestaan, wat pertinent gelogen was. Ik zelf heb dit namelijk in opdracht van de notaris onderzocht.’
‘Maar Karel Warner geloofde het wel?’ vroeg Hooft.
‘Ik zei U al, dat hij koppig was en nooit zijn ongelijk wilde inzien. Hij schrapte de neven de Weert uit zijn testament. Albert van der Baan, die volgens de vaste overtuiging van de notaris erop uit was om alles alleen te krijgen, kwam echter bedrogen uit. Karel, vertederd door de attenties van Emilie, vermaakte haar het vruchtgebruik en Albert kreeg voorlopig niets, opdat hij, zoals letterlijk in het testament stond, “eindelijk eens zou leren te werken in plaats van zijn tijd te verbeuzelen met familiebezoek.”
“Wanneer vernamen de betrokken personen dit?” vroeg de commissaris.
“Na de begrafenis van Karel Warner, toen de notaris - in opdracht van de erflater - het testament voorlas aan van der Baan en de gebroeders de Weert. Laatstgenoemden ontvingen toen tegelijk een brief, waarin Karel de redenen van de onterving uiteenzette en vrolijk vermeldde, dat Neef Albert hem in deze had voorgelicht. Er ontstond een hevige scène. De jongste van de broers wilde van der Baan te lijf. Beiden zeiden, dat zij hem nog wel zouden krijgen. Gelukkig, dat er verder niemand anders bij was, want het was zo erg, dat de notaris gewoon ontdaan was, toen hij er vandaan kwam.”
De commissaris, die wel erger staaltjes van familieruzie's kende, zei beleefd, dat hij zich dat best kon voorstellen en vroeg of Philip Dona erg teleurgesteld was geweest.’
‘Niet dat ik weet. Volgens de notaris is hij iemand, die alleen om zijn studie geeft. Bovendien waren er over een legaat aan hem nog slechts vage beloften van Karel geweest, zodat Dona er nooit zo zeker op gerekend kan hebben als de andere drie.’
De commissaris verklaarde voorlopig wel genoeg te weten. De inspecteur stelde nog één vraag.
| |
| |
‘Hoe heeft Juffrouw Warner het gedeelte, waarover vrij beschikt mocht worden, vermaakt? Of mag ik dat niet vragen?’
‘Vragen staat vrij,’ zei Wensen glimlachend. ‘Het antwoord op deze vraag stond mij echter allerminst vrij. Omdat ik deze moeilijkheid voorzag, heb ik mij met Juffrouw Warner in verbinding gesteld. Zij gaf mij toestemming U onder strikte geheimhouding mede te delen, dat de kleinkinderen van Dr. Frederik Warner ieder een gelijk deel zullen ontvangen. Zij is hetzelfde van plan met het tweede gedeelte, dat Albert van der Baan zou krijgen.’
‘Komt niets ervan aan haar pleegkinderen?’
‘Niets.’
‘Heeft zij nog andere bezittingen dan de nalatenschap van Karel?’ ‘Inderdaad. Frederik Warner was eveneens vermogend en heeft aan elk van zijn kinderen een flink kapitaal achtergelaten.’
‘Hoe heeft Juffrouw Warner daarover beschikt?’
‘Op deze vraag moet ik U het antwoord schuldig blijven, inspecteur. Dit staat buiten de kwestie van Karel Warners nalatenschap.’
De commissaris nodigde Schoten weer op een kopje koffie bij hem thuis. Zijn vrouw zou er juist mee bezig zijn.
Een kwartier later zaten zij weer aan de eetkamertafel ditmaal bij het schijnsel van een ouderwetse lamp met een grote rose zijden kap.
‘Wil je een cognacje erbij?’ vroeg de commissaris gastvrij. ‘Ik heb er wel zin in na al die droge kost van de notaris.’
‘Graag, mijnheer.’
Hooft kwam met een fles en twee grote cognac-glazen. Gedurende enkele minuten zaten zij zwijgend tegenover elkaar. De commissaris nam het eerst het woord.
‘Wat wij vanavond gehoord hebben, stemt wel overeen met de vermoedens, die de drie dames Warner vandaag aan Verhoek hebben toevertrouwd. Maar vind je, dat het ons verder gebracht heeft in de verdenking tegen Frits en Evert?’
‘Het verklaart in ieder geval hun woede tegen van der Baan. Maar die scène bij de opening van het testament is al weer een hele tijd achter de rug. Voor ik geloof, dat zij hem anderhalf jaar daarná
| |
| |
uit wraak vermoord hebben, moet ik over meer aanwijzingen beschikken.’
‘Zij kunnen het ook gedaan hebben om hun aandeel in de erfenis van Emilie te vergroten.’
‘Dan zouden zij op de hoogte moeten zijn van haar testamentaire beschikkingen én van haar plan om ook dit gedeelte van Karels geld zo te vermaken: een onzeker vooruitzicht om een moord te begaan.’
‘Dat is zo,’ gaf de commissaris toe. ‘Bovendien geldt dit argument niet speciaal voor hen, maar voor alle familieleden.’
‘Wij moeten in zake de Weert dus voorlopig maar ons oordeel opschorten net als met burgemeester Gerlach,’ constateerde de inspecteur. ‘Ik vergat U nog te vragen of U gisteren in het Openluchtmuseum nog naar een man met handschoenen heeft geinformeerd.’ ‘Jan de Groot herinnert zich niet zo'n heer gezien te hebben, maar het kan hem in de drukte ontgaan zijn. Je moet bij gelegenheid nog maar eens bij deze of gene, die er Zaterdagmiddag waren, informeren. Hoewel ik er geen heil in zie. De moordenaar kan de handschoenen vlak voor de daad hebben aangetrokken.’
‘Om dan gehandschoend een bordje “Verboden Toegang” over het terrein te dragen?’ Bovendien klopt dat niet met onze theorie over het onvoorbereide van de moord.’
‘Houd maar op, scheid maar uit,’ zei de commissaris geirriteerd. ‘Al die beschouwingen maken mij crazy op de late avond. Geef mij maar actie!’
‘Ja, ik word ook wel eens landerig van al dat gepraat,’ gaf Schoten toe. ‘Maar er valt hier op het ogenblik weinig te doen. Ik heb vanavond nog met Rotterdam gebeld over die winkel in feestartikelen. Als U het goed vindt, ga ik er morgen zelf heen. Er móéten aan die kant toch ook aanwijzingen zijn.’
|
|