| |
| |
| |
Hoofdstuk Zes
Alleen met de inspecteur en zijn collega Drummelt - Fred was direct uit eigen beweging naar de eetkamer gegaan - deed Verhoek aan de hand van zijn boekje zijn verslag.
‘In de keuken trof ik de volgende personen aan tafel gezeten aan: Erna Vriend, keukenmeisje, middelbare leeftijd, noemt zich hulp in de huishouding en laat zich door anderen met juffrouw aanspreken, Annie en Bep Mooyen, zusters, respectievelijk 23 en 20 jaar en Frans Schermer, taxichauffeur, 29 jaar. Het leek mij beter geen officieel verhoor af te nemen, doch gewoon mee aan tafel te schuiven en een ongedwongen gesprek te beginnen...’
Hier liet Drummelt een spottend kuchje horen - die Henk altijd met zijn gewichtigdoenerij - maar de inspecteur knikte instemmend ‘Aanvankelijk was dat even moeilijk,’ vervolgde Verhoek, ‘omdat Bep Mooyen, toen zij hoorde, dat er een moord was gepleegd en dat ik van de politie was, een soort zenuwtoeval kreeg. Dat gaf een korte consternatie, omdat de twee andere dames er geen raad mee wisten. Maar de chauffeur, een resolute jongeman, gooide een kroes water over haar heen, waardoor zij van pure woede over haar bedorven kapsel prompt bijkwam. Haar zuster heeft haar toen naar bed gebracht, wat mij geen gemis leek, omdat zij alleen maar voor week-end uit haar woonplaats Gaanderen was overgekomen om vandaag bij het diner te helpen.’
Ditmaal snóóf Drummelt over die omhaal van woorden en de inspecteur verzocht Verhoek zachtzinnig om tot zaken te komen.
‘Toen Annie terugkwam,’ ging Verhoek onverstoorbaar verder, ‘was de conversatie al aardig op gang. Annie deed ook haar woordje. En zo vernam ik, dat het slachtoffer in het begin van de week bij juffrouw Warner op bezoek is geweest. Wat er tijdens deze visite is voorgevallen, wist de keuken niet, doch Annie had wel gehoord, wat de twee oude dames na afloop van het bezoek
| |
| |
gezegd hadden. Zij lieten zich zeer ongunstig over hem uit. De logee noemde hem een intrigant en Juffrouw Warner zei, dat zij hem nooit meer wenste te zien. Volgens Juffrouw Vriend, zal dit wel geweest zijn, omdat hij zich zo vrijpostig tegenover de pleegdochter had gedragen. Zij had zoiets gezien door een zijraampje van de keuken, dat op het terras uitkijkt. Annie was echter van mening, dat er iets anders achterstak. Beiden zijn het er verder volkomen over eens, dat Juffrouw Warner idolaat is van haar pleegkinderen, vooral van het meisje, en letterlijk alles voor hen zou doen.’
Verhoek zweeg, raadpleegde zijn boekje.
Is dat alles, dacht Drummelt, maar hij zei niets, uit heilzaam respect voor de inspecteur, wiens troetelkindje Verhoek nu eenmaal was. ‘Verder nog iets?’ vroeg Schoten.
‘Het voornaamste komt nog, de getuigenis van de chauffeur, die met een dame en twee heren van de familie uit Den Haag is gekomen. Over deze tocht viel niets bijzonders te vermelden. In de vroege middag heeft hij eerst twee dames en twee heren - anderen dan 's morgens - van Royal naar het Openluchtmuseum gereden en is vervolgens teruggegaan om nog een paar heren, die al vast te voet naar het museum onderweg waren, op te halen. Na vijf uur heeft hij nog verschillende leden van het gezelschap van de Schelmseweg naar een café in de stad en later weer van daar naar dit adres gebracht. Hierbij heeft hij een en ander opgevangen, dat U wel moet weten.’
‘En dat is?’ De stem van de inspecteur klonk nu toch wel een tikje ongeduldig.
‘Ik meen, dat ik beter Frans Schermer zelf aan het woord kan laten,’ zei Verhoek.
Hij stond op, ging naar de gang en kwam even later terug met een robuste jonge man in een zwart pak, dat door de hoge sluiting van het jasje de indruk gaf van een uniform.
Schermer ging bedaard in de aangewezen fauteuil zitten en keek de inspecteur belangstellend, zonder enige verlegenheid aan.
Staat persoonlijk helemaal buiten de zaak en vindt het in zijn hart geen onplezierige sensatie om er zo bij betrokken te zijn, bedacht Schoten, terwijl hij Verhoek een teken gaf om de ondervraging te beginnen.
| |
| |
Deze verzocht de chauffeur aan de inspecteur te vertellen, wat hij tijdens de rit van Royal naar de Schelmseweg had gehoord.
Schermer voldeed met kennelijk genoegen aan dit verzoek.
‘Ik had vier personen in mijn wagen. Naast mij zat een heer, die Frits heette, achterin een zekere Evert tussen twee dames, waarvan één Willemien werd genoemd. De naam van de andere dame weet ik niet. De twee heren en Willemien waren fel gebeten op iemand, die Albert heette. Frits noemde hem een ploert en Willemien zei, dat zij hem wel kon vermoorden. Evert... U neemt mij, hoop ik, niet kwalijk, dat ik ze bij hun voornaam noem,’ viel hij zich zelf in de rede. ‘Dat is voor het gemak, zie U.’
‘Ja, zeker,’ zei de inspecteur. ‘Ga maar verder.’
‘Evert zei, dat hij allang van plan was om die neef Albert een kopje kleiner te maken en begon met Willemien te overleggen, hoe zij dit het beste konden inpikken. Die naast mij en die andere dame gingen er eerst nog tegen in, maar toen dat niet hielp, lieten zij hen maar gaan.’
‘Had jij het idee, dat zij in alle ernst een moord voorbereidden?’ vroeg Schoten.
‘Eerlijk gezegd, leek het mij toen scherts, maar toen de rechercheur hier,’ - met een knikje naar Verhoek - ‘vertelde, dat die Albert van der Baan vermoord was, vond ik het wel opmerkelijk dat zij zó fel in hun uitlatingen waren.’
De chauffeur keek tevreden over zijn goede woordenkeuze de politiemannen aan.
‘Tja,’ zei de inspecteur, bedenkend, hoeveel mensen geregeld het verlangen te kennen gaven om iemand te vermoorden en het toch maar - gelukkig! - nooit deden.
‘Nog opmerkelijker was het optreden van de twee heren, die ik daarna heb opgehaald. Zij stonden langs de kant van de weg, toen ik aan kwam rijden. Een van de twee, was het slachtoffer.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Scholten.
‘Omdat die andere hem bij zijn naam noemde. Hij zei woordelijk: ‘Geen cent zul je van mij loskrijgen, Albert van der Baan. Ik vermóórd je nog liever. ‘Daarvoor had hij nog iets gezegd, van dat hij zijn ouders zou beschermen, en zich niet liet afpersen. Hij was razend woedend, dat was duidelijk te zien.’
| |
| |
‘Een vierkante zware man. Later heb ik hem én zijn vrouw van de stad hierheen gereden. Zij is ook een stevige tante. Ze klitte aan hem en hij noemde haar “vrouwtje.” Twee tortelduiven op leeftijd,’ besloot Schermer afkeurend.
De inspecteur zàg plotseling Barend en Lientje vóór zich... Maar wat kon de burgemeester gehad hebben met van der Baan, die hij volgens zijn zeggen, die dag voor het eerst ontmoet had?... Schoten maakte enige aantekeningen op zijn lijst en liet de chauffeur gaan.
Fred vond de familie in de eetkamer in een zenuwtoestand over de flauwte van Cecile, die inmiddels weer was bijgekomen en nu slapjes op een stoel hing, terwijl Connie en Pim haar voorhoofd en polsen met eau de cologne bewerkten, en de mannen er hulpeloos en onhandig bijstonden.
‘Kan zij hier niet naar bed?’ vroeg Fred.
‘Dat wil zij niet,’ zei Pim. ‘Zij wil met alle geweld vanavond nog naar den Haag terug.’
‘Als zij wat opgeknapt is, gaat dat misschien wel,’ meende Fred, wie het voor alle partijen beter leek, als iedereen maar zo gauw mogelijk naar zijn eigen huis ging.
Meteen nam hij resoluut en practisch de leiding. Hij liet de jongens een rieten ligstoel van het terras naar binnen dragen, zodat Cecil languit kon liggen. Hij ging naar de herenkamer, legde het geval uit, vroeg of Luuk en Bas nu eerst ondervraagd konden worden, en of hij zelf, eventueel in tegenwoordigheid van een van de rechercheurs Cecil de noodzakelijke vragen mocht stellen, zodat de Hagenaars zouden kunnen vertrekken.
Even later betrad hij weer de eetkamer, ditmaal in gezelschap van Drummelt. Deze verzocht Luuk bij de inspecteur te komen en dirigeerde de overigen naar de verste hoek van de kamer. Vervolgens ging hij bij Fred staan, die al op een stoel naast de ligstoel zat. ‘Cecile,’ zei Fred heel langzaam. ‘Als je je goed houdt, kun je over een kwartier al onderweg zijn naar Den Haag. Rechecheur Drummelt, die naast mij staat, zal de verklaringen van Riet Tolen voorlezen. Jij hoeft dan alleen te zeggen, dat je de mededelingen, die jou betreffen, bevestigt. Kun je dat?’
| |
| |
Cecile knikte. Ze zag nog bleek en haar handen trilden.
Hypernerveus, dacht Drummelt, onbegrijpelijk, dat de familieleden ons niet eerder gewaarschuwd hebben, waarschijnlijk, doodsbenauwd voor de politie, wat nog niets zei, de onschuldigste mensen hadden dat soms...
Hij schraapte zijn keel en begon te lezen, droog en zakelijk. Toen hij klaar was, knikte Cecile instemmend.
‘Dus dat klopt?’ vroeg Fred.
Cecile knikte weer.
Fred wenkte Pim om weer bij haar te komen en ging op zoek naar de kelder om een cognacje voor Cecile te bemachtigen.
Luuk maakte een zeer prettige indruk op de inspecteur, die in plaats van een filmheld-met-kunsten, zoals hij verwacht had, een doodgewone aardige man tegenover zich kreeg. Toen Schoten zijn verontschuldigingen maakte voor het lange wachten, zei Luuk rustig, dat hij het voor zichzelf heel niet erg had gevonden: in de filmstudio's raakte je wel aan lang wachten gewend. Het speet hem alleen voor zijn zuster. Door de schok over de dood van Albert was hij zelf blijkbaar een beetje van zijn stuk geraakt en daardoor was het niet tot hem doorgedrongen, dat zij niet zo goed was. Niet, dat hij het ernstig inzag, louter zenuwen. Na de dood van haar man was zij zo nerveus geworden. Na een paar dagen rust zou zij wel opknappen. Hoe spoediger zij naar Den Haag konden vertrekken, hoe beter. Als de inspecteur dus maar wilde vragen...
‘Met wie heeft U de rondgang door het Openluchtmuseum gemaakt?’ luidde natuurlijk de eerste vraag.
Luuk dacht even na, vertelde toen, dat hij eerst met Albert had gewandeld, vervolgens met Willemien en Tante Emilie, daarna met zijn zuster en Riet Tolen en tenslotte met een clubje van Connie, Frits en Evert, waarbij ook af en toe de twee jongens waren geweest. Die hadden als jonge honden rondgehold en de weg zeker tweemaal gemaakt.
Het natuurschoon en de rust van het Openluchtmuseum hadden Luuk vooral getroffen, de rest interesseerde hem eigenlijk weinig. Daarom was hij bijna nergens ingegaan, alleen in het allereerste
| |
| |
begin in een paar hutjes, maar in die benauwde dingen had hij meteen genoeg gekregen voor de rest van de ‘show’...
‘Kunt U zich indenken, dat iemand Albert van der Baan wilde vermoorden?’ vroeg Schoten tenslotte pro forma.
Hij wist van Fred, dat deze getuige na een afwezigheid van twaalf jaar voor een korte tijd in Nederland was en was er vrijwel van overtuigd, dat Luuk weinig met het geval te maken had.
‘Nee,’ luidde dan ook het antwoord, ‘maar wel, dat iemand hem een pak slaag wenste te geven. Mijn handen hebben tenminste gejeukt. Die flauwe moppen en die brutaliteit vond ik meer dan hinderlijk.’
‘Dus Uw oordeel over hem was niet gunstig?’
Luuk haalde zijn schouders op.
‘Naar mijn idee was hij niet boven de mentaliteit van een jongen van een jaar of zestien uitgekomen.’
‘Dat kán natuurlijk,’ zei de inspecteur voorzichtig. ‘U kunt nu wel naar Uw zuster gaan. Ik moet Uw neef nog een paar vragen stellen en dat kunt U meteen wegrijden.’
Fred bracht Bas mee. Bas, hevig benieuwd naar bijzonderheden over de misdaad en enthousiast geinteresseerd bij het opsporen van de dader. Voor hij goed en wel op zijn stoel zat, begon hij zelf al te vragen:
Was het waar, dat de moord in de Veluwse boerderij was gepleegd? De inspecteur keek hem verbaasd aan en kreeg prompt te horen, dat Willemien dit zo spits uit zijn vragen geconcludeerd had.
‘Vertel maar eens in het kort, hoe je het Openluchtmuseum bent rondgegaan,’ verzocht Schoten, lichtelijk geamuseerd - hij vond Bas een leuk sportief jog, geen candidaat voor de lijst van verdachten.-
Bas begon vol vuur, maar Schoten kreeg al gauw het vermoeden, dat hij niet veel aan dit verslag zou hebben. Zoals Luuk al had gezegd, hadden Bas en Fernand als jonge honden rondgesjouwd, waren op een holletje overal in en uit gedraafd en nooit langer dan vijf minuten in hetzelfde gezelschap geweest.
Peter liet hem niet eens uit vertellen.
‘Had je het slachtoffer al eens eerder ontmoet?’
| |
| |
‘Nee, vandaag voor het eerst. Ik kende van Moeders neven en nichten alleen Oom Fred en Tante Pim uit Amsterdam.’
‘Hoe vond je Albert van der Baan?’ vroeg Schoten verder, nieuwsgierig naar de mening van zo'n onbevangen jongen over de vermoorde, waarvan niemand in de familie iets sympathieks had gezegd.
‘In het begin in Royal was hij wel moppig. Hij bracht er tenminste een beetje leven in met zijn grappen. Dat die Willemien zo kinderachtig was, kon hij niet helpen.’
Bas grijnsde nog even na en de inspecteur knikte, denkend aan de woorden van Luuk over de mentaliteit van een jongen van zestien jaar; dat kwam toch wel uit, een goede opmerker, die filmacteur! ‘Maar later,’ vervolgde Bas, ‘toen hij in de plaggenhut Connie lastig viel, vond ik hem een echte oude bok.’
‘Connie lastig viel,’ herhaalde Schoten op vragende toon.
‘Ja, Constánce, die hier in huis is. Zij stonden in die hut, toen wij er in kwamen. Hij probeerde haar te omhelzen en zei: ‘Als ik je niet mag zoenen, zal ik dat mooie verhaal van jou tegen iedereen vertellen.’
‘Welk mooi verhaal?’
‘Dat weet ik niet. Hij kon verder niets zeggen. Oom Luuk kwam vlak achter mij aan en gaf Albert een héngst, dat hij bijna op de grond viel. Albert zei, dat hij Connie alleen een beetje had willen plagen, maar Oom Luuk was wóést en zei, dat Albert een pak slaag verdiende, als hij zijn fatsoen niet kon houden. Toen kwam mijn moeder binnen met een paar vreemde mensen achter zich aan. Die lui vroegen of wij van plan waren om nog langer te blijven, want dat zij de hut ook wel eens wilden bezichtigen. Dat maakte een einde aan de deining.’
‘Zo, zo,’ zei Peter, ‘wij willen hier ook maar een einde aan maken, anders moet je moeder zo lang wachten. Dag, Bas.’
‘Nu eerst die Constance,’ had Schoten gezegd tegen Verhoek, toen deze vroeg, wie er nu aan de beurt was.
Zo deed Constance Catrie even na het nonchalante vertrek van Bas haar entree, een entree, dat natuurlijk indruk maakte, zoals Fred geamuseerd bij zichzelf opmerkte.
| |
| |
Want de inspecteur, die bij iedere begroeting opstond, trok ditmaal zijn jasje wel heel behoedzaam recht en streek tweemaal met zijn hand over zijn haar, terwijl Drummelt, die weer achter hem aan het bureau zat, met beide handen naar zijn vlinderdasje greep, als wilde hij het nog eens extra mooi vaststrikken. En beiden zetten een gezicht, alsof zij zo zouden gaan applaudisseren.
De inspecteur bedacht, dat de vrouw van de commissaris het ditmaal goed geschoten had: zulk haar en zulke ogen had hij nog nooit bij elkaar gezien. Met een vleugje van voldoening stelde hij tevens vast, dat die ranke handjes de moord onmogelijk gepleegd konden hebben. Maar dit sloot natuurlijk niet uit, dat zij er meer van kon weten. Dus stelde hij haar de gebruikelijke vragen en lette even scherp op haar reactie als op die van de anderen.
Connie sprak langzaam met zachte, wat gevoileerde stem. Fred had de indruk, dat zij met opzet een beetje languisant deed om haar nervositeit te maskeren. Zij beschreef haar tournee door het Openluchtmuseum nog vager dan Emilie, die haar neven en nichten tenminste al bij naam gekend had, voordat zij hen ontmoette, terwijl Connie er helemaal vreemd tegenover stond. Haar verklaringen waren echter niet in strijd met die van de anderen en als Bas er niet geweest was met zijn verhaal over de plaggenhut, zou de inspecteur zeker zonder meer genoegen met haar verhaal genomen hebben. Nu wilde hij echter toch ook iets van háár kant over dit avontuur horen.
Hij begon voorzichtig met de vraag, of zij nog iets wist, dat enig licht op de misdaad kon werpen.
Connie antwoordde ontkennend. Zij vond het vreselijk, dat iemand zo om het leven moest komen, maar zij had Albert slechts tweemaal ontmoet en wist van hem al even weinig als van de andere neven en nichten van Tante.
‘Als U hem amper kende, zult U helemaal geschrokken zijn van zijn avances,’ zei Peter listig.
‘Avances?’
Connie keek hem vragend aan.
Op de achtergrond zocht Drummelt naar een passend woord om haar ogen te beschrijven; achtereenvolgens verwierp hij verschillende termen als te weinigzeggend.
| |
| |
‘Avances,’ herhaalde Peter op besliste toon. ‘Hij viel U toch lastig in de plaggenhut?’
Connie kreeg een kleur - wat haar óók lief stond, vond Drummelt - er kwam een lachtinteling in haar ‘onbeschrijfelijke’ ogen, zij begon vlugger te spreken.
‘O, bedoelt U dat gepruts? Toen wij daar zo plotseling samen in die hut stonden, wilde hij mij omhelzen, een typische bevlieging van een “ei” op leeftijd. Als ik alleen met hem was gebleven, had ik er best mee klaar gekomen: een flinke flair in zijn gezicht en verder geen gezeur. Maar de anderen kwamen er net op in en die neef uit Hollywood, maakte er een melodrama van. Volkomen verkeerd natuurlijk om zo'n onbelangrijk geval nodeloos op te blazen. Oudere mensen,’ besloot zij op beliste toon, ‘vatten die dingen veel te dramatisch op.’
‘O ja?’ zei Schoten, toch een tikkeltje ontdaan, nu hij zich, nog nauwelijks boven de dertig, samen met Luuk, zo maar bij de dramatische ouderen zag ingedeeld.
Fred lachte hardop, maar Drummelt kuchte niet eens, hij peinsde nog steeds over het juiste bijvoeglijk naamwoord.
‘Drummelt,’ waarschuwde de inspecteur, merkend, dat de rechercheur al minstens een minuut niet meer schreef. - Niet dat Schoten ogen in de rug had, maar hij hoorde het lichte gekras van de ballpoint niet meer. - ‘Ben je helemaal bij?’
‘Ja zeker, Mijnheer,’ Drummelt bande resoluut alle woordkunst uit zijn gedachten en richtte zijn blik op het achterhoofd van de inspecteur, wiens haar, naarmate het later werd, steeds meer ‘slag’ kreeg.
‘Maar van der Baan dreigde bovendien een mooi verhaal van U aan iedereen te vertellen, als U hem niet omarmde,’ zei Schoten, dit laatste woord beter vindende klinken dan het gewone werkwoord ‘zoenen’, dat Bas had gebruikt.
‘Ja, als U dat ook weet, kan ik U maar beter alles vertellen,’ vond Connie, blijkbaar steeds meer op haar gemak en nu, volgens Fred, ineens weer een gewoon gezellig jongmeisje zonder die pose van vrouw van de wereld, die zij af en toe aannam.
Schoten zei niets. Hij wachtte rustig haar verhaal af.
Na enig nadenken begon zij:
| |
| |
‘U weet, dat ik eerstejaarsstudente in Amsterdam ben, maar U weet nog niet, dat ik groen was en na een paar dagen van de ontgroening ben weggelopen.’
‘Dat was heel kinderachtig en kortzichtig van je, Connie,’ zei Fred. ‘Tante had je meteen moeten terugsturen.’
‘Tante verwént ons, zoals Mevrouw Fulton dagelijks zegt.’ Er klonk weer een lach in haar stem. ‘Zij heeft mij rustig thuis gehouden. Een van die dagen kwam Albert van der Baan op bezoek. Hij is er blijkbaar achter gekomen, schijnt in Amsterdam geinformeerd te hebben. Toen ik hem vanmiddag, direct bij de ingang van het Openluchtmuseum sprak, bleek hij er alles van te weten. Hij zei, dat hij het overal zou rondbazuinen, als ik niet deed, wat hij vroeg.’ ‘Om zijn stilzwijgen te kopen, moest U dus zijn tederheden beantwoorden,’ merkte Peter weer ‘delikaat’ op.
‘Ik geloof, dat het hem meer te doen was om eens met mij uit te gaan,’ zei Connie nuchter.
‘Al met al een zonderlinge chantage,’ meende Fred.
‘Dat vond ik ook,’ beaamde Connie. ‘Ik zei, dat hij opvliegen kon en wat mij betreft het hele verhaal van de ontgroening in de krant mocht zetten. En dat meende ik ook. Hoogstens vond ik het in mijn hart een beetje sneu voor Tante, maar die zou het toch ook prefereren, dacht ik, boven een geregeld uitgaan met een oude snoeper.’
‘En toen?’ vroeg de inspecteur.
‘Ik ging de plaggenhut bekijken om van hem af te zijn, maar dat was een strategische fout. Hij kwam mij achterop. Toen had het bovenvermelde incident plaats. Albert verdween als een kat, die onder de douche heeft gestaan en ik heb hem verder alleen maar uit de verte gezien.’
‘Een merkwaardig verhaal,’ zei Schoten slechts, toen Connie verdwenen was.
Fred onthield zich van commentaar. Drummelt staarde smachtend naar de deur, waardoor ‘zij’ was heengegaan en nu, als anticlimax, Verhoek binnenkwam.
‘Mijnheer, de commissaris heeft opgebeld. Hij is vanwege het late uur naar huis gegaan. Morgen komt hij niet op bureau, maar hij
| |
| |
verwacht U morgenochtend tegen koffietijd bij hem thuis voor verdere besprekingen. Het resultaat van de telefoontjes met Rotterdam en Amsterdam heeft hij op Uw schrijftafel gelegd. Als er iets bijzonders is, kunt U hem bellen.’
‘In orde,’ zei de inspecteur. ‘Het is ook beestachtig laat, al over twaalf. Laat maar gauw dat ventje Catrie komen.’
Fernand, klein voor zijn 17 jaar, kwiek en levendig, donker van haar en ogen, was een heel ander type dan zijn zuster. De inspecteur ondervroeg hem slechts enkele minuten. Hij liet hem bevestigen, wat Bas over hun gemeenschappelijke tocht door het Openluchtmuseum had verteld en stuurde hem daarna, omdat hij bijna ómviel van slaap en vermoeidheid, meteen naar bed.
Zo kwamen dan de gebroeders de Weert als laatsten aan de beurt. Frits - in de fauteuil - en Evert - op de leuning - vertelden respectievelijk met weinig en veel woorden, dat zij voortdurend in elkanders gezelschap geweest waren en verder veel met Connie en Luuk. Zij vonden het ‘tragisch’ (Frits) en ‘beroerd’ (Evert), dat Albert vermoord was, bijna niet te geloven zelfs. Zij hadden hem in het museum slechts uit de verte gezien. De Veluwse boerderij herinnerden zij zich flauwtjes of was het de Achterhoekse boerderij, die zij bedoelden? Al die boerderijen leken op elkaar. Verder hadden zij niets bijzonders gemerkt en geen flauw idee, wie de moord gepleegd kon hebben.
‘Was U goed bevriend met het slachtoffer?’
‘Comme ci, comme ça,’ zei Evert.
‘Wij zagen hem haast nooit,’ zei Frits.
‘U had geen speciale antipathie tegen hem?’
‘Nee,’ zei Evert.
Frits schudde het hoofd.
‘Hoe komt het dan,’ vroeg Schoten en zijn stem klonk plotseling streng en nadrukkelijk, ‘dat U’ - tot Frits - ‘hem een ploert noemde en U’ - tot Evert - ‘zei, dat U hem allang een kopje kleiner wilde maken.’
Frits kneep zijn lippen op elkaar, maar Evert zei opgewekt:
‘Dat heeft U van de chauffeur en het is waar ook. Alleen sprak ik van ‘omzeep brengen.’
‘Wilt U dan nog volhouden, dat U niets tegen hem had?’
| |
| |
‘Inspecteur,’ zei Frits bedaard, ‘die woorden van ons klinken nú anders dan vanmiddag in de auto in het verband van het gesprek. Als U weet, wat er in Royal is voorgevallen, kunt U begrijpen, dat wij ons aan Albert ergerden. Toen ik merkte, hoe ontdaan Willemien was, werd ik helemaal woedend en noemde hem een ploert. Het was misschien wat sterk uitgedrukt, maar hij was ook bar vervelend geweest. En wat mijn broer betreft, als U hem kende, zou U wel weten, dat hij overal een potje van maakt.’
Fred knikte instemmend tegen de inspecteur, doch Evert zelf was het er niet mee eens.
‘Je hebt er weer niets van begrepen,’ zei hij tegen Frits. ‘Ik overdreef met opzet om Willemientje wat op te kikkeren.’
‘En, omdat zij hem wilde vermoorden, ontdekte U, dat U allang plannen koesterde in die richting en ging met haar overleggen over de manier waarop,’ zei Schoten droog. ‘Het klinkt niet bar geloofwaardig.’
‘Als ik dat werkelijk van plan was geweest, had ik er niet zo over gepraat,’ verdedigde Evert zich lichtelijk geagiteerd.
‘O ja?’ Schoten streek over zijn haar.
‘Kom kom, inspecteur,’ zei Fred, stellig overtuigd, dat Frits noch Evert tot zo'n misdaad in staat waren. ‘Hoe dikwijls uiten mensen niet het plan om iemand te vermoorden zonder dat het ooit gebeurt?’
‘Maar hier gebeurde het wel,’ zei Peter, in zijn hart eens met deze stelling van de advokaat.
‘Bedoelt U, dat U mij...,’ begon Evert heftig.
Een waarschuwend tikje op zijn schouder van Fred bracht hem tot zwijgen.
De laatste was opgestaan.
‘Inspecteur, wenst U dit verhoor nog voort te zetten?’ vroeg hij bedaard. ‘Zo niet, dan zoudt U mij zeer verplichten door ons verlof te geven om te vertrekken. Het is mij het dagje wel geweest. Mijn vrouw zal wel doodmoe zijn. Daarbij hebben wij nog een hele rit voor de boeg, via Bussum naar Amsterdam. Binnen twee uur doe ik dat niet.’
‘Inderdaad.’ Peter stond eveneens op. ‘Langzamerhand is het welletjes. Morgen is er weer een dag. Mijnheer Warner, ik dank U
| |
| |
voor Uw hulp.’ - en tot Frits en Even - ‘Goedenavond, heren, ik heb Uw adres en kan ten allen tijde hierop terugkomen.’
Schoten vertrok met zijn mannen naar het hoofdbureau teneinde een aanvangsproces verbaal samen te stellen. Fred ging naar de eetkamer, waar hij zijn vrouw bezig vond met het afnemen van de tafel.
‘Laat de inspecteur je zó niet zien. Ik heb net gezegd, dat je doodmoe bent.’
‘Dat ben ik ook, maar ik zat hier toch niets te doen. Mevrouw Fulton is in de keuken met Erna aan de afwas. Wij moeten even afscheid van haar nemen. Het is een grappig mens.’
Erna stond bij de afwasteil en Agatha droogde.
‘Wat een vaat voor twee mensen,’ zei Pim.
‘Annie zit boven aan het bed van haar zusje. Anders begint die opnieuw aan een zenuwtoeval. Sommige mensen kunnen zich die luxe permitteren, wanneer zij maar willen.’ Agathe snoof minachtend.
‘Hoe is het met Tante Emilie?’ vroeg Fred.
‘Die heb ik met tact, broom en asperine in slaap gekregen. Voor Connie was een beetje tact voldoende en Fernand sliep al, voordat hij in bed lag. Dank zij de hulp van Erna kan ik hier beneden nu rustig alles afmaken. Ik wil graag, dat alles opgeruimd is, als Emilie morgen beneden komt.’
‘Fred.’ Pim trok resoluut haar jasje, dat zij net had aangedaan weer uit en pakte een droogdoek. ‘Roep Frits en Evert. Wij gaan met zijn allen nog een handje helpen.’
|
|